30
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Maart 1367.
goed drinkwater, maar of het op den weg van het Gemeente
bestuur ligt om regtstreeks zelf de zorg voor het verschaffen dier
noodwendigheden op zich tc nemen en zelfs het drinkwater 't welk
van den hemel op de daken valt, voor de ingezetenen te verza
melen is iets dat hij betwijfelt, van oordeel zijnde, dat het veel
eer op den weg van dezen zeiven ligt daaromtrent de noodige
voorziening te treffen. Wanneer het eerste geacht moet worden
op den weg van het Gemeentebestuur tc liggen, dan zou liet
gevaar loopen zich op een vreemd en verkeerd terrein tc bewe
gen, dan zou men nog meer objecten met de voeding der inge
zetenen in verband staande, kunnen noemen, tot wier verstrek
king het dan ook op gelijken grond zich geroepen zou moeten
achten, en dit zou dan toch werkelijk te ver gaan. Op zulk een
terrein mag een Gemeentebestuur zich niet bewegen en dit vooral
is een bezwaar, dat hoofdzakelijk in het Collcgic heeft gewogen.
Aangaande het voorgesteld technisch onderzoek, moet Spr. opmer
ken, dat dit onderzoek tot geenc andere dan tot de bekende,
althans stellig vermoedelijke resultaten zal leiden het zal doen
zien, dat de bodem van den grond waarin dc bak zou moeten
daargesteld worden, voorwerpen bevat wier ontbinding verschil
lende producten doet ontstaan, die ten deelc door het in den
bodem vervatte water zullen worden opgenomen, en zoodoende,
is de bak niet digt, daarin kunnen doordringen doch van wel
ken invloed dit op de hoedanigheid van het water zal kunnen
zijn en of cl ie verontreiniging juist hier zoozeer tc vreezen is, zal
zeker moeijelijk voora i kunnen worden uitgemaakt, maar doet zijns
inziens ook minder ter zake. l)e bak dient in elk geval digt
te zijn en tegen elke verontreiniging van het daarin vervatte water
beveiligd. Maar er is nog een bezwaar, in zijn oog een hoofd
bezwaar, nl. de gemeente zal de zaak uitvoeren en zal het opge
vangen water voor de ingezetenen tegen betaling verkrijgbaar
stellen, want het kosteloos beschikbaar te stellen, zal toch wel
niet in dc bedoeling liggen. Wat zal men nu zien gebeuren?
dat men bij behoefte, het water voor geld disponibel stelt, het
geen eene soort van industrie zal vormen op welker gebied cene
gemeente zich niet dan in zeer exceptionele gevallen moet plaat
sen. Iets anders was het in der tijd toen men behoefte gevoelde
aan- en pogingen aanwendde tot daarstelling van een' tweeden
vijver; dat betrof de daarstelling eener inrigting voor eene groote
verzameling van water, genoegzaam om in de behoefte van een
groot deel der bevolking te voorzien, aan welke het kosteloos zou
worden verstrekt, geheel iets anders als hier, waar het de daar
stelling van een bak bij eer. enkel, zij het dan ook een groot
gebouw, betreft, en dat tengevolge zal hebben, dal meerdere der
gelijke aanvragen zullen worden uitgelokt. Overigens is Spr. de
zaak zeer genegen, en zooals dan ook genoegzaam uit het rapport
van B. en W. is op te maken, wil het Collegie het mogelijke
doen tot verwezenlijking van de onderwerpelijke zaak, mits de
uitvoering aan anderen worde overgelaten, zoodat het zelfs eene
plek voor de daar te stellen bak heeft aangewezen, die in opzigt
tot het door sommigen vermeend hoofdbezwaar, dan ook grooten-
deels de moeijelijkheid buitensluit. Recapitulerende zegt Spr., dat
het hoofdbezwaar z. i. bestaat in dc uitvoering van wegc de gemeente.
De heer Bminsma had het woord gevraagd om te wederleg
gen het bezwaar van den heer Jongsma dc opmerkingen des
wege door den heer Bloembergen bijgebragt ontlasten hem van
die voorgestelde taak, en ook het beweerde omtrent de zuiverheid
der bakken van den Voorzitter, beaamt hij geheel. Spr. heeft
echter daarenboven een bezwaar, te weten het roeren der graven,
zal men aan dat bezwaar tegemoet komen dan zal men de bak
altijd buiten de voormalige begraafplaats moeten daarstellen en
daarom hebben B. en W. de Breedeplaats daarvoor aangewezen
op dc put toch kon eene bak om de daarleggcndo riolen, niet
wel geplaatst worden, in de muntjemuurstraat om dezelfde reden
evenmin, achter de kerk zelf, waar ook is begraven, was het ins
gelijks onuitvoerlijk en dus bleef alleen de breedeplaats als de
geschikte plek over. De heer Bloembergen heeft reeds gewezen
op het ondoelmatige eener uitvoering door de gemeente, maar
ook de uitvoering zelf heeft groolelijks haar bezwaarbij gewone
tijden wanneer nu en dan een overvloedige regen valt en de bak
vol is, maakt ecnige hoeveelheid waters niet uit, maar bij droogte,
wanneer iedere emmer waarde heeft, zal men zien dat sommige
ingezetenen hunne vaten komen vullen en dat die vulling boven
dien met een groot verlies van water vergezeld gaat. De on
dervinding van voor twee jaar heeft dit bij den stads vijver doen
zien en het noodzakelijk gemaakt dat iemand van gemeentewege
werd aangesteld om op die misbruiken het oog tc houden en ze
zoo mogelijk te weren. Die ondervinding deed zich mede voor,
toen het water in den vijver van den stadstuin ten behoeve van
de ingezetenen beschikbaar werd gesteld, niettegenstaande men
ten gerieve van de waterhaalders eene barte had daargesteld, was
vernieling van het plantsoen toch evenwel het gevolg van dien
maatregel. Het beweren alsof de daarstelling van de verlangde
bak bij een zoo groot gebouw als de Jaeobijner kerk geene con
sequentie zou geven om het eldei-3 ook te doen, kan door Spr.
niet beaamd worden, maar allerminst ziet Spr. in dat de ge
meente gehouden is de zaak uit te voeren. Met de daarstelling
van een tweeden vijver, zooals die indertijd vruchteloos is bc-
pioefd geworden was het geheel iets anders, als zijnde meer di
rect cene gemeentelijke instelling, wat met een enkele bak wel
niet het geval is. Dc bezwaren voor de gemeente aan de uit
voering verbonden komen Spr. inderdaad te veelvuldig, te groot voor.
l)e heer Bolteu wil gaarne geiooven dat de Voorzitter eenigc
ondervinding heeft opgedaan in zake de bestendige zuiverheid
en bruikbaarheid der regenbakken doch hij moet observeren dat
die bakken in den regel, zoo niet slecht dan toch veelal onvol
doend soliede gemaakt worden ze zijn gewoonlijk van '/2 steen
en wanneer nu daarbij niet genoegzaam gezorgd is om het over
tollige water weg te leiden, dan loopt dat water in den grond
na alvorens bij de bekruining een doortogt te hebben gebaand
maar wanneer die bak is van 1 steen, gemetseld in tras en er
gezorgd is voor afleidpijpen, dan zal die bak niet ligt onzuiver
water bevatten, want de oorzaken waardoor het kan binnendrin
gen, bestaan niet.
Dc Voorzitter moet ondanks de hooge achting die hij heeft
voor de kennis van den heer Bolten, toch verklaren dat de door
hem verkregene ervaring op dit stuk, hem verhindert het zoo
even geuit beweren te beamen. Hij kan voorbeelden bijbrengen
van bakken, gemetseld invocge als de heer Bolten bedoelt en
voorzien van de vereischtc aflaatpijpeu, die oogenschijnlijk alle
vereischten bezitten om op den duur zuiver en goed te zijn, en
die toch ondanks dat alles, voor de drukking en persing van
buiten zijn bezweken en die aan het binnendringen van aan het
regenwater vreemde en schadelijke bestanddcclen geen weerstanil
konden bieden.
De heer Duparc verklaart, dat, toen hij van twee hoofdbezwa
ren sprak, het die waren, welke, naar zijne meeniug, tegen het
gevolg geven aan het voorstel van kerkvoogden konden bestaan.
Hij erkent, dat B. en W. er meer hebben, maar, behalve het
reeds bij hem opgehevenc, zou er bij kern nu nog slechts een
kunnen overblijven nl. het finantieel bezwaar, maar dit telt Spr.
minder, omdat de uitgaaf, waarvan hier sprake is, zal strekken
om in eene groote behoefte te voorzien, waarvan een goede invloed
op dc volksgezondheid is te wachten, en daarvoor wil Spr. gaarne
gelden toestaan. De gemeente heeft in zooveel verpligte uitga
ven te voorzien, waarvan het nut soms twijfelachtig is, dat hij
voor eene zoo onbetwistbaar goede zaak als de onderwerpelijke,
wel eene onverpligte uitgaaf wil doen. Hij erkent met den heer
Bloembergen, dat het zeer moeijclijk is een juiste grens te trek
ken tusschcn hetgeen de gemeente en de ingezetenen moeten vcr-
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 14 Maait 1867.
31
rigtcn, maar dit doet hier minder af. Spr. althans let op die
grens niet, waar het de bevordering betreft var. eene 200 wen
st helijke zaak als deze. Waar zich dc gelegenheid daartoe aan
biedt, grijpt hij zc met beide handen aan. l)e gezegden van de
l ecren Bloembergen en Bruiusma hebben Spr. daarin nog meer
versterkt. Het gedrang om water uit den vijver achter de
kazerne te bekomen en ook uit dien in den Prinsentuin bewijzen
nog meer, dat er in het zomersaisoen en andere drooge tijden
groote behoefte aan zuiver drinkwater bestaat. Moest nu, door
het graven voor cene bak, roeren der graven plaats hebben, dan
zou Spr., ondanks het opgemerkte, er nog tegen zijn; maar, ge
lijk reeds is'aangetooud, dit behoeft niet tc geschieden, want op
(ic Breedeplaats kan een bak van voldoende capaciteit worden
gemaakt. Wat eindelijk betreft het argument, dat, als men op
<ic/e plaats tot den maatregel overgaat, de bewoners van andere
gedeelten der stad er niet van kunnen profiteren, dit beteekent
naor het gevoelen van Spr. niets. Men kan toch allen niet te
gelijk helpen, en nu vraagt Spr., of men moet nalaten hier het
goede te doen, omdat men het elders nog niet kan tot stand
brengen? Ilij antwoordt daarop ontkennend, en betwijfelt ol zoo
danige stelling inderdaad wel ernstig gemeend kan zijn.
De heer Attema zegt dat volgens bet rapport, bij B. en W.
vier hoofdbezwaren gerezen zijn, die zouden verhinderen om lot
het verzoek van heeren kerkvoogden toe te treden. Hij zal die
opvolgelijk nagaan. Het eerste argument van B. en W. is dat
cene dergelijke voorziening niet ligt op den weg van een gemeen
tebestuur en dat dit werk van gemeentewege daargesteld in 't ver
volg een verkeerd precedent zou daarstellen. Door dat aan te
nemen zou de gemeente zich bewegen op een terrein dat het
hare niet is. Dat is z. i. niet juist. De gemeente is, ja, niet
vcrpligt voor goed drinkwater te zorgen voor dc ingezetenen,
doch volgens de gemeentewet kan en mag ze dat wel degelijk
doen, nu, gelijk hier, eene ongezochte gelegenheid daartoe wordt
aangeboden. Maar, heeft dc heer Bloembergen gezegd, op die
wijze zal de gemeente er toe worden gebragt om ook voor an
dere objecten, b. v. de voeding, van de ingezetenen te zorgen.
Die gevolgtrekking acht Spr. min juist. Elk dezer zaken staat
op zich zelf. In dezen maakt dc gemeente gebruik van een aan
bod om het water van de Groote kerk afkomende op te vangen
en voor de ingezetenen beschikbaar te stellen. Daardoor bindt
ze zich geenzius om verder te gaan en b. v. de zorg voor goede
voeding van dc ingezetenen op zich te nemen, 't Geldt hier
sle»hts benuttiging van de aangeboden gelegenheid om in één
behoefte van vele ingezetenen, de behoefte aan goed drinkwater,
eenigzins te voorzien. Zal dat nu zulk een gevaarlijk precedent
zijn Spr. gelooft het niet. Werd later iets dergelijks aange
boden opzigtens andere kerken of groote gebouwen, dc Raad zou
vrij blijven, maar ook dan zou Spr. alligt zulk een voorstel even
aannemelijk achten als dat nu door kerkvoogden gedaan wordt.
Hij heeft het sints lang betreurd dat er zooveel regenwater van
de bedoelde gebouwen onbenuttigd wegloopt, terwijl velen er
behoefte aan hebben. Bovendien dient men, wat reeds in deze
discussie is aangevoerd, dat er 11I. plan heeft bestaan een twee
den vijvejj te graven, niet uit het oog te verliezen in de daaruit
gebleken erkenning van de behoefte ziet Spr. een motief te meer
om van het aanbod van kerkvoogden gebruik tc maken.
2o. Volgens B. en W. zouden bij aanneming hiervan vele
verhuurders van woningen in gebreke blijven, om bij die woningen
goede bakken te maken. Naar Sprs. raeening is die vrees eeni-
germate overdreven, althans niet van dien aard om den Raad
terug te houden vnu de aanneming van 't aanbod. Immers die
verhuurders zouden dan de schade in hun eigen beurs terug viu-
den vermits zij voor eene woning met een bak een veel beteren
huurprijs kunnen bedingen dan voor een woning zonder bak.
3o. Twijfelen B. en W. of het water in die bak ook schadc-
Bijvoeosel tot i>e Provinciale Friescjie Courant.
lijke bestanddeelcn zal bevatten. Dit punt is duidelijk en vol
ledig wederlegd door den heer Bolten. Spr. zal er alleen bijvoe
gen dat hem verzekerd is, dat, wanneer de bak deugdelijk cn
goed gemaakt wordt, 't water daarin geborgen, geen schade hoe
genaamd kan lijden tengevolge van de vroegere bestemming van
ecti der terreinen waarin de bak gemaakt worden zou. Maar
bovendien vervalt dat bezwaar als de bak wordt gemaakt in de
Breedeplaats, in welk geval men tevens niet de graven zou be
hoeven te roeren, iets waartegen Spr. ernstige bedenking heeft.
4o. Wijzen B. en W. op de moeijelijkheid der verkrijgbaar
stelling. Zouden zich daarbij werkelijk zooveel moeijelijkhcdcïi
openbaren? Spr. kan 't moeijelijk geloovcn. 't Stelsel van ver
pachting zou hier uitstekende dienstbewijzen. Men beginne b. v.
om de onbekendheid van dc opbrengst met eene verpachting
voor één jaar, daarna vcrlenge men gaande weg den pachttijd en
't zou Spr. verwonderen alsdan niet bleek dat werkelijk aan die
verkrijgbaarstclling niet zooveel moeijelijk heden zijn verbonden als
B. en W. meencn. Spr. geeft bepaalde voorkeur aan verpachting,
omdat hij niet gaarne zou zien dat de gemeente verkoopster van
water werd en daarbij eeu gestrenge controle zou moeien uitoe
fenen. Op deze gronden zal Spr. tegen 't voorstel van B. en
W. stemmen.
De heer Jongsma moet erkennen dat na het gesprokene door den
heer Bolten, en zelfs na het daartegen aangevoerde van den
heer Voorzitter, liet bezwaar, 't welk hij als een hoofdbezwaar
beschouwde, dat karakter heeft verloren en er dus bij hem geene
genoegzame redenen bestaan, oin op het instellen van een tech
nisch onderzoek verder aan te dringen. Maar volgens de bewe
ring van leden van het Collegie B. en W. bestaat een ander hoofd
bezwaar, nl. dat de gemeente zich niet met de uitvoering van
het aangebodene zal mogen inlaten. Spr. moet evenwel verklaren
die zienswijze niet te deelen. Hij wil volstrekt niet, dat een
Gemeentebestuur de taak van een huisvader aanvaarde, het gevolg
daarvan toch zal worden, dat de ingezetenen te veel op die vader
lijke zorg steunen; hij erkent, dat de gemeente reeds voor vele
zaken heeft te zorgen wat tot de bemoeijingen van particulieren
moest behooren, doch hij acht dc gemeente zedelijk verpligt om
daar, waar particulieren niet9 doen, voor de belangen der ingezete
nen te zorgen. Maar er is nog meer. Het Gemeentebestuur maakt
verordeningen ten behoeve van een goeden gezondheidstoestand
der ingezetcuen, en nu is het naar Spr.'s oordeel allezins ratioueel,
dat een Gemeentebestuur, 't welk aan den ccnen kant gelast en
beveelt, aan de andere zijde al hét mogelijke doet om der inge
zetenen het nakomen van die bevelen gemakkelijk te maken. Het
geldt hier de voorziening in een der eerste levensbenoodigdheden,
het drinkwater, en als er zulk een aannemelijk aanbod wordt ge
daan, dan heeft een Gemeentebestuur z. i. geenc vrijheid om te
zeggen„met die zaak laat ik mij niet. in, laat Gods water maar
verder over Gods akker loopen." Dat de maatregel nadeclig zou
werken voor de bewoners van kleine woningen, omdat de eigena
ren daarvan, dan voortaan nog minder dan thans geschiedt, bak
ken zullen laten maken, kan Spr. niet inzien, het is, als hij het
zoo eens mag noemen, een argument door B. en W. ontleend aan
de mogelijkheidniet aan de waarschijnlijkheid. Hij meent, dat
men in eene zaak als deze, alleen op dit laatste raag letten.
Dc heer Bloembergen heeft er voorts ter loops van gewaagd aUof
het aanbod van dc kerkvoogden van tijdelijken aard zou kunnon
zijn en dat door kerkvoogden later het besluit zou kunnen geno
men worden, dien maatregel niet te bestendigen. Spr. moet hier
omtrent opmerken, dat dit een punt van uitvoering is. Neemt de
Raad het aanbod van kerkvoogden aan dan kan hij zoodanige
voorwaarden bedingen, die dit bezwaar, al weder aan de mogelijk
heid ontleend, vernietigenhij kan de verzekering geven, dat het
tegenwoordige collegie van kerkvoogden niet ongenegen zal wor
den bevonden, zoodanige voorwaarden aan deze schenking tc
verbinden. 8