54
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 4 April 1867.
gaan en inmiddels de behandeling der zaak uit le stellen. Doch
om twee redenen is hij van dat voornemen terug gekomen; lo.
omdat het op nieuw zou leiden tot uitstel in eene aangelegen
heid die reeds veel te lang op finale afdoening heeft gewacht;
2o. dewijl hij erkent de gegrondheid van de opmerking in het
verslag der Commissie dat het, met het oog op de phase die
deze zaak thans is ingetreden, nu bijna alle leden in de sectiën
hunne meening hebben geuit zonder het advies van de Kamer te
bezitten, minder passend moet worden geacht, dat advies alsnog
te vragen. Hij kan echter niet nalaten zijne bevreemding te uiten
dat de Kamer niet door B. er. W. is gehoord; waar het geldt de
stichting van eene inrigting ten behoeve van den handel, had
het wettig orgaan van den handel toch wel in de eerste plaats
aanspraak om te worden erkend, en de gevoeligheid der Kamer
dat dit niet is geschied, komt Spr. dan ook zeer natuurlijk voor.
el heeft hij met genoegen uit den mond des Voorzitters ge
hoord dat B. en W. geen de minste bedoeling hebben gehad dit
ligcliaam te passeren, maar het argument dat de Kamer daarom
niet is gehoord, dewijl haar gevoelen uit haar laatst advies, dat
van 13 Mei 1864, bekend was, vindt Spr. niet voldoende. Men
moet niet vergeten, dat er sedert bijna drie jaren zijn verloopen
dat het niet onbekend is dat de Kamer destijds niet eenstemmig
dacht, dat haar personeel inmiddels wijziging heeft ondergaan en
dat in ieder geval destijds nog niet besloten was tot het uitbrei
den van de bebouwde kom der gemeente, welk punt juist bij
B. en W. in dezen zoo zeer heeft gepredomineerd. Spr. zou 't
daarom, ook voor 't Collegie zelf, hoogst wenschclijk hebben ge
acht, dat de Kamer ware gehoord geworden en, hoezeer Spr. reeds
bij het sectie-onderzoek dit punt heeft behandeld, heeft hij toch
niet kunnen nalaten ook hier, in de openbare Raadsvergadering,
zijne stem te verheffen tegen het, zij 't dan ook zonder nevenbe
doeling, voorbijgaan van een Collegie, dat in deze zaak zoo zeer
had verdiend om tc worden geraadpleegd. Spr. zal thans dc
zaak au fond behandelen. De lieer Rengers heeft er aan de com
missie een soort van verwijt van gemaakt, dat zij zwakke argu
menten voor het stichten van een beursgebouw op de V ortelhaven
heeft aangevoerd. Spr. beweert, dat dit verwijt veel meer zou
gelden voor het rapport van B. en W., die niets anders ter aan
beveling van de door hen voovgesteldc plaats bijbrengen dan deze
weinige woorden„dat de gemeente daar genoegzaam terrein ter
barer beschikking heeft en dat die plaats van belang is voor der.
handel met het oog op de onmiddellijke nabijheid van de spoor
baan en het gemak dat daaruit voor de beursbezoekers ontstaat."
De bezwaren van dc bestrijders der stichting van een beurs op
de Wortelhavcn zijn lo. dat de beurs daar te klein zoude wor
den, 2o. dat zij daar tc duur zoude komentwee gewigtige bezwa
ren inderdaad, die, zoo zij gegrond zijn, het pleit geheel ten voor-
dcele van B. eu W. moeten doen beslechten. Spr. wcnscht die
bezwaren na tc gaan. Wat het eerste betreft, zoo gelooft
hij, dat het zijn grond vindt in dc te groote gedachten, die
velen zich van den Leeuwarder graanhandel maken en van
de illusion, die zij zich tc dien opzigte van cle toekomst
vormen. Men vergelijkt dien handel met den Groninger han
del, doch, naar Spr. gelooft, geheel ten onvcgtc. Toen Spr.
in de maand November in eene toelichting trad van het door-hem
met zijne beide geachte medeleden, de heeren Brunger en Hommes,
gedaan voorstel om eene commissie van onderzoek in deze materie
te benoemen, herinnerde hij er reeds aan, dat Leeuwarden in
opzigt tot den graanhandel, op verre na niet met do stad
Groningen was te vergelijken, en wel omdat zich aldaar de gehcele
handel der provincie, eene graanbouwendc bij uitnemendheid,
concentreert, terwijl hij, wat Friesland betreft over verscheidene
plaatsen der provincie is verdeeld. Als men in vergelijking had
willen treden, dan had men andere, ook reeds in de discussie
genoemde plaatsen moeten kiezen, waarmede Leeuwarden in der
daad is gelijk te stellen. Met het oog hierop zegt Spr., dat in
deze gemeente ook geen zoo groot beursgebouw behoeft te worden
gesticht. Hij herinnert dat in 1855 verscheidene plannen tot
stichting van een beursgebouw op de Wortelhaven bij den Raad
waren hangende gemaakt; het meest omvattend was dat van niet
meer dan 399 el vierkant, waarop volgden die van 377, 361 en
340 vierk. cl. Toen achtte de Architect, blijkens zijn advies van 25
Nov. 185 5, het tweede plan, dat van 377 el, voldoende, en hij
bragt bij, dat het zelfs nog grooter was dan de ruimte, welke
indertijd door de provinciale Kamer van Koophandel als voldoende
was opgegeven. Nu verliezc men niet uit liet oog, dat, gelijk
Spr. ook reeds in Nov. 11. de eer had mede te dcelcn, de handel
iu granen en zaden in de laatste jaren hier ter stede niet toege
nomen, maar wel zeer verminderd is. l)e cijfers, die hij toen
opnoemde en uit o/Jicieele stukken waren getrokken, deden zien,
dat, terwijl in 1856 door dc Stads Korenmeters nog iuim 465,000
mud granen en zaden waren gemeten, dit cijfer, met uitzondering
van een enkel jaar, langzamerhand daalde en in 1865 niet meer
bedroeg dan 359,000 mud. Als nu ruim 10 jaren geleden, bij
een veel belangrijker omzet, een gebouw van 377 vierk. el vol
doende was, dan zal p. m. 480 v. cl, thans toch wel toerei
kende zijn. Maar dit laatste eens niet aangenomen, dan beweert
Spr., dat het terrein op de Wortelhaven nog ruimte genoeg aan
biedt voor een gebouw zelfs van p. m. 700 el, door gebruik te
maken van de pijp aldaar, als wanneer men nog eene flinke
straat behoudt ter breedte van p. m. 7 el, gelijk er slechls wei
nige in deze stad zijn. Men kan dan zelfs bet pand van den
heer Hellema en het daarnaast gelegene onaangetast laten. Het
tweede bezwaar i3 vooral gewigtig, want Spr. erkent zelf,
dat voor het terrein op de Wortelhaven eene belangrijke som
verloren gaat; het zou dus eene zeer dure Beurs worden.
Maar ook wat men duur noemt is dikwijls zeer betrekkelijk en
men dient mede de gevolgen te overzien, die in deze
daarin zullen bestaan, dat op eene voorname streek der stad de
gebouwen zeer stellig in waarde zullen verminderen indien de
daar steeds gevestigde beurs zal worden verplaatst, om niet te
spreken van de andere nadeden, die vele neringdoenden aldaar
dan zullen ondervinden. Dit weegt bij Spr. zwaar; men zal hem
tegenwerpen, dat de bewoners van andere gedeelten der stad
hierdoor te grooteie finantieele lasten zullen hebben tc dragen,
maar dan antwoordt hij, dat niet alleen bewoners van den om
trek der Wortelhaven, maar van de gehcele Voorstreek tot aan
de Iïoeksterpoort, van de Tuinen, liet Vliet, ja zelfs van dc
Nieuwestad, den Wirdumerdijk, de voormalige Vrouwenpoort cn
nog meer streken zich voor de Wortclhaven hebben verklaard,
een bewijs, dat zij, ondanks het meer kostbaic van een aldaar
tc stichten beursgebouw, die plaats toch 't meest wenschclijk acht
ten, met liet oog ook op de vele particuliere belangen die an
ders zeer zouden worden benadeeld. Spr. wil eens aannemen,
dat onder de ongeveer 400 ingezetenen, die zich tot behoud van
die plaats tot den Raad hebben gewend, vele zijn, die, gelijk het
meermalen in dergelijke zaken gaat, niet hebben nagedacht en
hun naam hebben geteekend ten believe van dezen of genen,
doch, als hij het cijfer vermindert cn zelfs tot 200 reduceert,
dan ziet hij daarin nog de uitdrukking eener krachtige publieke
opinie. En nu lette men er wel op, dat geen enkel ingezeten
zich in tegcnovergestelden zin tot den Raad heeft gewend; slechts
in enkele dagbladartikels is de plaats der Wortelhaven bestre
den en eindelijk dezer dagen in eene ook aan Spr. als raadslid
toegezonden brochure, waaraan hij alle hulde toebrengt, al kan
hij zich ook met dc hoofdstrekking niet vereenigen. Spr. treedt
daarna nog in ccnige beschouwingen over 't geen naar zijne mee
ning, met dc stichting eencr handelsbeurs moet worden beoogd,
nl. niet speciaal voor dc handelaren van elders, ten einde hun
een soort van pied a terre te verschaften cn opdat ze zich zoo
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 4 April 1867.
55
spoedig mogelijk van het spoorwegstation naar de beurs en om
gekeerd kunnen begeven, zooals èn uit de aangehaalde argumen
ten van B. en W. èn uit sommige redeneringen moet worden af
geleid, maar ora den handel in do gemeeute zooveel doenlijk te
concentreren, eerstens in het belang van de handelaren alkier,
maar ook ora aan de ingezetenen in 't algemeen voordeelen te
verschaffen. Ging dc andere stelling op, men zou dan maar da
delijk een beursgebouw vlak aan het spoorwegstation moeten plaat
sen, dat wel ongerijmd is, doch de consequente toepassing is van
de door Spr. bestreden leer. Spr. zegt ten slotte geen handels
man te zijn, maar ook als leek veel belang tc stellen in den
bloei des handels, cn dit was het dat hem aanleiding heeft ge
geven deze zaak tc bespreken, die, naar hij hartelijk wenscht,
thans moge worden beëindigd in den door tal van ingezetenen
vurig verlangden zin.
Dc heer Bruinsilia zal zich onthouden van dc bespreking der
argumenten die zijne stem in dezen zullen leiden, omdat die
argumenten hoofdzakelijk in het betrekkelijk rapport van B. en
W. zijn nedergelcgd en omdat hij zich daaraan refereert. Aan
gaande het beweren van den. lieer Dnparc, dat aan de adressen
bij den Raad ingekomen, nog al eenig gewigt behoort gehecht
te worden, moet Spr. observeren, dat hij voor zich daaraan niet
dat groote gewigt hecht, want zijns inziens is het .getal adres
santen tc groot dan dat het allen belanghebbenden zouden zijn, en
dat dit in elk geval niets weg neemt van de bezwaren die aan
de stichting eener beurs op de Wortclhaven ontegenzeggelijk in
den weg staan. Gecne adressen van tegcnovergestelden aard zegt
de heer Du pare zijn ingekomen en daaruit mag zijns inziens
worden afgeleid dat bij andere ingezetenen geene directe bezwa
ren bestonden tegen de plaatsing op de Wortelhaven. Spr. ver
meent echter dat het niet moeijelijk zou zijn geweest zoodanige
contra-adressen in het leven te roepen cn van eene menigte hand-
teekeningen van zoogenaamde belanghebbenden voorzien te krij
gen; de ingekomen adressen leveren het bewijs hoe gemakkelijk
dit laatste gaat. Ambtenaren, renteniers, officieren en tal van
andere ingezetenen hebben bij de plaatsing der beurs geheel geen
belang, en toch komen eenige personen tot deze cathegorien be-
hoorende op de bewuste adressen voor, dat argument kan dus voor
een groot gedeelte vervallen. Voorts is aangevoerd dat, is de beschik
bare ruimte van 480 vierk. el te beperkt, men door het beursge
bouw vooruit en over dc Wortelhaven te bouwen, eene ruimte
zou kunnen erlangen van ongeveer 700 el. Spr. kan zich met
zulk een denkbeeld allerminst vcrcer.igen want het gevolg daarvan
zou wezen dat men bij het erlangen van een niet tc wenschcn
misstand, eene naauwe straat tusschen den zijgevel van het huis
door den heer Brouwer bewoond, en den gevel van het te
bouwen beurslocaal zou krijgen, ora nog niet van andere
inconvenienten te gewagen. Wijders moet Spr. opmerken
dat men in dezen even goed voor een fait accompli staat
dat de beurs niet op de Wortclhaven zal gesticht worden
als is aangevoerd dat het besluit van 1855 de stichting
der beurs voorschrijft. Bij het beluit van den 6 April 1864
toch is het voorstel van het toenmalig lid dezer vergadering,
den heer van Assen, om de beurs op de Wortclhaven te stich
ten afgestemdwil men derhalve de Wortelhaven voor de be
oogde stichting bestemmen, dan dient men dat besluit te herroe
pen. Voorts is het hem niet mogelijk te omhelzen de zienswijze
der Commissie in betrekking van de voorgestelde heffing van
regten en loonen. Hij is het met den heer van Sloterdijck vol
komen eens, dat door het invoeren van zulk een maatregel juist
het tegendeel van hetgeen men beoogt, zal geschieden, nl. men
waant de belangen des handels daardoor in de hand te werken,
en het is naar Sprs. oordeel niet twijfelachtig of ze zullen er
juist door gekrenkt worden, want de handel zal overgaan in han
den ran commissionairs, het zal bij uitsluiting een commissiehan
del worden en de ondervinding heeft het hier en elders genoeg-
BlJVOEGSEL TOT DE PROVINCIALE FRIESCHE COURANT.
zan.ni geleerd hoe nadeelig daarvan op den duur de gevolgen zijn.
Spr. wil in elk g eval niet dat entree worde geheven wegens een ge
bouw dat voor den handel daargestcld en ingerigt, een zuiver
publiek karakter behoort te blijven bezitten, de handel moet aan
geene, hoe ook genaamde banden gelegd worden, zij moet vrij
zijn en blijven.
De heer Attema zegt in hoofdzaak het volgendeMijnheer
de Voorzitter! ik wensch tc beginnen met het begin; het begin
was de brief van de Kamer van Koophandel. Daarin wordt aan
de Commissie van rapporteurs een onverdiend verwijt gedaan.
Kon dc Commissie anders Was 't niet een allervrecmste houding,
indien uwe Commissie dezer vergadering nu nog aanried een ad
vies te vragen, nadat gij allen in de sectien aan 't onderzoek
deel genomen en uwe meening uitgesproken hadt? Zou de Ka
mer zich dan niet hebben beklaagd dat haar advies het vijfde
wiel aan den wagen was? Thans ga ik over tot de weerleg
ging der tegen het rapport gemaakte bedenkingen. Ik wensch
de motieven van dat rapport niet te herhalen, nadrukkelijk ver
klaar ik daarbij nog te persisteren.
Dc heer Plantenga heeft er op gewezen dat het heffen van reg
ten op de beurs, als in strijd met dc bestaande usantien „ach
terop" zou zijn. Diezelfde Spr. had het bezwaar tegen de te ver
krijgen ruimte op de Wortclhaven en tegen de kosten.
De aan onze beurs bestaande usantien, voor zoo ver het
goede usantien zijn, behoeven er niet onder te lijden. Maar
is het eene usantie, die verdediging mag vinden, dat er
zooveel menschen op de beurs komen die er niets te maken
hebben? Menig boer die een klein partijtje graan verkoopt
neemt zijn zoon en zijn buurman mee en op die wijze wordt de
beurs opgevuld met menschen. Ware dit niet zoo, dan zouden
zelfs de tegenstanders het terrein op de Wortelhaven voldoende
vinden. Maar daarbij blijft het niet. Gaat slechts Mijne Hee
rennaar de zaal van v. d. Wielen, cn daar, kunt gij ze vinden,
zittende aan tafeltjes, rookende en drinkende, iets dat op een
waarlijk gereglementeerde beurs niet mag worden geduld. Als
de heer Plantenga van die misbruiken kennis heeft genomen is
het te verwonderen dat hij aldus kan redeneren: „de zaal van v.
d. Wielen is te klein, ergo het terrein op de Wortelhaven is ook
te klein." Om dat misbruik weg te nemen en de beurs niet te
verlagen tot een koffijhuis, maar werkelijk aan hare bestemming
als beurs te doen beantwoorden, is het heffen van regten en loo
nen, volgens art. 238 der Gemeentewet, een best middel't staat
volkomen gelijk met het heffen van regten en loonen voor 't ge
bruik der Waag en der veemarkt. liet bezwaar der kosten en
der ruimte is door onderscheidene Sprs. vooropgezet, 't Is waar,
het plan van de Commissie van rapporteurs is kostbaarder dan
dat van B. en W. maar, 't is ook opgemerkt in het rapport, daar
tegen staan directe, maar vooral indirecte voordeelen over. Dat
direct voordcel, door de heffing van regten te verkrijgen, besprak
ik reeds, 't Indirect voordeel is het welzijn der ingezetenen. Die
verzoekschriften der belanghebbenden hebben een hooge beteeke-
nis. In den loop der discussie heeft men getracht ze te neutra
liseren door de opmerking„dat ze allen door 't eigenbelang
in de pen werden gegeven." Maar kan dat anders? Spreekt
het niet van zelf, dat hij zich tot dc bevoegde magt met eene
petitie wendt, wiens belang het geldt? Een ander zal het toch
wei niet voor hem doen. Juist dat eigenbelang van velen vormt
het algemeen belang. Voor de plaatsing der beurs buiten de Wir-
dumerpoort, is geen enkel adres ingekomen. Is dat een feit zon
der beteekenis? En dat die belanghebbenden door daden tooncn,
dat hunne belangen werkelijk ten zeerste in de zaak betrokken
zijn, toonen zij door dadendoor de geldelijke aanbiedingen, die
ze den Raad gedaan hebben. De plaatsing op de Wortelhaven
moge kostbaar zijn, de ingezetenen langs de gansche Voorstreek
worden daardoor gebaat. Niet alleen nu, maar in de verre toe
komst, zullen vele, zoo niet alle gemeentenaren den Raad dank-
14