56 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 4 April 1867. baar zyn voor het toestaan dier uitgaaf. Geeft de Raad daaren tegen geld voor een beurs, zóóver buiten het centrum der stad als B. en W. voorstellen, op dat terrein iu spe, in futuro, te ee- niger tijd, ik ben er vast van doordrongen, zal het hem ongetwij feld bezwaren. Als ik spreek van het centrum der stad, wensch ik ook den heer Rengers, die het rapport onvolledig en niet vol doende gemotiveerd achtte, zonder dat die Spr. echter de leemten heeft aangewezen, daarop opmerkzaam te maken dat die Spr. niet consequent is, als hij zegt een beurs te willen als centraalpunt gelijk te Londen en toch zijn stem onthoudt aan ons voorstel om de beurs midden in de stad, juist in dat centrum, te bou wen. Bezwaarlijk immers, zal de heer Rengers het punt door B. en W. aangewezen, een centraal punt kunnen noemen. Die Spr. was ook van oordeel dat de belanghebbende requestranten hunne bezwaren overdreven, want zeide hij, het zijn niet de beursbezoe kers, die de winkels bezoeken, maar de vrouwen en dochters. Dat is bepaald onjuist. Menig beursbezoeker, ik weet het zeer positief, bezoekt zelf de winkels om voor zich, voor zijn gezin, voor zijn bedrijf benoodigdheden aan te koopen. Naar mijne meening zijn de bezwaren der belanghebbenden zoo weinig over dreven dat ik nog bepaaldelijk daarbij voeg dat, gaat de beurs naar buiten, op den duur ook de ligplaatsen der marktschepen moeten worden veranderd en die winkeliers dan eene beduidende schade zullen gevoelen; die schade nu, moet wel voor eiken des kundige evident zijn. Waarlijk ik kan 't mij haast niet voorstel len dat men een beurs zal stichten op een plaats zóóver verwij derd van 't postkantoor, telegraafkantoor en zoo menige inrigting welke met den handel in gedurige aanraking is. Behalve de kostbaarheid, hebben onderscheiden leden breed uitgemeten 't ge brek aan ruimte op de Wortelhaven. Waaraan ontleent die dwa ling, want ik durf het eene dwaling noemen, haar oorsprong? Aan Con vergelijking met Groningen? Die paralel is echter ver keerd. Groningen heeft veel grooteren handel dan Leeuwarden. Daar heeft eene aanzienlijke in- en uitvoer direct van de zeezijde plaats. De gunstige ligging van Groningen brengt dat mede. Het is een dwaze utopie om in de toekomst Leeuwarden met Groningen op óéne lijn te plaatsen. Wanneer dit voldoende in 'toog wordt gehouden en op onze beurs eene deugdelijke beurs- policie wordt ingevoerd, dan is de stelling, door vele beursbe zoekers, de meest bevoegde beoordeelaars in dezen, den Raad ken baar gemaakt, dat het terrein bij de Wortelhaven allezins vol doende is. volkomen juist. Ik wijs u nog op de Korenbeurs te Amsterdam en zoo menige andere drok bezochte beurs, waar den handel waarlijk niet meer ruimte wordt aangeboden dan hier bij de Wortelhaven is te verkrijgen. Door den heer Bruinsma is de aandacht van den Raad daarop gevestigd, dat bij eene vorige gelegenheid het voorstel om de beurs op de Wortelhaven te bouwen is afgestemd. Dat is zoo, M. H., maar onder welke omstandigheden Toen was in de be handeling een voorstel van den heer A. van Assen. Het eerste punt, om eene beurs te bouwen werd aangenomen; het tweede, om ze te stichten op de Wortelhaven, verworpendoch waarom? omdat men toen niet in koop kon erlangen het perceel van den heer P. Cammenga Pz. Tegen dat voorstel bestond dus het be zwaar van inopportuniteit. Nu staan de zaken evenwel anders, de gemeente kan dat perceel nu in koop erlangen. Wanneer de vergadering onze conclusie verwerpt, 't zal mij innig leed doen, te meer omdat ik mij overtuigd houdt, dat dusdanig besluit in lijnregter. strijd is met de wenschen der gemeentenaren en het later den Gemeenteraad van Leeuwarden berouwen zal. De heer Plantenga merkt aan, dat hij den heer Jougsma heeft hooren gewagen van het ten jare 1865 genomen besluit te dezer materie. Spr. heeft dat besluit mede helpen tot stand brengen, doch hecht daaraan volstrekt niet, want dat besluit kon niet ten uitvoer worden gelegd, om reden, dat het provinciaal gezag wei gerde daaraan zijne goedkeuring te hechten. Daarom heeft Spr. niet de voorkeur aan het door B. en W. voorgesteld terrein gege ven en allerminst omdat het voorstel des heeren van Assen in der tijd werd afgestemd. Aangaande het in dezen niet vooraf hooren van de Kamer van Koophandel en Fabrijken, door den heer Duparc aangeroerd, wenscht Spr. te observeren, dat ook hij primitief het betreurde, dat dit door B. en W. was nagelaten maar dat hij bij nader inzien van dat denkbeeld terugkwam omdat hij in de betrekkelijke retroacta, eene eigene verklaring der Kamer opzigtens dit punt aantrof, waaraan men zich kon houden en die als genoegzaam pertinent was aan te merkeu. Het geldt hier naar Spr. s raeening nu alleen de vraag, waar wil de Raad dat de beurs voor den handel in de gemeente Leeuwarden verrijze? De heer Duparc bestreed het voorstel van het Collegie en zeide, dat ging het sustenu van het Collegie door, dat het van belang van den handelaar was de beurs te stichten in de nabij heid van het spoorweg-station, men de beurs dan maar vlak naast dat station moest bouwen. Spr. zou ook daarin geen bezwaar voor het belang der neringdoende ingezetenen zien, want de on dervinding leerde het, dat de beursbezoeker niet onmiddellijk na het afdoen zijner handelszaken de stad verlaat. Er is door een der Spr. s eene vergelijking gemaakt omtrent de hoegrootheid der beurs te Leeuwarden en die in andere steden. Het daaromtrent beweerde, gaat naar Spr.'s meening niet door, want het zou, met het oog op de lokale belangen van den handel, zeer goed kun nen zijn dat men te Leeuwarden eene grootere beurs behoefde dan wel elders de bevolking tot maatstaf te nemen zou niet goed zijn, want dan moest Amsterdam eene tienmaal grootere beurs dan Leeuwarden hebben. Voorts is gewezen op de regten en loonen aan de stadswaag en de veemarkt geheven, doch Spr. wenscht hieromtrent op te merken, dat wat aan de ecrstgeraelde inrigting wordt betaald, eene retributie is voor het wegen van de boter eu kaas, en wat aan de veemarkt wordt ingevorderd, r.icts is dan een marktgeld van het vee, dus beide van de ter markt gebragte waar, en geenc belasting, geen entreegeld van de bezoekers dier inrigtingen. Wat betreft de ingekomen adresseu en het daaraan volgens den heer Attema te hechten hooge gewigt, moet Spr. verklaren, hierin van dat geacht medelid van opinie te verschillen, als hij in aanmerking neemt dat de veelheid der op die adressen gestelde naamteekeningen bij onderzoek vrij wat de zucht tot volgen doet veronderstellen; dat het even gemakke lijk zou vallen adressen van eene tegenover gestelde strekking in de wereld te krijgen, b. v. wanneer er eens sprake was van de stichting eener beurs op de Brol of Nieuwcstad; dat hij niet kan inzien dat de stand der huizen op de Voorstreek, en gevolgelijk de waarde er van zooveel zal verminderen, wanneer de beurs van de ortclhaven naar elders verplaatst wordt, integendeel hij is het in dat opzigt geheel met den heer Rengers eens, dat het veeleer de vrouwen en dc dochters der beursbezoekers zijn, die de inkoopen bij de neringdoenden doen. Hij blijft op de hierboven nogmaals geopenbaarde gevoelens, steeds van oordeel, dat de beurs dient te worden gesticht op het door B. en W. voorgestelde ter rein, t welk hij niet zoo in futuro, niet zoo in spe acht als do heer Attema het beschouwt. Dc heer Wiersma zal geen nieuw licht in deze, zoo vroeger als nu, veel besprokene zaak aanbrengen, hij kan in dezen na al het voorafgaande, zeer kort ziju en het door hem te spreken woord moet alleen dienen om zijne uit te brengen stem te motiveren, alleen om rekenschap te geven van de beweegredenen die hem hebben gedrongen zijne vroegere opinie te laten varen en zich te voegen bij het voorstel van B. en W. Die vroegere meening, hij heeft ze met warmte, ja met hartstocht voorgestaan en zoolang hij raadslid was, werkte hij van tijd tot tijd mede dat tot stand kwamen besluiten, de strekking hebbende dat de handelsbeurs in deze ge meente op geene andere plaats dan op do Wortelhaven zou wor den gesticht. Omstandigheden van verschillenden aard hebben intusschen belet dat de beurs op dat terrein is verrezen. Spr. heeft Groningen bezocht en kennis gemaakt met het nieuwe beursgebouw te dier stede en tevens visie genomen van het lokaal GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. waar thans tijdelijk de beurs te Leeuwarden wordt gehouden, en, hoewel erkenende het feit door den heer Attema bijgebragt. komt het Spr. dan toch voor dat een beursgebouw van ongeveer 400 el oppervlakte te beperkt zal zijn. Het is Spr. bekend dat men op de Wortelhaven de beurs stichtende eene ruimte beschikbaar zou hebben van 4S0 el, maar in aanmerking nemende dat het geheel eene vijfhoeksche gedaante zou bekomen bij aldien men geen acht sloeg op een behoorlijken vorm van het gebouw in eene passende rigting, gelooft hij niet te ver te gaan wanneer hij die oppervlakte op omstreeks 400 vierk. el stelt. Het was voorts steeds zijne bedoeling en niets is er dat hem voor het oogenblik anders doet denken, dat de te Leeuwarden te stichten beurs, de inrigting moest zijn waar alle artikelen van handel vooral die met name het vlas en de cichoreiwortelen, zouden moeten verhandeld worden, en wanneer hij nu die bestemming aan dat gebouw wcnscht gegeven en verzekerd te zien, dan heeft hij dc vaste en stellige overtuiging dat het terrein op de Wortelhaven onvol doende is voor eene beurs gelijk die, met het oog op de tegen woordige en toekomstige behoeften des handels, moet worden daargesteld. liet onvoldoende daarvan heeft de Commissie dan ook zelve gevoeld, want zij tracht dat bezwaar op te heffen of althans te verkleinen door het heffen van regten en loonen voor te stellen, en daarmede als 't ware ecu commissiehandel in het leven te roepen. Spr. moet in elk geval zich daartegen verkla ren, want dan zou dc graanhandel worden wat de boterhandel is, een handel te zeer bekneld en gedrongen tusschcn de belangen van den verkooper en den commissionair. Het verder voorwaarts bren gen van het gebouw over het aanwezig pleintje, door een der Spsr. voorgestaan om in het gebrek aan ruimte te voorzien, lacht hem evenmin aan de uiterlijke welstand daar ter plaatse zou er niet bij winnen en Leeuwarden, dat binnen hare voormalige wallen niet erg met pleinen gezegend is, zou er daardoor een verliezen, hetgeen te bejammeren zou zijn. Spr. betreurt hat dat hij in deze belangrijke aangelegenheid van zijn vroegere opinie afstand moest doen, omdat hij er steeds vóór was dat het centrum van den handel, 't welk zijne vertakkingen naar alle deelen der ge meente moet laten doorschieten, in het midden der gemeente ge vestigd ware, doch het ondoelmatige, het gebrekkige van het ter rein belet dit ten eenemale eu heeft zijne opinie doen vestigen op het voorstel van B. en W. De handeling van de belangheb benden, te weten de overbrenging vau de beurs naar het lokaal van de wed. v. d. Wielen heeft hem overigens doen zien dat het belang van den handel niet hangt aan de plek waar de beurs gehouden wordt. De heer Duparc merkt aan de heeren Bruinsma en Plantenga op dat, indien zij zijne rede goed hadden gevolgd, zij hunne be denkingen daartegen ten aanzien van de ingekomen adressen, zeer zeker hadden kunnen terughouden. Spr. toch begon met zelf te erkennen, dat het niet raoeijelijk valt in sommige gevallen, veel handtcekcningcn op adressen te bekomen, cn hij zelf dong reeds niet minder dan dc helft op de 400 handtcekeningen af. Maar, als hij de overgeblevene 200 beschouwt, dan nog vormen zij eene sterke phalanx, die Item althans respect afdwingt. Spr. blijft er voorts bij, dat men op de Wortelhaven, door gebruik te maken van de aldaar opene ruimte, een beursgebouw kan erlangen van p. ra. 700 vierk. el, cn dit zal ook met het oog op de toekomst wel niet te klein worden geacht. De heer Plantenga heeft be weerd, dat het thans volstrekt niet meer noodig zou zijn geweest, de Kamer van Koophandel te hooren, omdat haar gevoelen van vóór drie jaren bekend was. Maar nu is één van de twee waar, óf de Kamer is nog vóór de Wortelhaven, maar waarom haar, als wettig orgaan des handels, dan niet gevolgd, doch wel genegeerd óf zij is er uiet meer voor maar waarom hebben B. en W. zich dan niet met haar advies versterkt, hetgeen dan toch gewigt in dc schaal zou hebben gelegd Bij herhaling heeft men ook ge schermd met het cijfer van ƒ50000, dat het terrein al lóón reeds van Donderdag 4 April 1867. zou kostendoch Spr. vestigt er de aandacht op, dat, door de beurs te bouwen op de door hem aangegeven wijze, de beide ach ter gelegen panden niet benoodigd zullen zijndat de afbraak der andere panden ook eene belangrijke waarde heeft en dat zooals ook reeds door deu heer Attema is aangetoond, in ieder geval ook het terrein naist de Burgerschool zijne waarde heeft. Nogmaals wijst Spr. er op dat de Wortelhaven het eigenlijke cen trum is van den handel in deze gemeente, en dat 't hier alzoo ook de meest geschikte plaats is voor eene inrigting, die men niet bloot voor de beursbezoekers van andere plaatsen, maar ook en vooral voor Leeuwarder handelaren, wil stichten. De heer Attema zegt, dat het voor hem eene groote teleurstel ling is te moeten vernemen, dat een van de leden dezer verga dering, die ten allen tijde pal stond in dc gelederen van de voor vechters voor de oude plaats, die gelederen verlaat en zich schaart aan de zijde der tegenstanders, nl. de heer Wiersma. Hij acht zich verpligt de door dat geacht lid nu geopperde motieven voor zijne veranderde overtuiging aan critiek te onder werpen. Het waren, in zijne stelling dat wij hier een ruim beurs gebouw moeten hebben, de volgende bedenkingen„dat op de Wortelhaven de beurs nimmer groot genoeg zal worden om ook daar den handel in vlas en cichoreiwortelen gedreven te zien, terwijl hij niet gaarne zou willen medewerken om door het heffen van regten, het daarheen te leiden, dat voortaan niet meer de boeren zelf, maar commissionairs van verkoop, de granen ter beurze verkochten." Wat den vlashandel aangaat, wenscht Spr. den heer Wiersma op te merken dat die nimmer aan dc beurs komt noch komen kan. In dat opzigt stelt de geachte Spr. te hooge eischen aan de nieuwe beurs. De vlashandel wordt hier op marktdagen gedreven door verschillende opkoopers, meest van elders, die van de voormalige Hoekstcrpoort af tot aan de Wortelhaven, allen in de daar bestaande kwartieren of gehuurde inrigtingen, het vlas door de boeren aangebragt uitzoeken, examineren en in ontvang nemen. Die handel wordt dus gedreven op zoodanige wijze dat men de eischen aan een handelsbeurs te hoog stelt, door te wil len dat ze zóó uitgebreid zij dat ook die handel op de beurs zal worden gedreven. Evenmin gelooft Spr. dat de handel in cichoreiwortelen ligtelijk naar de algemcene beurs zal worden overgebragt althans bepaald niet, indien dc beurs naar de door B. en W. voorgedragen plek wordt overgebragt. Dat punt is veel te ver verwijderd van de tegenwoordige vereenigingsplaats dezer handelaren, nl. het lokaal in Bcnthem, in de dadelijke na bijheid der Wortclhaven, om te mogen veronderstellen, dat ze tot zulk eene verwijdering naar buiten, ver van 't centrum der stad, zullen medewerken. Dc lieer Wiersma begreep te regt, dat de Commissie van rap porteurs door 't voorstel tot heffing van regten almede beoogde het daarheen te brengen, dat eindelijk ook hier moge worden ge volgd 't voorbeeld van Groningen, dat de producenten hun gra nen ter verkoop geven aan zoogenaamde commissionairs van ver koop. Dc heer Wiersma achtte dat schadelijk vooral voor den producent, den landbouwer; Spr. kan dat niet toegeven. Vooraf zij opgemerkt, dat de voorstelling, alsof elk dorp in de provincie Groningen zijn eenigen commissionair heeft, die met den verkoop van al het graan, uit zoodanig dorp herkomstig, wordt belast, onjuist, onwaar is. De heer Wiersma heeft wel is waar die voor stelling niet van de zaak gegeven, maar omdat ze in 't midden is gebragt, o. a. ook in eene der sectien, achtte Spr. het hier de plaats haar te refuteren. Doch om nu terug te komen op d e laatstgenoemde bedenking van den heer Wiersmadeze schijut Spr. ongegrond, hij acht het juist voor den producent-landbou wer veel voordeeliger, ziju vasten commissionair van verkoop te hebben, omdat deze uit den aard zijner betrekking veel beter dan de boer zelf weet, waar en aan wien hij dc goederen op 't voordeeligst plaatst. Voor hen die de granen moeten koopen ware 't niet minder eene aanwinst; zij toch zouden met veeikle iÊT .jSUi*.#' v«..' - tfc -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 8