GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 10 Jan. 186j
1
VERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den
Raad der gemeente Leeuwarden, gehouden op
Donderdag den 10 Januarij 1S67.
Tegenwoordig 17 leden, zijnde de heeren C. I. Bolten, Mr.
C. Wiersma, Dr. E. Verwijs en Mr. W. J. van Weideren baron
Rcngers afwezig.
Voorzitter de heer D. Zeper, die, na opening der vergadering,
den leden in deze eerste vergadering des jaars geluk wenscht
met de intrede van den nieuwen jaarkring. Eene reden tot verheu
ging heeft de Raad van Leeuwarden, zegt Spr. wanneer hij terugziet
op het afgeloopen jaar, aangezien de gemeente die hij vertegen
woordigt, in vergelijking van andere plaatsen in ons Vaderland,
niet zoo erg door de gevreesde cholera is geteisterd, en dat de
middelen tot afwering ter bekwamen tijd aangewend, een gun
stiger afloop dan wel elders hebben tengevolge gehad; in andere
gewesten van Nederland bovendien heeft de veetyphus schrome
lijke verwoestingen onder den veestapel aangerigt en nog heden
heerscht zij in andere provinciën op schrikbarende wijze. Fries
land is tot dus ver op enkele gevallen na, gespaard gebleven
en deze gemeente bleef geheel van die ramp bevrijd. Spr. wil
over de hier aangeroerde epidemien en hare gevolgen niet uit
weiden, het waren zaken van genoegzame belangrijkheidhij
wenscht bij de opening der eerste vergadering des nieuwen jaars,
geen blik op de toekomst te werpen, maar hij wenscht bij deze
gelegenheid vurig, dat de gemeente Leeuwarden in dit jaar, van
zoodanige vreeselijke ziekten en rampen moge blijven bewaard
en, mogt onverhoopt die wensch onvervuld blijven, dat dan de
Raad in het algemeen belang zijner ingezetenen zoodanige maat
regelen moge tot stand brengen, als kunnen strekkeu tot voor
koming en afwending van verdere verspreiding en erger gevol
gen. Overigens, belangrijke zaken wachten op de behandeling
en vaststelling van den Raad Spr. wenscht dat dio behandeling
de kenmerken drage van wijsheid en eensgezindheid der leden
opdat het gemeenschappelijk belang daardoor te eerder en beter
worde bereikt.
1. Hierna is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotu
leerde wegens het verhandelde in de vergadering van den 27
December jl.
2. Aan de orde is de benoeming van een lid der commissie
van administratie der stads Bank van Leening alhier, ter ver
vulling van de, ten gevolge het overlijden van den heer Mr. J.
W. Tromp, in die commissie bestaande vacature; tot welke ver
vulling door gezegde commissie zijn aanbevolen de heeren Mr.
3. L. van Sloterdijek en Mr. flor. Albania Jz., terwijl die aan
beveling, naar luid van art. 1 van het reglement op het bestuur
der stads Bank van Leening, door B. en W. is aangevuld met
het tweetal, bestaande uit de heeren Mr. 1. Telting en Mr. F.
de Haan.
De lieer van Sloterdijek geeft te kennen, dat hij, tengevolge
van de omstandigheid van als eersten kandidaat op de aanbe
veling voor te komen, het vermoeden mag koesteren dat eenige
stemmen op hem zullen worden uitgebragt, en dat hij daarom
gemeend heelt vooraf aan de vergadering te moeten mcdcdeelen,
dat ccne eventuecle benoeming tot lid der bewuste commissie,
door hem niet zal worden aangenomen.
De Voorzitter geeft zijn leedwezen te kennen, dat de heer
van Sloterdijek dit voornemen heeft, hij wenscht evenwel het re
sultaat der stemming af te wachten.
Hierop overgegaan zijnde tot de stemming, blijkt dat zijn uit
gebragt op den heer H. Albania Jz. 5, op den lieer F. de Haan
0 en op den heer J. L. van Sloterdijek mede 6 stemmen. Nie
mand alzoo de volstrekte meerderheid van stemmen erlangd heb
bende, is overgegaan tot ecne tweede vrije stemming, waarvan
de uitkomst was dat op den heer "van Sloterdijek 9, op den heer
de Haan 5 en op den heer Albania voornoemd 3 stemmen ver-
Bijvoegsel tot de Pnovincia.ee Friesche Courant.
eenigd waren. Uo heer Mr. J. L. van Sloterdijek de volstrekte
meerderheid van stemmen op zich vereenigd hebbende, is der
halve benoemd tot lid der commissie van administratie der Stads
Bank van Leening alhier.
De Voorzitter de uitslag der stemming mededeelende, geeft
vervolgens te kennen, dat hij, naar aanleiding van het zoo even
door den heer van Sloterdijek kenbaar gemaakte, dien heer in
overweging geeft om zich ter zake niet dadelijk te willen ver
klaren, maar in het belang der zaak, eenigen tijd van beraad te
nemen aangaande de verklaring, om de bewuste benoeming al
dan niet aan te nemen.
De heer van SloterdflCk geeft hierop in antwoord te kennen,
dat het belang der zaak zijns oordeels eene dadelijke verklaring
vordert, waartoe hij te meer in staat is, omdat zijn besluit daar
omtrent onveranderlijk vaststaat en de overweging van morgen
geenc verandering zal brengen in het op gisteren en heden dien
aangaande beslotene. Wel acht hij zich door de uitgebragte be
noeming zeer vereerd, doch hij heeft genoegzaam overwegende
redenen, om voor de opdragt te bedanken, en dit is dan ook
zijn stellig besluit.
De Voorzitter geeft hierop de vergadering in overweging, de
commissie van administratie der Stads Bank van Leening met
het besluit van den heer van Sloterdijek in kennis te stellen, on
der uitnoodiging tot liet inzenden eener nieuwe voordagt.
Dienovereenkomstig is besloten met opdragt, om daaraan vóór
dc resumtie der notulen gevolg te geven.
3. Aan de orde is de benoeming cener commissie uit den
Raad voor het onderzoek omtrent de meest doeltreffende wijze
van opruiming en verwijdering der faecale stoffen.
Dc Voorzitter geeft, onder herinnering dat bij de behandeling
der gerneente-begrooting dienst 1867, is besloten zoodanige Raads
commissie in het leven te roepen, in overweging tot de benoeming
dier commissie over te gaan en haar zamen te stellen uit drie
leden dezer vergadering. De vergadering zich hiermede een
stemmig vereenigende, is tot de zamcnstelling dier commissie
overgegaan en is uit de gehouden stemmingen gebleken dat tot
leden dier commissie met betrekkelijke meerderheid van stemmen
zijn benoemd geworden, de heeren J. J. Bruinsma, mr. W. J.
van Weideren baron Rcngers en II. J. Westenberg.
4. Voorstel van B. en W. betrekkelijk een adres van de pach
ters der opbrengst van het marktgeld wegens staanplaatsen voor
het uitstallen en uitventen van waren enz., het verzoek bevatten
de, om ter oorzake van het niet houden der jaarmarkt eene ver
mindering der pachtsom over 1866 te mogen erlangen.
De heer Jongsma geeft te kennen dat, ofschoon er tusschen
dit voorstel en een vroeger, betreffende verzochte ontheffing van
gepachte tolgelden, volkomene overeenstemming bestaat, en de
Raad daarop eene afwijzende beschikking nam, hij toch zijne stem
vóór het voorstel zal uitbrengen, vermits de billijkheid voor de
toewijzing van het verzoek pleit, om welke reden hij ook vroe
ger adviseerde voor het toestaan van het verzoek om remissie,
door de pachters van de tollen ingediend. De vergadering zich
overigens met dit voorstel vereenigende, heeft buiten verdere
beraadslaging en stemming, genomen het volgend besluit:
Aan dc adressanten Ilermanus Kuilenborg en Heere van der
Wertf, pachters van het marktgeld wegens staanplaatsen voor het
uitstallen en uitventen van waren (met uitzondering van vee), zoo
mede ten dienste van dc openbare vermakelijkheden in deze ge
meente, over het jaar 1866, eene vermindering van de door hen
als zoodanig geboden en door B. en W. aangenomen pachtsom
toe te staan, tot een bedrag van 650, of wel, indien het mogt
blijken dat door hen reeds meer mogt zijn betaald dan zij, in
verband met dit besluit verschuldigd zijn, aan hen van het te
veel betaalde teruggave te verleenen.
5. Voorstel van B. en W. tot wijziging der verordening rc-
1