100
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag 4 September 1860.
van den Raad der gemeente Westdongeradeel van 9 Junij 1859,
afgekondigd te Dokkum 20 Aug., te Leeuwarden 31 Aug. en
in de gemeente Westdongeradeel 11 Sept. 1859.
41. Verordening op het trekveer tusschen Bolsward en Leeu
warden, vastgesteld bij besluiten van den Raad dezer gemeente
van 9 Junij 1859 en van den Raad der gemeente Bolsward van
11 Mei 1859, afgekondigd te Leeuwarden 31 Aug. en te Bols
ward 3 Sept. 1859.
42. Verordening op het beurtveer van Appelscha en andere
aan de vaart gelegene dorpen in de gemeente Oost3tellingtverf
op Leeuwarden, vice versa, vastgesteld bij besluiten van den Raad
dezer gemeente van 13 Oct. 1859 en van den Raad der ge
meente Ooststellingwcrf van 4 Aug. 1859, afgekondigd te Leeu
warden 5 en in de gemeente Ooststellingwerf 18 l)ec. 1859.
43. Verordening van politie op het beurtveer tusschen Sap-
pemcer en Hoogczand over Groningen naar Leeuwarden vice versa,
vastgesteld bij besluiten van den Raad dezer gemeente van 3
Nov. 1859, van den Raad der gemeente Hoogezand van 4 Mei
1859 en van den Raad der gemeente Sappemeer van 20 Junij
1859, afgekondigd te Leeuwarden 14 Dec. 1859, te Sappemeer
15 Febr. en te Hoogezand 10 April 1860.
44. Verordening op het beurtveer tusschen Beets, Beetster-
zwaag en Olterterp op Leeuwarden vice versa, vastgesteld bij be
sluiten van den Raad dezer gemeente van 14 Maart 1861 en
van den Raad der gemeente Opsterland van 16 Febr. 1861, af
gekondigd te Leeuwarden 2 April en in de gemeente Opsterland
27 April 1861.
45. Verordening van politie op het beurtveer tusschen Leeu
warden en IJ 1st vice versa, vastgesteld bij besluiten van den Raad
dezer gemeente van 26 Junij 1862 en van den Raad der ge
meente IJlst van 19 Julij 1862, afgekondigd te Leeuwarden 11
en te IJlst 15 Aug. 1862.
46. Verordening van politie op liet beurtveer tusschen Leeu
warden op de Lemmer en Oosterzee vice versa, vastgesteld bij
besluiten van den Raad dezer gemeente van 9 Aug. 1862 en van
den Raad der gemeente Lemsterland van 14 Sept. 1862, afge
kondigd te Leeuwarden 14 en in de gemeente Lemsterland 24
October 1862, gewijzigd bij besluiten van den Raad dezer ge
meente van 17 Jan. 1863 en van den Raad der gemeente Lem
sterland van 5 Maart 1863, afgekondigd te Leeuwarden den 7
en in de gemeente Lemsterland den 10 April 1863.
47. Verordening van politie op de beurtveren tusschen de
betrokken dorpen in de gemeente Barradeel en de gemeenten
Leeuwarden, Franeker en Harlingen vice versa, vastgesteld bij
besluiten van de Raden der gemeenten Barradeel van 22 Nov.
1864, Leeuwarden van 15 Dec. 1864, Franeker den 29 Dec.
1864 en Harlingen den 12 Januarij 1865, afgekondigd te Fra
neker den 21 Maart 1865, in de gemeente Barradeel, te Ooster-
bierum, Tjummarum, Firdgum en Minnertsga den 10 en te Wij-
naldum, Pietersbierum en Scxbierum den 11, te Leeuwarden den
18 Mei en te Harlingen den 1 Junij 1865.
48. Verordening van politie op de beurtveren tusschen Leeu
warden en de dorpen IVominels, Oosterend en Rien, vice versa,
vastgesteld bij besluiten van den Raad dezer gemeente van 27
April 1865 en van den Raad der gemeente Hcnnaarderadeel den
10 April 1865, afgekondigd in de gemeente Hennaarderndeel
den 31 Mei en te Leeuwarden den 8 Junij 1865.
De Voorzitter sluit hierna deze buitengewone vergadering.
.y- jT ,yf'
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 13 September 1866.
161
VERSLAG van het verhandelde ter Vergadering van den
Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden op Don
derdag den 13 September 1866.
Aanvankelijk 17 later 18 leden tegenwoordig. Afwezig waren
de heeren Bolten, Duparc en Verwijs. Voorzitter dc heer D.
Zeper, die op het bepaalde tijdstip dc Vergadering opent.
1. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van de
laatstgehoudene Vergaderiugcn dd. 23 Aug. en 4 Sept. 1866.
2. De Voorzitter deelt der Vergadering mede het volgend,
van den heer J. J. Bruinsma ontvangen aan deze Vergadering
gerigt schrijven, dd. 5 Sept. 1866.
„Dc ondergeteekende bij besluit van den Raad der gemeente
Leeuwarden, dd. 4 Sept. 1866, no. 2/u, herkozen zijnde tot
Wethouder dezer gemeente, heeft dc eer door dezen aan U mijne
heeren kennis te geven, dat hij die verecrende onderscheiding aan
neemt en den Raad zijnen mnigen dank betuigt voor het op
nieuw in hem gesteld vertrouwen."
De Voorzitter zegt zich gelukkig te achten die mededeeling
aan den Raad te kunnen doen, gelukkig de aanneming der her
nieuwde opdragt van het wethouderschap des heeren Bruinsma
tc kunnen melden, aangezien hij hoogen prijs stelt op de mede
werking van dien heer als lid van den Raad en in het bijzonder
als lid van het Gollegie van dagelijksch bestuur, ter bevordering
van het belang der gemeente en hare ingezetenen. Hij wenscht
den op nieuw benoemde dan ook van harte toe te mogen be
houden wat hij heeft, het behoud namelijk van gezondheid, lust
en ijver om die tc mogen wijden ten nutte der maatschappij.
3. Voorstel van B. en W. omtrent een adres van Cornelis
Burgersdijk, pachter van de tolheffing aan gabel no. 1 op den
kunstweg naar Hijum, houdende verzoek om vermindering van de
pachtsom over 1866 of uitstel van betaling daarvan.
De heer Jongsma geeft te kennen dat hij het voorstel van
B. en W. gelezen en dc daarin bijgebragte argumenten overwo
gen heeft, en dat het hem is voorgekomen dat deze laatste van
tweeërlei aard zijn, nl. van eene algemeene strekking en gegrond
op het bestaande contract; dat een der argumenten van alge-
meenen aard is te weten, dat hij tengevolge van andere omstandig
heden gedurende den pachttijd welligt voordeelen heeft genoten
of nog zal genieten, waarop hij evenmin heeft kunnen rekenen,
een argument dat door onderscheidene schrijvers in verschil
lende tijdschriften die zich met de behaudeling van deze kwestie
thans onledig houden, wordt genoemd een zeer wijd klinkend doch
in casu een niets afdoend argument en dus niet in aanmer
king mag worden genomendoch men dient hier bloot te
letten op het regt of de billijkheid dat in de zaak zelf gelegen
is. Daartoe heeft hij het contract geraadpleegd en in art.
19 daarvan de bepaling gevonden." De tolpacliter zal nimmer
in eenig geval schadevergoedingafslag of kwijtschelding van pacht
van welken aard oj uit welken hoofde ook kunnen vorderen
De afsluiting van, den tol van wege hel gemeentebestuur is hiervan
alleen uitgezonderdzullende in zoodanig geval eene billijke
verminderingdoor het gemeentebestuur te regelenworden toe
gestaan." In het advies nu van B. en W. wordt gezegd dat
zoodanige afsluiting in casu niet door het gemeentelijk gezag is
bevolen en dat het verzoek derhalve moet worden afgewezen.
Spr. is ook van oordcel dat wanneer de pachter met eene vor
dering als het thans aanhangig verzoek, bij den burgerlijken
regter kwam, die vordering op de bcpalingerf van het contract
zoude afspringen. Vorderen kan de pachter niet, doch het geldt
hier eene zaak van billijkheid en als zoodanig beschouwd valt zij
naar Spr.'s zienswijze, juist in de gevallen van uitzondering waar
van art. 19 spreekt en waarop B. en W. zich beroepen. Het
gemeentelijk gezag heeft wel geene afsluiting van den tol bevo
len, maar het schorsen der jaarmarkt was eene regeling, die eene
mindere opbreng van dien tol naar zich moest slepen, die het
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
berokkenen van nadeel voor den pachter noodwendig tengevolge
moest hebben. Dit was eene daad, waartoe het gemeentebestuur
als publiek regtelijk ligehaam, allezins bevoegd was. Maar door
het sluiten van het contract heeft zij eene privaat regtelijkc daad
gepleegd ze heeft dat contract gesloten en nu maakt ze van
haar publiek regtelijk karakter misbruik om den persoon met
wien ze gecontracteerd heeft, van voordeelen uit dat contract
voortspruitende, te beroven. Dat is niet billijk tegen zoo
danige onbillijkheid moet de Raad waken. Het is om boven
staande redenen dat Spr. zich niet met het voorstel van B. en W.
kan vereenigen cn van oordeel is dat er in dezen, ongeacht het
antecedent met Kuipers, wel termen bestaan tot toewijzing van
het adres.
De Voorzitter releveert dat door B. en W. in hun rapport
is gezegd „dat moge het toch waar zijn dat de adressant tenge
volge der door hem aangeduide omstandigheid, die hij op het
oogenblik toen hij pachter wierd voorzeker niet heeft kunnen
voorzien, schade heeft geleden, ook niet uit het oog behoort ver
loren te worden, dat hij tengevolge van andere omstandigheden
gedurende den pachttijd welligt voordeelen heeft genoten enz."
Hij gelooft dus dat het door B. cn W. bijgebragt argument,
cenigzins anders door den geëerden Spr. is voorgesteld geworden
De conclusie van het voorstel is daarop in rondvraag ge-
bragt en aangenomen met 16 tegen 2 stemmen (die van de hee
ren Jongsma en Rengers) en alzoo besloten Aan den adressant
Cornelis Burgersdijk te kennen te geven, dat de Raad geene ter
men heeft gevonden om het door hem bij requeste van den 10
Aug. 1866 gedaan verzoek en te willigen en dat verzoek mits
dien wijst van de hand.
4. Voorstel van B. en W. aangaande een adres van J. vau
der Laan, houdende verzoek tot het bekomen van vergunning tot
het leggen van een reed cn uitgang over gemeentegrond, ten be
hoeve der perceclen in de schrifturen van het kadaster bekend
gemeente Leeuwarden, sectie G no. 800, 821 en 821a en wel
onmiddellijk ten zuiden achter het perceel ten kadaster bekend
in die gemeente sectie G no. 1143, naar en van den weg ten
oosten dier perceclen, om vervolgens bijlangs de herberg de post
hoorn genaamd, op den straatweg te komen.
Nadat op voorstel van den Voorzitter was besloten tot de on
middellijke behandeling dezer zaak, is, vermits de Raad zich met
gezegd voorstel vereenigde, eenstemmig besloten, het door J. van
der Laan ten onderwerpelijken requeste gedaan verzoek tot weder
opzeggens toe in tc willigen.
5. Voorstel van B. en W. tot wijziging van de begrooting
der inkomsten en uitgaven van de gemeente Leeuwarden voor
de dienst van 1866.
Nadat op voorstel des Voorzitters tot de onmiddellijke behan
deling dezer zaak was besloten, is daartoe overgegaan en buiten
beraadslaging en stemming achtereenvolgend aangenomen de al
gemeene strekking van het voorstel, zoo mede de daarbij voorge
stelde wijziging van de artt. 1 en 2 van afd. II hoofdstuk 11
der inkomsten.
Ten aanzien van dc wijziging voorgesteld in art. 2 afd. I van
hoofdst. V der inkomsten, geeft de heer Attema te kennen dat
hij zich met het daar voorgestelde niet zal kunnen vereenigen, maar
dat hij in etede van de 2e seTic der geldleening, vastgesteld bij
Raadsbesluit van 13 Julij 1865, te verhoogen met 20,000, die
verhooging tot op 33,000 wenschte te zien gesteld, indien al
thans deze serie door leening daartoe nog ruimte laat, en in ver
band daarmede de voorgestelde vermindering van dc aflossing
eener tijdelijke geldopneming, te doen vervallen, en dit wel op
grond dat hij het wenschclijker acht om de tijdelijke geldopne
ming zoo spoedig mogelijk af te lossen, omdat hij meent, dat
bedoeld bedrag onder zeer ongunstige financieele omstandigheden
genegotieerd moest worden, op een tijdstip namelijk, toen het
47