50
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag -1 April 1867.
hebbende zich 10 stemmen voor en een gelijk getal daartegen ver-
laard. Weshalve naar luid» van art. 50 der gemeentewet over
dit punt in eene volgende vergadering eeue tweede stemming
moet plaats hebben. Vóór steraden de heeren Gorter, Bolten,
Suringar, Wicrsma, OostcrhofF, Duparc, Jongsma, Atteraa, Verwijs
en van Sloterdijck.
Tengevolge van den uitslag dezer stemming wordt de verdere
behandeling dezer zaak tot de volgende vergadering aangehouden.
Alsnu is aan de orde het 2c lid van liet verslag vaD de Comm. vau rapp. uit
de sectien van den Gemeenteraad, betrekkelijk het door B. en W. ter Raadsver
gadering van den 13 Dec. 1866, gedaan voorstel „om een voor de behoeften vau
den handel voldoend beursgebouw te stichten op het terreiu, gelegen tussehen de
lijn der staatsspoorwegen van Leeuwarden naar Harlingen co Groningen en het
Zaailand, bestemd voor de uitbreiding van het bebouwd gedeelte der gemeente."
De Voorzitter noemt het woord en zegt:
Alvorens een aanvang worde gemaakt inct dc behandeling van het punt het
welk thans aan de orde is, uamentlijk het verslag van de Commissie van rap
porteurs uit de sectien uwer vergadering wegens het door B. en W. gedaan
voorstel, „om een voor de behoeften van den handel voldoend beursgebouw
te 6tichten op het terrein gelegen tussehen de lijn der staatsspoorwegen van
Leeuwarden naar Harlingen en Groningen en het Zaailand, bestemd voor de uitbrei
ding van het bebouwde gedeelte der gemeente, wensch ik der vergaderiug mede-
decling te doen van eenc missive van de Kamer van Koophandel en Fabrijken alhier
aan haar adres bij mij ingukomeu, en welke ik den Secretaris verzoek voor te lezen:
No. 751. Leeuwarden, den 3 April 1867.
MIJNE HF.EREN!
Volgens de bcrigten der dagbladen, zal in uwe vergadering
van Donderdag den 4 dezer iu beraadslaging komen het ver
slag der Rapporteurs van dc sectien, betrekkelijk de voorstellen
van heeren B. en W. dezer gemeente, o. a. aangaande de plaats
der stichting van de nieuwe handelsbeurs.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier, heeft sints
jaren het nuttige, ja noodzakelijke der oprigting van zoodanig
gebouw' betoogd, en zich die zaak, in het belang van den handel,
jnct warmte aangetrokken.
Zij heeft tijd noch moeite geschroomd, om in die aangelegen
heid al datgene tc bevorderen en voor te staan, wat tot berei
king van het gewenschte doel kon strekken Zij heeft herhaalde
lijk bij het Gemeentebestuur er op gewezen, hoe noodzakelijk het
was dat de stichting der beurs niet werd verschoven. Eindelijk
inogt zij, tot hare voldoening ontwaren, dat aan de zaak de
hand geslagen werd. Maar groot was hare bevreemding, toen
het bleek, dat heeren B. en W. tot de indiening van een plan
van stichting waren overgegaan, zonder dat de Kamer in de ge
legenheid was gesteld, hare zienswijze daaromtrent te doen ken
nen. En te grooter moest die bevreemding zijn, daar het voor
stel eene plaats betrof, zóó geheel nieuw, dat deze nog nimmer
ter sprake was gekomen. Naar haar gevoelen, had de Kamer
wettig orgaan van den handel als zij is billijke aanspraak,
over ieder plan van vestiging, welk dan ook, officieel te worden
gehoord, doch vooral over het tegenwoordige plandat eensklaps
aan de lang besproken zaak zulk eene verrassende wending gaf.
De Kamer kan dan ook niet voorbij, hare groote gevoeligheid,
verontwaardiging zou zij het kunnen noemen te kennen te
geven, dat heeren B. en W. hebben kunnen goedvinden, haar in
deze, zoo hoogst belangrijke, en zoo geheel eigenaardig tot haren
werkkring behoorende, aangelegenheid voorbij te gaan. Niet,
dat zij zich de meening wil aanmatigen, alsof hare voorlichting
de alles afdoende zoude zijn zij heeft bescheidener gevoelen van
zich zelve. Maar toch meent dat in het besef van het belang hare
roeping niet zóó zeer tc mogen verloochenen, dat zij zich niet
gekrenkt zoude achten door eenc behandeling als de onderwer-
pelijke, die zij niet anders dan als eene miskenning beschouwen kan.
Vernam de Kamer dan ook met genoegen uit het te dezer zake
in uwe vergadering uitgebragt rapport, dat in eene der sectien
krachtig de wensch was uitgesproken „dat het wettig orgaan des
„handels, de Kamer van Koophandel en fabrieken alhier, alsnog
„zou worden gehoord/' zoo veel te meer bevreemdde het haar,
dat de Commissie van rapporteurs, ofschoon verklarende bet
met dien uitgedruklen wenscht eens te zijn, toch uwe vergadering
meende te moeten ontraden daaraan nu nog gevolg te geven,
omdat die Commissie dat advies niet zóó noodig achtte, dat zij
daarom hare bepaalde eindvoorstellen zou willen terughouden,
Mogt uwe vergadering het met de Commissie van rapporteurs
ééns zijn, en dus van oordeel wezen het gevoelen der Kamer
in eene zaak, voor den handel van zoo groot belang als de on-
derwerpclijke, wel te kunnen ontberen, dan zijn de leden de
zer Kamer eenstemmig in het gevoelen, dat het hun even aan
genaam zal zijn tc vernemen, dat de Raad der gemeente Leeu
warden aan dc Ilooge Regering de opheffing verzoekt, in die gemeente,
van eene instelling, wier voorlichting in handelszaken dan toch be
schouwd zou moeten worden als van geene waarde tc worden geacht.
De Kamer van Koophandel eu Fabrieken te Leeuwarden
(Get.) K. WIJ BRAN Dl Jz., Pres.
D. HOU.VIA NIEUWEN]IUIS, Secr.
De Vuoirziltcr neemt andermaal het woord en zegt:
Ik heb ge-meeud Mijne JIceren, dat stuk 't welk hoofdzakelijk beschouwin
gen bevat omtrcut de in dezen door bet Collegie van dagelijksch bestuur
gevolgde wijze van handelen, onmiddellijk na ontvangst ter tafel van die Ver
gadering te moeten brengen, teneinde iu de gelegenheid te zijn al aanstonds
uit hareu naam op de gemaakte bedenkingen te kunnen antwoorden en dc
motieven aan te geven die haar genoopt hebbeu om te handelen gelijk zij heeft
gedaan. Hetgeen ik ga zeggen drukt dan ook naar ik vertrouw, geheel en
al dc zienswijze uit van het Collegie van dagelijksch Kstuur en zal gelijk ik
mij vlei u de overtuiging schenken, dat het in ge non deele in zijne bedoeling
heeft gelegen om de Kamer in eenig opzigt voorbij te gaan, en dat, wanneer
hij alvorens het onderwerpelijk voorstel ter tafel uwer Vergadering te bren
gen het gevoelen vau de Kamer daarover niet vroeg, zulks in goencn deelc
zijn oorsprong had daarin, dat het Collegie dc voorlichting der Kamer gering
zou schatten. Ware zulks nog noodig, dan zou ik tot staving van dit bewe
ren kunnen wijzen op de omsUudighcid, dat, gelijk ook de Kamer zelve zal
moeten erkonueu, B. en \V. bijna omtrent geen onderwerp 't welk kan geacht
worden maar eeuigzin9 met de handelsaangelegenheden te dezer stede in ver
band te staan, hunne opinie vestigen, alvorens de Kamer als wettig orgaan
des handels, daarover te hebben gehoord. Maar waarom is de Kamer in dezen
niet vooraf gehoord? Eenvoudig hierom Mijne Heeren, dat de zienswijze van
de Kamer omtrent het aangelegen onderwerp geacht moest worden, bij het
Collegie genoegzaam bekend te zijn. Iu menig advies toch, hetwelk zij in deze
materie uitbragf, betoogde de Kamer met klem van redenen, dat dc plaats
dor tegenwoordig© beurs voor de stichting van een beursgebouw als de meest
geschikte is te beschouwen. Zoo lezen wij in hare missive van den 17 Novem
ber 185"), no. *08, „dat wij (dat is de Kamer) die verplaatsing Diet kunnen
„billijken, maar de oude plaats op de Wortelhaven behoorlijk ingerigt, blijven
„beschouwen als de meest geschikte plaais voor een beursgebouw." In do
missive van den 13 Mei 1864 uo. 573 luidt het: „Doch hoe men uit die
„woorden afleidt dat onze Kamer van de Wortelhaven zou hebben afgezien is
„ons onbegrijpelijk," en iets verder: „welke plaats dc Kamer in de gegeven
„plaatselijke omstandigheden voor de meest geschikte houdt, is wel geenszius
„twijfelachtig. Zij verwijst te dien aauzien naar de nvssives van 14 Mei 1853
„no. 59, 22 Augustus 1855 uo. 93, beide aan uwe vergadering gerigt, de mis-
„sive van 17 November 1855 no. 208, gcrigt aan den Burgemeester cn vooral
„naar die van 11 December 1862 no. 518 aau uwe vergadering gerigt, waar
„de Katncr u verzocht het huis van Wigersma aan tc koopen, ten behoeve
„der zóó zeer cn zóó lang gewenschte verbetering en uitbreiding der beurs.
Waar B. en W. dus geroepen waren om aan uwe vergadering voorstellen
tot de stichting van ecu beursgebouw te doen, vermeenden zij omtrent de plaats
waar genoegzaam met dc zienswijze van dc Kamer bekend tc zijn.
Die zienswijze is dao ook door hcu geenzins uit het oog verloren bij dc
overweging van het thans aanhangige voorstel. Integendeel. De motieven
die de Kamer, blijkens de stukken, daartoe steeds hebben geleid, zijn herhaal
delijk gesteld tegenover die waarop het Collegie van dagelijksch bestuur het
behoud der beurs op de tegenwoordige plaats min wenschelijk achtte. Had
de Kamer dan ook kennis gehad van den gehcelen inhoud van ons rapport,
ik geloof zij zou niet iu ernst hebben kunnen btweren dat B. cn W. iu dezen
haar zijn voorbij gegaan of hare zienswijze hebben gering geacht. Maar bo
vendien! Het besluit van het Collegie van dagelijksch bestuur was immers
geen eindbesluit. Het strekte slechts tot voorlichting uwer vergadering.
Door haar zou de zaak eerst beslist worden en was zij nu, niettegenstaande
de verklaring van dc Kamer zelve, vervat in hare missive van 13 Mei 1864,
dat zij de keuze der plaats aan de prudentie van den Raad heeft villen over
laten en waarmede deze als het ware haar laatste woord omtrent dit punt
scheen te hebbea gesproken, toch van oordeel dat de Kamer ook over de thans
aangegeven plaats moest worden gehoord, dan stond daartegen immers geen
beletsc-l in den weg. Dit is nu evénwel biijkcus het verslag der rapporteurs
niet het geval, maar ik herhaal het, indien uwe vergadering het nog noodig
had geacht, dan stond daartegen niets in den weg. En hiermede vertrouw
ik genoegzaam het standpunt te hebben aangegeven waarop het Collegie van
dagelijksch bestuur zich in dezen heeft geplaatst. Het zal naar ik mij
vlei, tevens u de overtuiging hebben geschonken dat niets minder in dc be
doeling van het Collegie heeft gelegen dau om dc Kamer van Koophandel en
fabrieken alhier in eenig opzigt voorbij te gaan en ik voeg daarbij ook na
mens dat Collegie den wensch dat wanneer deze toelichting zijnerzijds ter
kennis van die Kamer zal zijn gekomen zij zal inzien dat inderdaad er voor
haar geonc redenen bestaan om zich gevoelig te betoonen gelijk blijkens haar
jongst schrijven het geval schijnt te zijn.. Overigens acht ik het voorshands
niet noodig omtrent dat schrijven aan uwe vergadering een voorstel te doen
omdat het daarbij behandelde onderwerp reeds bij de Qoinroiasie van rappor
teurs een punt vau ovcrwegiug heeft uitgemaakt.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 4 April 1867.
51
Hierop zijn de beraadslagingen over de algemcene strekking
van het aan de orde gestelde punt geopend.
De lieer Planteilga zegt hoofdzakelijk Bij de beoordeeling van
dc voo) stellen van B. en W. betreffende de plaats eener Beurs,
stel ik uiij, naar ik meen, op een ander standpunt dan de Com
missie vau rapporteurs. Het middel van bestaan van het groot
ste deel der ingezetenen is handel en de daarmede vcrwaute vak-
kcude landbouwer verkoopt zijne producten en koopt zijne be-
noodigdheden. Dat verkoopen en dat koopen te bevorderen, is
bevordering van het algemeen belang. Ik bevorder dit dooreen
goed, doelmatig beursgebouw, geschikt gelegen cn voldoende
ruimte aanbiedende voor ieder die het wil bezoekendaarbij heb
ben allen belang, direct en indirect. Dat algemeen belang, dat
standpunt vcilaat de Commissie van rapporteurs; op blz. 3 van
haar rapport scheidt zij belang van handel en belang van inge
zetenen, zij beweegt zich naar het. mij voorkomt, op beperkter
schaaldut algemeen belang van allen eischt een voldoend inge
rigt gebouw, zonder belemmering van politie-reglement of van reg-
ten en loonen. Bij de beoordecling var. plaats en ruimte moet
ik te rade gaan naar usantien, gebruiken en gewoonten die moet
ik in het oog houden, want daaraan te tornen of verandering te
brengen door het bezoek te belemmeren of de ruimte onvoldoen
de te doen zijn, acht ik zeer gevaarlijk. Reeds in de eerste over
weging van het rapport lees ik dat bij de voorstellen van B. en
IV. het belang der ingezetenen niet op het oog zou zijn gehou
den verders staan daar eenige voordeelen tegenover het offer.
Maar juist contrarie M. II. Het algemeen belang vordert eene
Beurs, dat algemeen belang noopte B. en W. hun voorstel te
doen, met het partieele belang van de bewoners van de Iloek-
sterpoort maar alleen; iets verder op die bladzijde leest men dat
de voorgedragen plek tc ver buiten het centrum der stad ligt,
maar die bewering gaat toch niet op de beursbezoekers zijn p.
m. 95 pCt. vreemdelingen; die vreemdelingen moet ik het gemak
kelijker maken, uitlokken en aanmoedigen, op die wijze dat er
meer en meer bezoekers komenhoe meer ik dat bevorder, hoe
meer ik elks belang behartig; en waar kan ik dan voor dat doel
beter plaats vinden dan het terrein door B. en W. voorgesteld
Er bestaan tegen het voorstel van de Commissie twee hoofdbe
zwaren tc hooge kosten en onvoldoende ruimte; dc Commissie
tracht die te ontzenuwen, de kosten door liet heffen van regten,
en de ruimte door beperking. Het schijnt, men vergeve mij deze
opvatting, dat de Commissie de zwakheid van hare voorstellen
inziet door dusdanige voorstellen te doen. Ik reken dat dit ge
heel achterop zou zijn, het zoude Leeuwarden achteraan doen ko
men. De Commissie verdedigt hare stelling door Groningen als
voorbeeld aan te halenhet is waar, daar worden regten geheven
die jaarlijks p. m. ƒ150 opleveren, doch volgens de Commissie
13 de stad Groningen de eenigste plaats in die provincie waar
beurs gehouden wordt, daar heeft men geen mededinging, zooals
in deze provincie. Te Francker, Harlingen en overal neemt men
de belemmeringen des handcis weg. Het belang van den handel
voor alle standen der maatschappij wordt meer en meer ingezien
en hier zal men in stede van te bevorderen het bezoek en de
verkoop belemmeren. Aan de waag heeft een boer dienstenzijn
product wordt gewogen en beschermd, hij betaalt daar niet voor
zijn persoon, evenmin als op de veemarkt, maar voor zijne han
dels waar. Neen, wat of ook het resultaat onzer beraadslagingen
moge zijn, dat wij toch nimmer besluiten tot het heffen van reg
ten en loonen het bedrag, al was het veel hooger dan in Gro-
xnngen, kan lang niet opwegen tegen de nadeelen die daaruit kun
nen en zeker zullen voortvloeijen. En nu de ruimte: De Com
missie erkent zelf dat de ruimte onvoldoende is de oppervlakte
zal voldoende zijn wanneer het bezoek door het heffen van reg
ten c^n loonen beperkt zij. Gaarne druk ik mijn zegel op deze
«BlJVOEGSEL TOT DE PROVINCIALE FRIESCIIE COURANT.
bewering; regten en loonen houden de koopers en verkoopers te
rug, ze zullen Francker cn Harlingen bezoeken, daar is dc ruimte
voldoende, doch waarlijk hoe meer bezoekers hoe beter voor het
welzijn der ingezetenen ik moet dat bezoek niet belemmeren
maar veeleer uitbreiden, en dan is met het tegenwoordig bezoek
de ruimte daartoe bepaald onvoldoende.
l)e zaal bij de wed. v. d. Wielen waar men nu beurs houdt, heeft
550 a 600 ned. el oppervlakte. In December jl. was deze ruimte
ingenomen en nu zal men nog op kleiner schaal bouwen
ik zou dat onverantwoordelijk achten, en dan nog met eene
meerdere opoffering van ruim f 50000, ongerekend nog dc kosten
van het huis van den heer Hellema. De Kamer van Koophandel
heeft, meldt het rapport, aangedrongen op de oude plaats, doch ik
moet opmerken, dat zij dit deed in vergelijking met de plaatsing
op dc Oosterkade; over dc door B. cn W. voorgestelde plaats
sprak de Kamer nimmer haar oordeel uit; dat argument verliest
alzoo hier zijne waarde. Het gemeentelijk belar.g eischt het wel
zijn aan allen; dat te bevorderen is onze taak, ik doe dat mijns
inziens niet wanneer ik een beurs bouw op eene plaats waar
van ik vooraf weet, dat zij te klein is en 50 mille meer kost
kan op eene andere plek. Ik raag mij niet laten leiden door het
belang van eenigenzoodra ik dat doe benadeel ik de overigen.
Eigen belang drijft tot al die adressen en dat is billijk, maar
wij zijn hier om het algemeen belang te behartigen, als het getij
verloopt verzet men de bakens. Met volle overtuiging en zonder
aarzeling zal ik dus tegen de conclusie stemmen.
De heer Brunger zegt het plan gehad te hebben te bespre
ken dezelfde motieven als door den heer Planfenga voor zijne
uit te brengen stem zijn aangevoerd. Die geachte Spr. heeft dus
reeds veel van hetgeen hij wenschte te zeggen in zijn zoo even
gehouden betoog uiteengezet. Hij wenscht echter nog op te mer
ken, dat de voorname reden die liera zal weerhouden om zijne
stem voor het voorstel van de Commissie van rapporteus uit te
brengen, daarin gelegen is dat het terrein op de Wortelhaven te
beperkt is. Spr. erkent vroeger te hebben medegewerkt tot het
nemen van een besluit tot aankoop van panden bij de Wortelha
ven, maar hij moet er bijvoegen, dat hij destijds de preferentie
schonk aan liet terrein bij dc Wortelhaven boven dat aan dc
Oosterkade. Nu geeft hij de voorkeur aan het voorstel van B.
en W. Hij is het met den heer Plantenga volkomen eens, dat
men het algemeen handelsbelang door de stichting eener beurs
nabij het Zaailand wel bevordert en hij gelooft bovendien, dat de
bestaande betere communicatie meer toevloed van handelaren van
elders zal te weeg brengen. Een grooter beursgebouw voor Leeu
warden te bouwen is z. i. een der eerste behoeften ter bevorde
ring van het algemeen belang. Men lette op liet voorbeeld van
Groningen: daar werd in het jaar 1840 een voor dien tijd ge
noegzaam groot beursgebouw gesticht; in 1865 kwam men echter
tot de overtuiging, dat die beurs tc beperkt was en men stichtte,
ook met het oog op de sedert veel verbeterde communicatie, eene
veel grootere beuis, die nu evenwel reeds gebleken is niet te
ruim te zijn. Daar het nu wel waarschijnlijk is, dat de voorge
nomen stichting ccner beurs op het terrein bij de Wortelhaven
onuitvoerbaar is, mag men zich gelukkig achten daarvoor een ge
schikter terrein beschikbaar te hebben. Spr. betreurt het wel,
dat de beurs niet op dc Wortclhavcn kan geplaatst worden,.maar
de beperkte ruimte en de halve ton meerdere kosten, zijn de
beide onomstootbare bezwaren die daartegen in den weg staan.
Er bestaat in dezen een tweeledig belangdat van den handel
in het algemeen en dat van eenige liandelsdrijvende ingezetenen
in het bijzonder. Voor zoover nu deze wederzijdsche belangen
gecumuleerd zouden kunnen worden, liet zou des te beter en zeer
verkieslijk zijn. De Commissie van rapporteurs is in hare be
schouwing hieromtrent wcl_wat eenzijdig cn hecht wel wat heel
13