23 6 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Nov. en Donderdag 13 Dec. 1866. 19. In verband met de, bij het voorgaand punt bedoelde be noeming van een secretaris-boekhouder bij de stads Armekamer, brengt de Voorzitter nog ter tafel een voorstel van B. en W. tot wijziging van het reglement op het bestuur van de stads Armekamer, speciaal betreffende de bepalingen omtrent den Sec retaris-boekhouder. Is besloten, dit voorstel in de eerstvol gende vergadering en vóór dat tot de benoeming wordt overge gaan, af te doen, zullende het inmiddels ter visie worden gelegd. 20. Is ter tafel gebragt een adres van den heer P. Camraengu Jz. alhier, waarbij hij de door hem bewoonde huizinge, letter L no. 1, bij de Koornraarkt aan de gemeente in koop aanbiedt. Ter visie, om daaromtrent later eene beschikking te nemen. 21. Is ter tafel gebragt een voorstel van B. en W. betrek kelijk de uitgifte van een gemeenteblad. Ter vissic om la ter af te doen. 22. De Voorzitter doet raededeeling van (le ontvangst der volgende, voor den Raad irigekoiucr stukkena. eene resolu tie van Ged. Staten, houdende goedkeuring der Raadsbesluiten tot onderhandsche verhuring van gedeelten van den Harlingcrstal aan J. Wijbrandi Hz. en J. S. v. d. Goot; b. de acte van borg- togt van den gemeente-ontvanger groot ƒ4500; c. eene missive van hcercn voogden der stads Armenkamer, waaruit blijkt, dat bij hen ontvangen is de nalatenschap van wijlen Jacomina Ciaa- sesz te Leipzig onder te kennengeving wijders, dat het zuiver bedrag dier nalatenschap nog niet is op te geven, daar dit af hankelijk is van den nog te effectueren verkoop der effecten, zul lende daaromtrent later mededeeling geschieden. Aangenomen voor notificatie. 23. Bij monde van den heer de Haan wordt namens de daar toe in der tijd benoemde Raadscommissie, rapport uitgebragt om trent het onderzoek van de begrooling der administratiekosten voor de Stads Bank van Lecning over het dienstjaar 1867. Ter visie om later af te doen. De Voorzitter sluit hierop de vergadering. VERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, ge houden op Donderdag den 13 Dec. 1866. Tegenwoordig alle leden. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het bepaalde tijdstip de vergadering opent. 1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde wegens de handelingen des Raads in zijne vergadering van den 22 November 1866. 2. Aan de orde is de behandeling van het rapport der com missie belast geweest met onderzoek van de begrooting der admi nistratie-kosten voor de stads Bank van Leening over het dienst jaar 1867. De vergadering zich met het door de commissie voorgestelde vereenigende, is buiten beraadslaging en stemming dienovereenkomstig beslotenDe begrooting van administratie kosten voor de stads Bank van Leening te Leeuwarden, over dienstjaar 1867 goed te keuren tot een bedrag van J 5740. 3. Voors'el van B. en W. tot wijziging van het Reglement op heb bestuur van de stads Armekamer in voege als bij de daar' ij gevoege nota is aangewezen. Ingevolge die nota wordt door hun Collegie voorgesteld: a. in art. 49 te lezen De Voor zitter is, behoudens de bepalingen van art. 62, belast met alle out rtiasen en uitgaven en doet daarvan enz.; b. art. 62 te wijzi gen h volgt: a. met het stellen en uitvaardigen van alle brieven, rap porten janrl. verslagen, of opgaven die door het Gemeentebestuur c*' p autoriteit van de voogden worden gevraagd en verder alle geene uitgezonderde stukken; b. met het ontwerpen der staten van neg.ooting en der rekening en verantwoording aan het Gemeentebestuurc. met het opmaken en invorderen der reke ningen wegens gedane voorschotten; d, met het uitbetalen der teruggaaf van voorschotten, bedoeld bij art. 8 al. 5 e. met alles wat tot de boekhouding van de Armenkamer behoort. Hij houdt in een daartoe strekkend kasboek naauwkeurig aanteekening van alle inkomsten en uitgaven hierboven sub c. en d, bedoeld. Hij stort aan het einde van elk dienstjaar vóór het sluiten der rekc- ning, de bij hem ontvangene gelden bij den Voorzitter, onder verrekering met de door hem gedane uitgaven, wegens teruggaaf van voorschotten. Hij geeft van zijne ten dezen te houden administratie inzage aan voogden zoo dikwijls dezen zulks ver langen. Hij stelt een voldoenden borgtogt tot een door den Raad op voorstel van B. en W. vast te stellen bedrag, c. Aan art. 64 toe te voegen als laatste alinea: Hij gedraagt zich ten aanz en van het overmaken der teruggaaf van voorschotten, naar- en het innen van dezen van elders, voor zoover dit een en ander door tusscbenkomst van het Gemeentebestuur geschiedt, naar de door dit bestuur te geven voorschriften. Nadat van bovenver melde stukken lecture was gegeven, stelt de Voorzitter voor, de behandeling daarvan onmiddellijk te doen plaats hebben, waartoe eenstemmig is besloten. Tot die behandeling overgegaan zijnde en niemand der leden over het voorgestelde het woord verlan gende, worden de voorschreven wijzigingen achtervolgend buiten rondvraag eenstemmig aangenomen, terwijl voorts besloten is, daaraan uitvoering te geven vóór de resumtie der notulen. 4. Alsnu overgaande tot de benoeming van den secretaris boekhouder bij de stads Armenkamer, ter vervanging van den heer Attema, die, als zoodanig met het einde dezes jaars aftredende zijn verlangen heeft te kennen gegeven, voor eene herbenoeming niet weder in aaumerking te komen, blijkt uit de gehouden stem ming, dat de 21 uitgebragte steramen waren verdeeld als volgt: op den heer rar. 1). v. d. Veen 6, op den heer J. Swarts 11 en op de bh. D. Ilussem en N. L. J. Bruinsma elk twee stemmen, zoodat de heer Johannes Swarts, boekhandelaar tc dezer stede, de volstrekte meerderheid van stemmen op zich vereenigd heb bende, is verkozen tot secretaris-boekhouder bij de stads Arme kamer te Leeuwarden. Zullende aan dit besluit vóór de resumtie der notulen uitvoering worden gegeven. 5. Aan de orde is de behandeling van het voorstel van de hh. A. Duparc, J. J. Brunger en G. II. Hommes, daartoe strek kende, dat eene commissie van vijf leden uit den Raad worde benoemd om te dienen van beschouwingen en raad met betrek king tot de plaats waar een beursgebouw behoort te worden gesticht. De Voorzitter geeft te kennen, dat hij, ofschoon was beslo ten de behandeling van dat voorstel aan tc houden tot eene vol gende vergadering, het toch wenschelijk heeft geoordeeld, dit voor stel reeds nu weder aan de orde te stellen. De behandeling van dat voorstel wcnscht hij evenwel aan te nemen tot na het aan brengen van het voorstel van B. en W. inzake de uitbreiding van het bebouwde gedeelte der gemeente, en het daarmede in verband staande voorstel van gezegd Collegie, betreffende do plaats waar een beu sgebouw zou kunnen worden gesticht. Ilij stelt mitsdien voor, de behandeling van het voorstel der drie raads leden alsnu aan te houden. De heer Gorter kan zich met dit voorstel niet vcrcenigen, van oordeel zijnde, dat de te benoemen commissie niet zoo spoe dig met haar onderzoek gereed zal kunnen zijn, om niet naar vereisch kennis te nemen van het plan betreffende de uitbreiding der gemeente, dat voorzeker zeer belangrijk is te achten, doch het benoemen der bedoelde commissie geenszins in den weg staat. Die commissie toch, zal met hare werkzaamheden kunnen voort gaan en op het bewuste plan letten; de zaak van de stichting eener beurs, reeds te lang aanhangig, acht Spr. niet afhankelijk van de zaak der uitbreiding van de gemeente. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 Dec. 1866. 237 De Voorzitter vermoedt dat de heer Gorter zijn voorstel niet goed begrepen heeft, het lag niet in zijne bedoeling om de benoe ming der bewuste commissie op te schorten, maar wel om eerst het voorstel van B. en W. omtrent de uitbreiding der gemeente en dat aangaande de plaats waar de beurs zou kunnen gesticht worden, aan te brengen, en daarna het voorstel van de drie hee- ren te behandelen De heer Brunger kan, ook namens zijne medevoorstellers, ver klaren, dat zij het geheel eens zijn met den Voorzitter. Hierop is eenstemmig overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. 6. Voorstel van de heeren mr. C. Wiersma, mr. E. Jongsma en P. T. Plantenga, betrekkelijk de aanleg van een voet- en krui pad van af de buurt Oldegalilëen naar den straatweg. De Voorzitter opent hierover de beraadslagingen. De heer Gorter heeft het voorstel in gezette overweging genomen en in verband beschouwd met den toestand zoo als die feitelijk bestaat, en dan is hij tot het resultaat gekomeu, dat het onaannemelijk is te achten. Hij heeft opgemeten de lengte van den weg van af Oldegalilëen bijlangs het Blaauwhuis, en die van af Oldegalilëen langs het voorgestelde voetpad; het verschil tus- schen beide paden komt op slechts 10 ellen neder; het eerste is lang 32 het laatste 22 ellen, een verschil voorwaar te gering dan dat het overweging zou verdienen; bovendien zal het gepro poneerde pad eene breedte erlangen van slechts 1.40 cl en daar mede zal nog moeten gepaard gaan het dempen van de halve sloot nevens het erf des heeren Ter Horst, "t welk voor dat erf een groot inconvenient zal veroorzaken. Wanneer Spr. nu nagaat, dat het voorgestelde pad, geene noemenswaardige bekorting voor de bewoners van Oldegalilëen zal aanbrengen en daar tegenover in berekening stelt, de betrekkelijke groote kosten welke de ont eigening en de daarstelling zal naar zich sloepen, waarbij nog moet gevoegd worden eene tegemoetkoming aan den heer Ter Horst voor eene behoorlijke afscheiding van zijn erf, dan aarselt hij niet te verklaren, dat het voorstel hem onaannemelijk voor komt op grond van het gering te verkrijgen voordeel, tegenover de groote daaraan verbonden kosten. De Voorzitter wenschte, alvorens met de discussie voort te gaan, eerst aan den Raad voor te stellen, om, overeenkomstig art. 33 van 't reglement van orde te besluiten, het bewuste voorstel in overweging te nemen. De heer de Haan is er tegen het voorstel in overweging te nemen. Juist de in het voorstel vervatte overweging, „(lat de Raad zijne meening heeft uitgedrukt om de weg, leidende van Oldegalilëen naar het centrum der stad, welke door de wegname der Verwersbrug eene meerdere lengte heeft bekomen, zooveel mogelijk weder te verkortenenz., is voor Spr. de reden, om er tegen te zijn. Die overweging lezende, moet men aannemen, dat zij is het gevolg van het op 26 Julij jl. genomen Raadsbesluit, doch die overweging is daarmede geheel in strijd, want het besluit bepaalt: „dat de door de amotie van de Verwersbrug afgebroken gemeenschap tusschen de Oldegalilëen en de stad, op eenigerlei wijze zal worden hersteld." Die afgebroken gemeenschap moet dus op welke wijze dan ook, worden herstelddaartoe wil Spr. als betreffende het de uitvoering van een eens genomen Raads besluit, medewerken, maar hij wil dit niet doen door maatrege len, die met de duidelijke woorden van dat besluit in strijd zijn te achten. Ware de aangehaalde overweging uit het voorstel weg gelaten, hij zou zich misschien voor het in overweging nemen verklaren, nu eveuwel is hij er tegen. De heer Wiersma laat aan een ieder vrij om het bewuste besluit van den 26 Julij jl., op zijne wijze te interpreteren, maar hij voor zich heeft eene andere opinie daaromtrent als de geëer- den Spr. van zoo evenhij erkent, dat gemeld besluit spreekt van herstel der afgebroken gemeenschap, maar of het nu juist de Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesciie Courant. bedoeling van den Raad is geweest om ter plaatse van de voor malige Verwersbrug weder eene brug te leggen, betwijfelt hij zeer; zulks kan in de bedoeling van enkele Raadsleden hebben gelegen, maar het besluit zelf, zooals het is genomen, geeft geen voldoen den grond voor zoodanige interpretatie. Hij moet verklaren bij het nemen van dat besluit, nimmer aan het weder leggen eener rijbrug le hebben gedacht; wat gebeuren kan is onbekend, maar hij meent ten stelligste te weten, dat niet in dien zin besloten is; men heeft alleen gewenscht aan de klagte van de Oldegalilëers gehoor te geven. Maar indien er zulk een besluit ware genomen, dan was immers het feit voldongen en had men niet meer daar over te beraadslagen; men zou enkel een plan en begrooting van kosten hebben aan te bieden en daarover kunnen beslissen. Ove rigens moet hij observeren, dat de voorstellers in hun voorstel niet het besluit van 26 Julij hebben aangehaald, maar enkel heb ben gewag gemaakt van de uitgedrukte meening van den Raad. De heer Snringar verklaart zich te vercenigen met het denk beeld van den heer de Haan en acht op dien grond het voorstel van de heeren Wiersma c. s. niet ontvankelijk. De Raad heeft eens zijn beginsel in dezen uitgesproken en dat besluit vordert eene eerlijke toepassing. Het bevreemdt Spr. overigens, dat het bedoelde besluit door den laatsten Spr. voor eene zóó zeer ver schillende opvatting vatbaar kan worden geacht. De heer Wier sma toch heeft, bij de bespreking ter Vergadering van 26 Julij, van het amendement van den heer de Haan, zelf gezegd„Het voorstel van den heer de Haan is zoo duidelijk, dat het geene verklaring of toelichting behoeft en daaromtrent geen onderzoek of voorlichting behoeft plaats te hebben," terwijl hij nu het besluit van 26 Julij, 't welk eensluidend is met boven bedoeld amende ment, eene gansch andere strekking wil geven, dan in de bedoe ling van den voorsteller of den Raad kan hebben gelegen, juist omdat het zoo duidelijk spreekt. Spr. verklaart zich in elk geval tegen het in overweging nemen van het thans aan de orde zijnd voorstel. Hij had wel gewencht, zijne argumenten daartegen in de vorige vergadering te hebben kunnen aanvoeren, toen de Ver gadering nog onder den indruk was van de krachtige en welspre kende wijze, waarop de commissie voor de verordeningen het standpunt vasthield, hetwelk haar door het eenmaal genomen besluit van den Raad was aangewezen bij het ontwerpen van ver bodsbepalingen en niet slechts van beperkende bepalingen op het liggen van woonschepen. Hij vertrouwt echter, dat de waarheid, die toen heeft mogen gelden, ook nu zal worden ge handhaafd. De heer Wiersma moet erkennen, dat de aanhaling der in der tijd door hem gebezigde bewoordingen juist is en dat daar door welligt op de stemming is geurgeerd. Hij moet echter ten stelligste ontkennen, ooit eene andere beteekenis aan het geno men besluit te hebben gehecht dan door hem zoo even is bloot gelegd geworden; bovendien kan dit ook niet met goeden grond worden afgeleid uit bet gesprokene omtrent het amendement des heeren de Haan. De heer Suringar releveert nog, dat de heer Wiersma wel is waar door tegen het amendement te stemmen, niet van zijne sympathie voor de herstelling der afgebroken gemeenschap heeft doen blijken, maar dat het desniettemin waar blijft dat het toen uitgesproken beginsel om die gemeenschap te herstellen, voor geene tweeledige opvatting vatbaar was. De heer de Haan geeft te kennen, dat de bewering van den heer Wiersma, als zoude het in de bedoeling van het besluit van 26 Julij jl. gelegen hebben, een rijbrug daar ie stellen, zoodat heeren B. en W. alleen een bestek en de voorwaarden van aan besteding van een rijbrug hadden te doen opmaken, minder juist is. Spr. heeft enkel de uitvoering van het besluit van Julij op het oog gehad, namelijk de herstelling op eenigerlei wijze van de door de amotie van de Verwersbrug afgebroken gemeenschap. In 67

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 1