48
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 4 April 1867.
toch toe moeten overgaan, als de panden op de nieuwe kade
zullen zijn opgetrokkenof men zou eene herhaling zien van het
met de bewoners van Oldegalileen voorgevallene en met adressen
als overstelpt worden. En dan zal de Raad nog veel minder
dan daar is geschied, aan den algemeenen aandrang weerstand
kunnen bicden.
De heer Bolten wenscht nog iets aan het gesprokene toe te
voegen, n.l.dat de Wirdumerpoortsbrug, die niet erg in doel
matigheid, fraaiheid en degelijkheid uitmunt, binnen kort toch
aan herstelling toe zal zijn en weder niet onbelangrijke kosten
naar zich zal sleepen die het oneindig beter doen achten aan de
bewuste nieuwe brug te besteden.
Het amendement van den heer Suringar is hierop in rondvraag
gebragt en met 18 tegen 2 stemmen afgestemd. Vóór stemden
de heeren Suringar en Jongsma.
Dc beraadslagingen omtrent het 3e lid van litt. B worden nu
voortgezet.
De heer Bloembergen bepaalt zich alsnu tot het voorstel der
Commissie en herhaalt, dat dit de zaak niet zal verbeteren, maar
veeleer benadeelen. Het schijnt toch in het systeem der Commis
sie te liggen om de daar te stellen walmuren in eens door te
trekken en zoodoende de bouwterreinen A en B mede ter exploi
tatie disponibel te verkrijgen, terwijl het overigens de bedoeling
schijnt te wezen, om de overzijde, of liever het terrein aan de
zuidzijde der gracht, onaangeroerd te laten. Spr. moet daarom
trent aanmerken, dat men dusdoende een zeer onvolledig geheel
zou erlangen, verre achterstaande bij het voorstel van B. en W.
want daardoor zal het meer oostwaarts gelegen terrein later in
exploitatie komen, wat naar zijn inzien eerst en tegelijk met dc
bouwterreinen G, H, K en I, in de uitvoering moest worden be
grepen. Wat overigens aaugaat het derven van een zoo groot
rentebedrag, moet Spr. observeren, dat de geachte Spr. dienaan
gaande in eenigen twijfel verkeert en dat bedoeld verlies niet
zoo groot is te noemen vermits de tot bestrijding der aankoops-
kosten gestrekt hebbende fondsen ontleend waren aan inschrijvin
gen op het grootboek der 2 /2 pCt. en 3 pCt. Ned. Werk. Schuld
die zoo als bekend zal zijn toen op verre na gecne 5 pCt. af
wierpen. Dat dc gronden op het terrein aan de zuidzijde der
gracht zoo veel meer productief zouden zijn te maken is mede
een punt waaromtrent eenige twijfel bij Spr. bestaat; althans zul
len die vermeende meerdere voordeden r.ict in den eersten tijd
zijn te behalen, omdat op dat terrein toch straten moeien aange
legd en het terrein tot aanbouw disponibel gesteld moet worden.
De heer Planteuga zal zich eveneens tegen liet voorstel der
Commissie verklaren, omdat het daarbij voorgestelde hem te ver
gaat en meer omvat dan hij zou willen en wenschcn, maar vooral
omdat het te kostbaar zou wezen. Volgens dat voorstel toch
zou een bouwterrein groot 8900 vierkante el ter exploitatie be
schikbaar gesteld worden en het gevolg daarvan zou zijn, dat het
gansrhe terrein aan de binnen- of noordzijde der gracht met hare
omwalling en verdere annexen, daartoe gcapproprieerd zal moeten
worden, wat hij te veel noemt om op eens te doen. Hij vreest dat
dit voorstel minder goed aan het doel en het belang der ge
meente zal beantwoorden dan dat van B. en W. en het is daar
om dat hij, in vereeniging met den heer dc Haan die in dezen
zijne zienswijze geheel deelt, de vrijheid neemt het volgend amen
dement op dat voorstel aan te bieden„dat in de eerste plaats
die uitvoering zich zal bepalen tot het terrein gelegen tusschen
de Wirdumerpoortsbrug en de Zuiderwalsteeg, in diervoege dat
dc verandering dier brug voorshands achterwege worde gelaten
maar daarentegen de vóór gemelde steeg daartestellen nieuwe brug
en de toegang tot het stationsgebouw in de uitvoering worde
begrepen."
De heer Attema wenscht eene kleine opmerking te maken.
Heeft hij goed gehoord, dan is dit voorstel gelijkluidend met
dat van B. W. en dit zoo zijnde, acht hij het overtollig en niet
vatbaar om aan de orde te worden gesteld. Voor het geval het
voorstel van de Commissie mogt worden verworpen dan treedt
daarvoor in de plaats dat van B. en W.
De heer Plant0nga, erkennende dat de opmerking van den
heer Attema volkomen juist is, trekt gezegd amendement in.
De heer Rengers zegt ook zijne stem tegen het voorstel der
Commisie te zullen uitbrengen, hoofdzakelijk om de beweegrede
nen reeds door andere Spr. daartegen aangevoerd. Mogt dat
voorstel echter worden aangenomen, dan wenscht hij vooraf op
het slot daarvan een amendement voor te stellen van den vol
genden inhoud, het laatste gedeelte van punt 3 aldus te lezen
„terwijl het bouwterrein D geheel en volledig met de daarop zich be
vindende opstallen, hetzij door middel van aankoop, hetzij op eenige
andere wijze in bezit en ter vrije beschikking van de gemeente zal
komen. Spr. vindt, in hetgeen bij den aanvang der disens-
sien door den Voorzitter is medegedeeld omtrent het regt van
opstal der molens, genoegzame redenen tot het stellen van dit
amendement. Mogt het blijken dat, ten aanzien dier molens,
alleen het regt van opstal bestaat, dan zou van eene werkelijke
onteigening geen sprake kunnen zijn, terwijl hij het in ieder ge
val raadzaam acht, dat de Raad zich niet vooraf de handen hin
de, zooals toch het geval zoude wezen indien hier slechts het
alternatief tusschen aankoop en onteigening wierd gesteld.
De Voorzitter vraagt of dit amendement ondersteund wordt;
dit geschiedt.
De heer Suringar kan namens de commissie verklaren dat bij
haar geen bezwaar tegen dit amendement bestaat.
De heer van Sloterdijck ziet evenmin bezwaar in het aan
brengen dezer wijziging. Op het motief daartoe gebezigd wenscht
hij evenwel op te merken dat liet voor de onteigening weinig
afdoet of de opstallers al dan niet het eigendom bezitten van
den grond waarop de molens gesticht zijn, want ook van het
regt van opstal zou in eas van onteigening vergoeding moeten
gegeven worden. Bovendien wenscht hij nog aanteraerken dat hij
tot dus verre niet kent het motief dat de Commissie van rappor
teurs er toe heelt geleid om in haar voorstel niet eveneens te
begrijpen den molen geplaatst op het bouwterrein A.
De heer Wiersma zegt, dat ondanks het voorgesteld amende
ment, de beraadslagingen toch loopen over het vaakgcmeld 3e
lid van 't voorstel. Is nu dat amendement niet meer in beraad-
slaging en wel het lid der conclusie waarop het is voorgesteld,
dan wenscht hij daarover wel het woord te voeren.
De Voorzitter zegt dat het amendement eigentlijk nog in
behandeling is. Wanneer evenwel niemand der leden daarover
meer het woord verlangt, zal hij het in ronddraag brengen. Dit
geschiedt en wordt het amendement eenstemmig aangenomen.
Aan de orde is alsnu het aldus geamendeerde 3e lid van
het voorstel.
De heer Wiersma zegt zich met het aldus geamendeerd 3e
lid te kunnen vereenigen. Er is besloten om het werk der uit-
hreiding bij gedeelten te doen uitvoeren, en nu vraagt hij
wat is daarbij als betere verdeeling aan te merken dan
eene tweeledige uitvoering, binnen en buiten de gracht?
Dit is inderdaad de beste verdeeling en daarom verklaarden de
meeste leden zich ook daarvoor, een enkele slechts wcnschte de
in exploitatiest-elling van het terrein buiten de gracht, te gelijk
daarmede tot stand te zien gebragt. Spr. verbeeldt zich, dat het
terrein benoorden de gracht ruimschoots voldoende zal zijn, om
in de aanvraag naar huissteden in den eersten tijd te voorzien,
en dat de woningen waarvoor die aanvraag zal geschieden, ge
rangschikt kunnen worden in twee cathegorien, de le soort voor
eenige winkeliers en neringdoenden in de meest mogelijke nabij
heid van de Koemarkt, de tweede soort van woningen geschikt
voor den werkman, zullen gezocht worden aan de daarvan meest
verwijderde zijdedus voor de beide cathegorien is het terrein
geschikt en biedt daartoe ruimschoots dc gevorderde ruimte aan.
In dat opzigt verdient het rapport der Commissie van rapporteurs,
boven het voorstel van B. en W, de voorkeur, want bij het laat
ste neemt men de middelmoot en laat men de beide einden over,
dit vindt Spr. niet goed; de Wirdumerpoortsd winger acht hij zeer
tot bebouwing geschikt, bovendien is er dat voordeel in gelegen,
dat men het terrein buiten de gracht voor de gemeente produc
tief kan doen zijn, wat het geval niet is met het terrein binnen
de wallen. Wil men het terrein meer productief voor dc gemeente
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 4 April 1867.
49
maken, wat waarlijk wel niet te versmaden is, dan prijst zich
het voorstel der Commissie daarom te meer aan, want zoolang
men het terrein buiten de gracht buiten dc beoogde exploitatie
laat, zoolang zullen ook voor de gemeente zijn gewonnen dc
vruchten, welke dat terrein kan afwerpen. In elk geval bevat
het terrein binnen dc gracht genoegzame ruimte voor de aanvra
gen van den eersten tijd.
De heer Brtlinsma zal zich niet verccnigen met het voorstel
van de commissie, want wordt dit aangenomen dan zal het ge
volg zijn, dat het kanaal over zijn geheelc lengte niet in exploi
tatie kan komen, maar sleehts gedeeltelijk en van tijd tot tijd
naar gelang van do veelheid der aanvragen. Door de uitvoering
op de voorgestelde wijze te doen plaats hebben zullen de kosten
veel hooger, de inkomsten veel lager dan dc daarvan gemaakte
raming uitvallen; waarlijk dit zijn de bezwaren aan deze wijze
van handelen verknocht, hoezeer dit ook door den heer Wiersma
is aangeprezen. Bovendien er zijn ook particulieren die grond
verlangen op het terrein buiten de gracht, en dit is voor de ge
meente voordeeliger, want daar zal men in den regel verlangen
huissteden met gronden voor tuinen in te rigtcn. Zulke parti
culieren wenschen die niet op het terrein binnen de gracht. Volgt
men daarentegen het door B. en W. voorgestelde, dan komen
ook gedeeltelijk in exploitatie de terreinen G en K, H en I.
Eindelijk moet hij nog opmerken, dat men met het voorstel der
Commissie door zal verkrijgen een uitgestrekt bouwterrein geflankeerd
twee molens, daar men besloten heeft die voorloopig intact te laten.
De heer Jongsma zegt, dat de geheele zaak op hem den in
druk heeft gemaakt dat, waren de landerijen indertijd niet voor
het bewuste doel aangekocht, dc Raad thans niet meer tot dien
aankoop zoude overgaan, want het toenmalig breed uitgemeten
gebrek aan woningen laat zich waarlijk niet meer zoo gevoelen.
Men heeft behoefte gevoeld aan zoogenaamd middelsoort van
huizen voor den burgerstand en den fatsoenlijken werkman, en
deze kunnen in genoegzamen getale en voor de behoefte van een
langen tijd, aan de noordzijde der gracht gesticht worden. Ten
tijde van den aankoop der landen ten bedoelden einde, had men
in het vooruitzigt de toepassing van de wet op de regtcrlijke
organisatie met het te Leeuwarden te vestigen Hof voor de drie
noordelijke provinciën en den daarmede te verwachten grooten
nasleep van regterlijke ambtenarende vestiging eener rijks hoo-
gere burgerschool met het daaraan verbonden personeel van leer
aren en de in exploitatie-stelling van den staatsspoorweg met zijn
groot aantal ambtenaren. En nu, wat is er geworden van die
vermeende vermeerdering van ambtenaren en de daardoor ontstaande
grootere behoefte aan woningen? de regterlijke organisatie zal,
komt zij ooit tot stand, nog lang op zich laten wachten de bur
gerschool zal spoedig doen zien de juistheid der daarvan gekoesterde
verwachtingen; wat het personeel bij den spoorweg aangaat, dit
heeft reeds doen zien, dat men niet te veel op dergelijke eventu
aliteiten heeft te rekenen. Spr. heeft voorls het voorstel der Com
missie bestreden van het standpunt van zuinigheid en hij is door
het daartegen aangevoerde niet overtuigd geworden daarin te
dwalen. Hij wil aannemen dat het mogelijk is dat het rentever
lies voor de gemeente geen 2 V2 maar l\2% bedraagt, maar
ook dat is te veel voor eene gemeente die met flnantieele moeije-
lijkheden te kampen heeft, te veel betaald voor het regt
van meester te zijn van het terrein aan de overzijde der gracht,
't Geldt hier de vraag of men den schuldenlast van bijna zes ton
nen gouds dadelijk of wel gedeeltelijk zal vermeerderen, en dan
komt het Spr. voor, dat men het best doet dit zachtjes aan uaar
de geblckene behoefte te doen plaats vindenmen zal dan boven
dien dat voordeel er van hebben, datis de binnenzijde der gracht
eens in orde en volbouwd, deze een goeden maatstaf zal zijn voor
den verkoopprijs der gronden aan de overzijde en voor de meer
dere of mindere haast die men zal hebben te maken met het ap-
propriëren der terreinen aan de overzijde gelegen.
De heer Suringar is door al het aangevoerde geenszins over
tuigd, zoodat hij niet anders kan dan zich vasthouden aan het
voorstel van de Commissie van rapporteurs hij zou niet gaarne
verworpen zien het plan om eerst de binnenzijde en daarna de
buitenzijde der gracht in exploitatie te brengen; zeer waarschijn
lijk biedt de noordzijde genoegzame ruimte aan voor langen tijd;
en dan is het voor den uiterlijken welstand toch oneindig beter,
dat men regelmatig in de uitvoering te werk ga. Is de noord
zijde der gracht eens volbouwd, dan zal men inderdaad een schoon
geheel erlangen, dat uitlokken zal ook huissteden aan de overzijde
der gracht aan le koopen. Overigens moet Spr. bekennen niet
zulk een hoogen dunk te hebben van het vermeend gebrek
aan woningen.
Dc heer van Sloterdijck geeft te kennen dat tot dusver niet
is opgeheven zijn bezwaar omtrent den molen op het bouwterrein
litt. A; hij vraagt der Commissie of er bij haar eene bepaalde
reden heeft bestaan om de wegname van dien molen niet even
zeer als van die op het bouwterrein D aan den Raad voor te stellen.
l)e heer Bolten geeft dienaangaande namens de Commissie te
kennen, dat men dien molen vooreerst zou willen laten staan om
dat men geen behoefte had dien te araoveren en dat overigens
de gesteldheid der daar bestaande buurt het minder noodig deed
keuren die molen al dadelijk in de uitvoering op te nemen.
De heer Duparc zal zich voor het voorstel van de Commissie
verklaren mits met eenige reserve omtrent het maaksel van de
te leggen bruggen. Het blijkt niet regt, of het in de bedoeling
der Commissie ligt vaste- dan wei beweegbare bruggen te doen
maken, en dit is vrij natuurlijk, want het betreft een punt van
uitvoering. Iu de stukken van B. en W. wordt echter bij her
haling gesproken van vaste bruggen, waaraan Spr. in 't belang
der schipperij, zijne goedkeuring niet zou kunnen geven. Daarom
heeft Spr. reeds nu, bij dit punt, waar sprake is van de brug
gen, gemeend zijne aanmerking niet te mogen terughouden.
De heer Brunger zal zijne stem uitbrengen tegen het aan de
orde zijnd voorstel, maar zich vereenigen met dat door B. en W.
voorgesteld, vooral om de beweegreden dat velen het voornemen
hebben om op het door de gemeente aangekocht terrein een ge
schikt bouwterrein voor huizinge en tuin aan te koopen; besluit
men nu tot de in exploitatiestelling van de noordzijde der gracht
alleen, dan zullen die belanghebbenden zeer zijn teleurgesteld.
Maar het niet dadelijk volbouwen der in exploitatie gegeven ter
reinen geeft immers ook geen overwegend beletsel voor eene goede
uitvoering, dat hier en daar een onbebouwd vak overblijft, zal
wel niet kunnen schaden.
De heer Wiersma zegt, het stilzwijgen te hebben bewaard toen
de heer Bruinsma het in behandeling zijnde punt besprekende,
er van gewaagde dat velen, die het voornemen hadden op het
aangekocht terrein grond aan te koopen voor villa's, omdat Spr.
het niet noodig achtte zulk een ter loops aangeroerd argument
te weerspreken, maar nu hij bemerkt dal dit denkbeeld ook bij
andere leden gevestigd schijnt, acht hij het niet ondienstig daar
tegen op te komen en te beweren dat het denkbeeld der stich
ting van villa's op dit betrekkelijk zoo beperkt terrein niets an
ders is dan een hersenschim hij die eenig idee van villa's heeft
zal dit met Spr. moeten instemmen. Bovendien de gemeente zou
den grond tot dat einde niet kunnen afstaan, want dan zou ze
het beoogde voordeel daarvan niet kunnen behalen. Overigens
komt het Spr. vcor dat mogen er onder de ingezetenen worden aange
troffen die het bezit eener villa zouden begeereh, deze die dan
wel elders zouden zoeken en geenszins hier. Zijns oordeels war
den er weinig liefhebbers aangetroffen die villa's in Friesland
zouden wiilen bouwen.
De heer Brilinsma moet den geachten Spr. van zoo even ob
serveren dat hij het woord villa niet heeft gebezigd en het veel
minder in zijne bedoeling lag het bewuste terreiD daarvoor
geschikt te achten. Hij bedoelde alleen de waarschijnlijke
stichting van huizen met tuinen, waarnaar dan ooi: reeds het
verlangen is geuit, er* dat men verwachten kan dat door meerdere
aanvragen zal worden gevolgd. Het erlangen van buizen met
tuinen gaat niet wel op het terrein aan dc binnen- of noordzijde
der gracht, daarvoor eigent zich de overzijde alleen.
De Voorzitter de discussien sluitende over het 3e lid van het
voorstel der Commissie van rapporteurs litt. B brengt dit in rond
vraag. Uit de stemming blijkt dat de stemmen daarover staken, al