163 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 September 1866. elk geval het kohier bestraalt, namelijk dat der ondervinding en van een aantal naar waarheid gedane aangaven. Immers de erva ring heeft ons dat licht doen zien in de eerste jaren had men een groot aantal reclames en waren de verhoogingen, na vooraf gegane overroeping vrij talrijk; velen der belastingschuldigen laten zich nu aanslaan, en omtrent bijna allen is verhooging toe gepast geworden. De eigene aangiften worden nu toch in den regel niet betwijfeld, dan ingeval daartegen inderdaad gewigtige bezwaren bestaan; nu mogen die bedenkingen somtijds minder gegrond zijn en opgelost worden in het bestaan van dwaling van den kant van belastingschuldigen, doch in den regel steunt zij op goede gronden. En dat principe wenscht de Commissie niet te laten varen, want geen ander principe kan zonder toepassing van straifen uitvocrlijk zijn. Beide stelsels hebben hun eigenaar dig bezwaar, doch naar Spr.'s meening omvat het voorgedragene de minste bezwaren het is wel geen zuiver maar een gemengd stelsel, doch dit doet minder ter zake als het zich voor de uit voering aanbeveelt. De heer JORgsma erkent met den heer Wiersma, dat er bezwa ren bestaan, zoo tegen het zuivere als tegen het gemengd stelsel, maar hij moet observeren, dat hij niet voor 3 maar voor 2 stel sels staat. Hij geeft de voorkeur aan den aanslag door B. en W.j mogt dit niet worden aangenomen, dan zal hij zich verkla ren voor de eigen aangifte, met den eed en al de zijns inziens niet wcnschelijke consequentien van dien. De heer Wiersma heeft er op gewezen dat ingeval van quotisatie door B. en W. vele bezwaren en lasten op dat Collegie zouden neerkomen, doch Spr. gelooft dat clit minder het geval zal wezen, dan wanneer hier sprake was van eene eerste invoering der zaak; nu toch is men in het bezit van veel der gevorderde donnces en toegerust met de noodige ervaring, zoodat het hem voorkomt, dat de zaak op die wijze zeer wel uitvoerbaar is. Bovendien zou zulk eenc wijze van behandeling zeer zijn voordeel hebben; wij schrijven nu Sep tember en nog is het kohier niet executoir. Hij wil dit niet aan B. en "W. wijten, integendeel hij is overtuigd dat dit Colle gie zich veel moeite getroost, met de thans bestaande aangifte c. a. en met het hooren der belastingschuldigen, doch de zaak vordert naar het voorgedragen stelsel te veel tijdverlies. In de eerste plaats worden de billetten rondgezonden, weder opgehaald, gerecolligueerd en op voorloopigen staat gebragt; dan worden somtijds 600 belastingschuldigen gehoord, dit alles vordert, schro melijk veel tijd die zou kunnen worden uitgewonnen, zoodat men het kohier in Maart vastgesteld kan hebben. De invordering en betaling der belasting is en kan op de tegenwoordige wijze be werkt wordende, niet anders dan zeer drukkend voor vele belas tingschuldigen zijn. Niet allen hebben de loffelijke gewoonte, om reeds in het begin des jaars voorzigtiglijk bedacht te zijn op de latere voldoening van het bedrag van hunnen aanslag in den omslag, en die voldoening is voor velen in het najaar hoogst drukkend. Het deed Spr. genoegen van den heer Wiersma te mogen hoo ren dat men riiet gaarne zijne eigene aangifte verlaat; juist daar door vindt hij zich bevestigd in zijn idee omtrent het minder wcnschelijke van de eigene aangaaf en in de gegevene kwalificatie als zoude de bestaande omslag eene belasting op de eerlijkheid zijn. Ook scheen het den heer Wiersma een schrikbeeld te zijn, om bij verpligte aangifte de toepassing van de op verzuim of wei gering gestelde straf te erlangen. Spr. gelooft dat dit niet moei- jelijk zal zijn en behoudt zich voor, dit later te ontwikkelen. De heer Attema wenscht eene motie van orde voor te stellen de strekking hebbende om de voordragt der Commissie ten fine van onderzoek naar de sectien te renvoijeren. Hij wenscht aan gaande deze zeer belangrijke zaak gaarne ecnig meerder licht te ontvangen dan wel in de memorie van toelichting gegeven is. Men hoort hier gewagen van drie stelsels, van eigen aangifte, van klassificatie en van beide te zamen, dus gemengd; de opinien zijn zeer waarschijnlijk verdeeld over eene in zijne oogen hoogst gewigtige zaak, daarom wenscht hij het onderzoek in de sectien, hetwelk tengevolge zal hebben dat zich eene meer bepaald ge openbaarde mecning zal vestigen die aan de overweging van den Raad zal kunnen worden aangeboden. De Voorzitter is van oordcel dat de door den vorigen Spr. voorgedragen wijze van handelen veel voor heeft; ook hij had zich niet voorgesteld dat men over de beginselen der onderwcr- pelijke voordragt, zoo in het breede zou uitweiden, had hij dit kunnen vermoeden hij zou een gelijk voorstel gedaan hebben, van oordeel zijnde dat de leden, door een onderzoek omtrent de be kende beginselen in de sectien, beter tor een bepaald principe zal kunnen komen, immers dat onderzoek zal zich tot de hoofd beginselen kunnen bepalen. De lieer Wiersma zegt, dat wanneer de Vergadering het voor gestelde besluit mogt nemen, hij niet zal willen beweren dat zulk een besluit van onpas zou zijn, maar hij betwijfelt toch of zulk een onderzoek wel is aanteraden wel betreft het enkel het te volgen beginsel en laat het 't overige der zaak onaangeroerd, doch in de sectien zal over dit laatste toch gesproken worden; over het beginsel behoudt een ieder zijne eigene opinie en men zal met dit onderzoek, dat inderdaad veel tijd zal vorderen, weinig uitgerigt zien; het zal geenc verkorting in de afdoening der zaak te weeg brengen, want behalve het beginsel zijn er nog vele andere punten, die evenzeer bepraat zullen worden. "Wenscht men de zaak nog eens te bespreken, Spr. zal er zich niet tegen verzetten, doch hij ziet cr niet dan tijdverlies in men heeft nu reeds Sept. en met 1 Jan. e. k. moet het heflingsbesluit in wer king nu zal hier nog eerst in 't breede worden gedebatteerd en dan moet de autorisatie van hoogere magt nog verkregen worden. Een onderzoek in de sectien vordert gewoonlijk 4 weken tijds, welke voorschriften ook mogen gegeven worden omtrent den ter mijn binnen welken het onderzoek moet zijn afgeloopen. De heer Attema geeft te kennen dat, heeft hij den heer Wiersma goed begrepen, deze hét voorgesteld onderzoek in de sectien niet zoo zeer afkeurt omdat hij er geen nut, als wel om dat hij cr geen gunstig gevolg voor de openbare beraadslaging in ziet, aangezien toch ieder zijne overtuiging zal behouden. Spr. merkt daartegen op dat hij voor zich tot dus ver geen bepaalde overtuiging heeft, welke der drie stelsels wel de voorkeur ver dient, en hij juist daarom een sectieu-onderzoek uitlokt, om eene overtuiging te krijgen. Hij komt te eerder tot dit voorstel, om dat hij zoodanige overtuiging niet heeft kunnen putten uit de tot deze zaak betrekkelijke stukken. Het onderzoek in de sectien zal alzoo daartoe kunnen leiden; wel vordert het tijd, doch de termijn kan zeer beperkt worden, zeker niet langer dan 14- dagen be hoeven te zijn. Dat onderzoek ware onnoodig, indien men, hij herhaalt het, uit de stukken wat meer toelichting had kunnen erlangen omtrent het verkieslijke van het voorgedragen beginsel en het voordeel dat het boven elk ander absoluut stelsel aan biedt die ontwikkeling is evenwel in de memorie van toelichting achterwege gelaten, mogelijk wel omdat, gelijk nu blijkt uit deze algemeene beschouwingen, dienaangaande geene eenstemmigheid bij de Commissie heerschte. Den lieer Bloembergen komt het voor dat het onderzoek in de sectien veel tijdverlies zal te weeg brengen. Liep dat onder zoek echter over een der te volgen stelsels, welligt men het daar over spoedig eens kon worden, doch wordt de ontworpen ver ordening naar de sectien gerenvoijeerd, dan vreest hij dat daarvan het gevolg zal zijn dat het geheel zal worden behandeld, en dat vele verschillende voorstellen over de onderscheidene artt., herhaalde vergaderiugen zullen medebrengen, waardoor veel tijd verloren en de kans benomen wordt om tijdig met de zaak ge reed te zijn. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 September 1866. 169 Eene opmerking wenscht Spr. omtrent het hoofdbeginsel te maken die zijns in ziens niet uit het oog behoort verloren te worden, nl. deze, -lat dc Raad reeds vroeger tot het heden voorgestaan beginsel van eigen klassificatie onder ecde, heeft besloteu, en dat daaromtrent in tegenover gestelden zin is beslist; de Raad be sloot tot het stelsel vau verpligte aaugaaf, met toepassing des gevorderd van den eed, doch de hoogc regering verwierp dat stelsel er zond de voordragt terug. Waar zulk een antecedent bestaat is cr weinig kans om het eens afgekeurd principe te doen zegevieren, liet gemengde stelsel door de Commissie voorgesteld is bovendieu ook zeer wel le verdedigen, want het stelt de quotisatie op den voorgrond en daarneveus de gelegenheid tot eigene aangifte, Spr. ziet niet in welk principe aannemelijker zou zijn. In elk geval zal hij tegen het voor stel van den heer Attema stemmen. De lieer jiitlgMiia zegt zich niet tegen het onderzoek in dc sectien tc mogen verklaren hij moet releveren wat bereids door den lieer Bloembergen is opgemerkt, nl. dat de sectien-vergadcringcu nog al tijd vorderen dc onder vinding leert dit. Ook de Commissie heeft aan de haar opgedragen taak veel lijd besteed, maar hij moet tevens bekennen daarbij ook veel geleerd te heb ben eu de gelegenheid daartoe wenscht hij aan zijne medeleden niet te ont houden. Nog een enkel woord het is gezegd Ie klassificatie staat op den voorgrond en daarnevens de gelegenheid tot eigene aangifte, doch Spr. her haalt het, hij wil een zuiver en geen geracugd stelsel. Hij verklaart zich niet tegen het renvooi naar de sectien. De Voorzit«*r brengt hierop de motie van orde des heeren Attema, om deze vraag naar de sectien tc renvoijeren, in rondvraag zij wordt aangeno men met 11 tegen 7 stemmen (die van de heeren Bruinsma, Bloembergen, Gorter, Wicrsina, Tigler Wijbrandi, l'lantenga en de Haan. De Voorzitter wenscht nu te bepalen dat gezegd onderzoek voor den 1 Oct. zal moeten zijn afgeloopen. De heer Bl.a.isa wenscht bekorting van dien termijn en vraagt of het rapport dan gereed moet zijn. 11 ij oordeelt een termijn van 14 dagen vol doende. De heer llierMion vraagt of dan het ouderzock moet zijn afgeloopen of dat men dan met het rapport gereed raoct zijn. De Voorzitter zegt, in den regel regardeert dien termijn het onderzoek, ook in dezen zullen de rapporteurs moeijidijk met 14 dagen kunnen gereed zijn, wel stelt hij zich voor, dat het bewust onderzoek zieh enkel tot de bespre king der beginselen zal bepalen, doch nu heeft men 13 Sept. 14 dagen ver der reeds den 27. Den heer Vitenin komt het voor, dat het hier enkel de bespreking der hoofdbeginselen geldt eu dan kan de termijn korter zijn; hij stelt voor te bepalen 20 Sopt. De Voorzitter zegt, dat ook hij uiets anders dan bespreking wenscht, doch de ervaring heeft hem geleerd den termijn niet tc kort tc stellen. De heer Westenberg is van meening, dat die termijn te kort is. De heer On^terlioll' deelt dat gevoelen niet. De heer iitioemiiergeu merkt op, dat het met dit onderzoek iets anders is dan met het. onderzoek van andere onderwerpen, bv. begrooting- of rekening dan kunnen dc sectien niet gelijktijdig werkzaam zijn, omdat de aard der te behandelen stukken zulks niet toelaat; dit inconvenient bestaat hier niet, dc stukkeu zijn gedrukt en iu ieders handen, het onderzoek kan dus spoedig beeiudigd worden. Hij stelt voor den 22 Sept. te bepalen. De Voorzitter zegt dat van de verschillende voorgestelde data's, het voorgestelde des heereu Bloembergen zich het meest aanbeveelt. Hij be paalt derhalve dat het onderzoek .vóór den 22 Sept. c. k. moet zijn geëindigd. 8. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W.om mag- tiging op hun Collegie om de opkomsten der Irnsumerzijl en bijbehooreude brug met den 12 Nov. 186G te verpachten Ter visie, om in eene volgende vergadering, zoo mogelijk op Zaturdag 15 dezer te houden, behaudeld te worden. 9. Door de daartoe benoemde Raads-Comraissie, wordt bij monde van den heer Tigler Wijbrandi, rapport en voorstel uitgebragt, aaugaandc het opgedra gen onderzoek van de rekening en verantwoording van de dd. schutterij alhier over 1865. Ter visie, om later af te doen. 10. Mede is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. cn W. tot openstelling van de 2e serie der gcldlecning ten behoeve der gemeente, hij Raadsbesluit van 13 Julij 1865 vastgesteld tot een bedrag vau 117,000. Ter visie, om later af te doen. 11. De Voorzitter brengt namens B. en W. ter tafel de door hun Collegie voorloopig vastgestelde Bcgrootiog der Inkomsten en Uitgaven dezer gemeente, voor liet dienstjaar 1867. Is besloten deze begrooting, waaraan overigens het bij de wet gevorderde gevolg zal worden gegeven, te doen drukken cn in de sectien te behandelen met bepaling dat het onderzoek den 15 October zal moeten zijn afgeloopen. 12. Bij rnoude van deu lieer Bloembergen is namens de betrokken Raads commissie rapport uitgebragt omtrent het onderzoek van de rekening en ver antwoording van het Stads Ziekenhuis, over het jaar 1865. Ter visie, om la ter af te doen. 13. Bij monde van hetzelfde lid is namcus de Commissie, aan welke is opgedragen het onderzoek van de Begrooting van de dienstdoende schutterij tc dezer stede voor het jaar 1867, uitgebragt het de3 betreffend rapport. Ter visie, als boven. 14. Bij monde van den heer Rcngers, is namens dc betrokken Raads-Com- BlJVOEGSEL TOT DE PROVINCIALE FRIESCIIE COURANT. missie rapport uitgebragt omtrent het onderzoek van de Begrooting der Brand weer in deze gemeente, voor het jaar 1867. Ier visie, als voren. 15. Dc heer de liaan brcugt namens de betrokken ltaads-Commissic, rap port uit omtrent dc in hare liandeu gestelde rekening eu verautwoording van het Nederl. Israclictisch Armbestuur alhier over 1865, eu iu verband daarmede over de aanvraag van dat Armbestuur, tot magtigiug tot het doen van af-cn overschrijving van posten op de begrooting dier administratie over dat jaar. Ter visie, als voren. 16. Door evengemeld lid wordt voorts rapport uitgebragt over de Begroo ting der Stads Armekamer alhier, voor den jarc 1867, welk rapport almede ter° visie van dc leden wordt gelegd, om iu eene volgende vergadering be handeld te worden. 17. De Voorzitter stelt, onder te kennengeving van het een en ander ter zake betrekkelijk, namens het Collegie van dagclijkseh bestuur aan deze ver gadering voor, om de verpachting vau de water- kaai- en walgelden, in stede van op 1 October e. k. zoo als laatstelijk was bepaald, op 1 January 1867 te te doen ingaan. Ilij stelt m de eerste plaats voor dit mondeling gedaan voor stel onmiddellijk in behandeling te nemen, waartoe eenstemmig besloten wordt. Hierop stelt h'j voor dat voorstel aan te nemen. De heer Wiersma geeft zijn leedwezen te kennen dat deze zaak tel kens verschoven wordt; eene waarncid echter is liet, dat er welligt wijziging in het betrekkelijk heffingsbcsluit zal moeten worden aangebragt, doch er bestaat kans dat dit van tijd tot tijd zal kunnen plaats viuden en daarvan kan men toch niet de tijdige uitvoering eener maatregel als de ondcrwerpe- lijke afhankelijk maken. Hij zal zich niet tegen het voorstel verklaren, doch wenscht B. en W. uit te noodigcu om nu tijdig dc aan te brengen wijziging den ltaad aan te bieden. De heer jttfemi» zegt dat liet motief 't welk tot dc beoogde wijziging aanleiding geeft, gelegen is* in dc verwijdering van de dusgenaamde woousehe- pen de Raad heeft uitgesproken dat cr ten aanzien van die schepen verbods bepalingen zullen worden gemaakt; wanneer B. en W. zich op dat standpunt plaatsende, het betrokken art. van het. heffingsbcsluit ter wijziging aan den Raad voordragen, kan de verpachting intusschen doorgaan. De Voorzitter gelooft niet dat tot die verwijdering reeds zoo feitelijk besloten is. l v De heer Attema is van oordeel dat dit wel het geval is er is niet be sloten beperkende maatregelen te nemen, maar wel om verbodsbepalingen tc maken, met andere woorden die schepen te verbannen. Dc heer Blwcaibcrgen is het met den geëerden Spr. van zoo even niet eens; wel is e: in beginsel toe besloten verbodsbepalingen daar te stellen, doch cr is geen verbod gesteld iu deu zin als door den heer Attema is bedoeld wel is aangenomen het beginsel om cenige restrictieve bepalingen te maken, maar dat daarbij de algeheelc verbanning der bedoelde schepen zou zijn op het oog gehouden, gelooft hij niet. De heer merkt opuit het verslag der handelingen van den Raad blijkt, dat de Raad heeft besloten, 0111 ten aanzien vau het liggen vau bedoelde woonschepen in de stadsgracht verbodsbepalingen tc maken. In prin cipe is dus besloten dat daarin geenc zoodanige schepen meer zullen mogen liggen cn de Commissie mag dus aaunemen dat zij verbodsbepalingcu, die de "verwijdering dier schepen tengevolge zal hebben, aan deu Raad moet voor dragen, tenzij de Raad zijn aangenomen beginsel weder wijzige. De heer Briiinmna meent dat die verbodsbepalingen iu elk geval wijzi ging van het betrokken heflingsbesluit ten gevolge zal hebben, maar welken invloed die bepalingen op ile wijziging van het tarief litt. h zullen hebben, is vooralsnog met met zekerheid te zeggen, en daarom zal men met wel eer der lau 1 Jan. c. k. de verpachting kunnen iuvoeren. De heer Ilioembergen meent nog tc raoetcu observeren, dat uit het gelezen besluit nog niet direct verbod voor die schepen om hier tijdelijk te liggen, voortvloeit; men zou immers kunneu verordenen dat die schepen niet langer dan 24 uren in de gemeente mogen vertoeven; Spr. meent dat dit zelfs in den geest en dc bedoeling van den Raad lag toen hij dat beginsel stelde hij meent althans te weten dat het gaenzins in de bedoeling lag een zoo absoluut verbod daar te stellen. Hierna wordt het boven omschreven voorstel, buiten omvraag eenstemmig aangenomen. De Voorzitter sluit hierop de Vergadering. VERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, buitenge woon gehouden op Zaturdag den 15 Septem ber 1866. Aanvankelijk 12, later 13 leden tegenwoordig. Afwezig de heeren C. I. Bolten, Mr. C. Wiersma, K. Tigler Wijbrandi, Z. S. dc Haan, H. J. Westenberg, A. Duparc, Dr. E. Verwijs, en Mr. J. L. van Sloterdijck. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het gestelde tijdstip de vergadering opent. lo. Zijn gelezen en overanderd vastgesteld de notulen van den 13 Sept. jl. 49

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 1