GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 April 1867.
werf ook in dezen Raad de beurszaak is besproken, en de plaats
is overwogen waar ze zou verrijzen, steeds vooraf het gevoelen
daarover van de Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier werd
gevraagd. De Kamer, vervolgt Spr. adviseerde steeds de beurs
te stichten op de Wortelhaven, omdat deze plaats, haar als de
meest geschikte voorkwam, en kon men dus niet verwachten dat
van de Kamer een nieuw licht over de zaak zou kunnen op
gaan. Maar thans, nu een geheel nieuw, een vroeger geheel
onbekend terrein is ter sprake gekomen, en de beurszaak als het
ware cer.e nieuwe phase is ingetreden, nu achtte Spr. het alle-
zins wenschclijk dat alvorens de Raad in dezen een definitief be
sluit neemt, alsnog het advies van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken in deze gemeente, als wettig orgaan van den han
del, worde gevraagd, en dit motief had Spr. geleid zijn voorstel
aan het oordeel der vergadering te onderwerpen.
Do heer Jongsma kan zich met het gevoelen van den vorigen
Spr. niet vereenigen. Hij gelooft dat wanneer de missive dd.
3 April jl. van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, niet was
ingekomen het voorstel door den heer Wiersma ook niet zoude
zijn gedaan. Spr. wijst er tevens op, dat naar luid van art. 2
van het koninklijk besluit, houdende vaststelling van het regle
ment bevattende algemeene bepalingen betreffende de Kamers
van Koophandel en Fabrijken, deze niet tot het uitbrengen
van haar advies over onderwerpen den handel of het fabriekwe
zen betreffende, door B. en W. behoeft te worden uitgenoodigd,
maar daartoe wanneer zij zulks nuttig en dienstig acht, uit zich
zelve kan overgaan. De Kamer heeft ten deze het regt van ini
tiatief. Ze heeft daarvan geen gebruik gemaakt ze heeft dus
geen de minste reden, om zich geraakt te betoonen, dat deze be
langrijke zaak, op dit oogenblik zonder haar advies tot stand
komt ze heeft dit aan zich zelve te wijten. Men leze slechts
art. 2 van het besluit, hetwelk Spr. aan den Raad overlegt. De
grond van het voorstel van den heer Wiersma is „dat de zaak
eene nieuwe -phase is ingetreden'. Spr. bestrijdt dien grond ten
stelligste. Door het besluit toch, dat genomen is ten aanzien
van de Wortelhaven, is de zaak op zuiver terrein, nl. dat waarop
het voorstel van B. cn W. zich bewoog, teruggebragt. Op dat
standpunt heeft de zaak der beursstichting zich bevonden, sedert
dat het daartoe strekkend voorstel door het Collegic werd ge
daan, dus bijna twee maanden. Hoe men dit dus eene nieuwe
phasekan noemen verklaart Spr. niet te begrijpen.
De heer Attema wenscht de redenen te ontvouwen waarom hij
tegen het voorstel van den heer Wiersma zal stemmen. Reeds
in de vorige zitting deed Spr. nader uitkomen waarom de Com
missie van rapporteurs geen voorstel kon doen om alsnog de Ka
mer van Koophandel over het voorstel van B. en W. te verstaan.
Hij herhaalt het, nu de leden van den Raad zelf de zaak in de
sectien hebben onderzocht, nu dus het ligchaam, dat ten deze
de beslissing moet nemen de zaak in staat van wijzen heeft ge-
bragt, zonder een advies dier Kamer, nu zou dit advies werkelijk
worden het vijfde wiel aan den wagen, mostaard na den maaltijd.
Zoo iemand, dan zou Spr. genegen zijn, ten dezen te herstellen
wat vroeger verzuimd is, hij heeft persoonlijk groote sympathie
voor de Kamer van Koophandel, doch zijns inziens heeft het vol
strekt geen houding om een advies te vragen nu de zaak zoo
ver gevorderd is. Bestond dit bezwaar reeds vóór de beslissing
der vorige week, thans treedt het te sterker op den voorgrond.
De Kamer zal hebben te adviseren op een vanéén gescheurd
voorstel. Was daarin eigenaardig sprake van vergelijking tus-
schen twee terreinen, die vergelijking is weggevallen, nu de Wor
telhaven is afgestemd.
De heer Wiersma stelt niet voor, der Kamer in 't algemeen
een advies te vragen omtrent de meest geschikte plaats voor de
beurs, maar alleen om het voordel van B. en W. in handen der
Kamer te stellen. Spr. kan zich dat voorstel thans niet anders
denken dan met inachtneming en eerbiediging der jongste beslis
sing in deze. Welnu, wat zal dat advies dan geven? Dat de
Kamer, niet meer eene keuze hebbende tusschen twee terreinen,
eenvoudig heeft goed te keuren of af te keuren. Keurt ze af,
dan zegt ze met andere woorden tot den Raad „bouw maar geen
beurs. De Kamer moet dus bij haar advies eigenaardig worden
beheerscht door de zeer gegronde vrees, dat, wanneer zij de ecni-
ge plek, voor de beurs bestemd welke nog in het debat is, af
keurt, er veel kans is dat er geen beurs komt. Voor dat dilem
ma wensch ik het orgaan van den handel niet te plaatsen.
Men had dat moeten hooren, toen de zaak nog in haar geheel
ongepraejudicieerd was; 't passend moment daartoe is voorbij.
Wordt het voorstel aangenomen, gelijk het ligt, dan heeft, gelijk
hij zcide, de Kamer slechts goed- of af te keuren. Een andere
plaats kan ze, na de gevoerde discussien bezwaarlijk aanbevelen
zij zou daardoor, nu haar advies wordt gevraagd en ze niet
krachtens haar regt van initiatief optreedt, de grenzen van haar
onderzoek overschrijden. Inderdaad de Commissie van rapporteurs
heeft rijpelijk overwogen de vraag „of de Kamer al dan niet moest
worden geraadpleegd." De tweede sectie had flat uitdrukkelijk
gewilddc derde had dat aan den rapporteur overgelaten in de
eerste sectie was het punt niet opzettelijk behandeld. De za-
menspreking en overweging van de drie zelfstandige rapporteurs
leidde daartoe, dat zij op boven aangeduide gronden eenstemmig
werden in de overtuiging, dat de tijd om met eenig goed gevolg
en op cenc der Kamer van Koophandel waardige wijze een advies
van die Kamer in te winnen was verstreken.
De heer Duparc zal zich voor het voorstel van den heer
Wiersma verklaren, omdat hij ook van gevoelen is, dat de zaak
thans eene nieuwe phase is ingetreden. Hij wil,echter niet ver
helen dat het hem wel eenigzins heeft bevreemd, dat het voorstel
is uitgaan van een lid, dat verleden week tot de meerderheid
behoorde. In antwoord op het gezegde van den heer Attema
merkt Spr. op, dat zijns inziens dc Kamer evenveel vrijheid heeft
om zich voor een ander terrein te verklaren dan door B. en W.
is voorgesteld, als de Commissie van rapporteurs daartoe had.
De heer Attema heeft gewaagd van slechts twee terreinen, die
thans in aanmerking kwamen, en dat, door afstemming van de
Wortelhaven, de Kamer nu geene andere keuze zou hebben dan
het terrein bij de burgerschool, doch Spr. is van een ander gevoelen.
De Wortelhavcn was ook vroeger afgestemd en toch is zij door
de rapporteurs weder voorgesteld. Maar behalve de Wortelhaven
waren indertijd nog andere plaatsen voorgedragen en daaromtrent
zou de Kamer nu toch wel hare meening kunnen openbaren.
De heer Wiersma zegt dat hij zoo even heeft hooren opmer
ken dat de zaak over de beurs geene nieuwe phase is ingetreden.
Hij gelooft echter dat dit wel degelijk het geval is. B. en W.
toch hebben met betrekking tot dc plannen tot uitbreiding van
het bebouwde gedeelte der gemeente, voorgesteld om eene beurs
te stichten op het voor die uitbreiding bestemde terrein. Rap
porteurs hebben die plaat3 niet gewcnscht maar voorgesteld de
beurs te bouwen op de zoo dikwijls besproken plaats aan de
Wortelhaven. Dat was de oude toestand. Het voorstel van rap
porteurs is bij den Raad in behandeling gebragt en afgestemd
en nu komt in behandeling het voorstel van B. en W. De Wor
telhavcn is van de discussien geweken en het voorstel van B.
en W. is aan de orde. De zaak is alzoo eene nieuwe phase in
getreden. Spr. merkt tevens op dat hij tot het voorstel aanlei
ding heeft gevonden, omdat de Kamer van koophandel, zich
de beurszaak steeds zoo bijzonder heeft aangetrokken en blijkens
de laatste ingekomen missive ook thans nog op prijs stelt door
den Raad tot het uitbrengen van haar advies in dezen te wor
den uitgenoodigd.
De heer Jongsma begint met akte te nemen van de volgende
uitdrukking, door den heer Wiersma gebezigd, luidende aldus:
„de nieuwe phase bestaat daarin, dat wij zijn teruggevoerd tot
het voorstel van B. en W." Hij constateert dientengevolge, dat
het verschil tusschen den heer Wiersma en hem, op een zeer klein
veld neer komt en alleen bestaat in het verschil o^er hetgeen
nieuw of niet nieuw is. De heer Wienma noemt nieuw, hetgeen
naar het oordeel van Spr reeds oud is en hetgeen naar hij ver
trouwt dat ook door den Raad als zoodanig zal VGrden beschouwd.
Wanneer nu de grond waarop het voorstel steunt geheel vervalt,
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 April 1867.
dan kan er toch van de aanneming van het voorstel zelve geen
sprake meer zijn. Spr. vraagt echter, wat licht de Kamer, indien
alsnog haar advies werd gevraagd, zal geven. Zij wordt er
toegebragt haar advies uit te spreken, miar wordt daarin be
heerscht door het Raadsbesluit ter vorige vergadering gevallen.
De heer Suringar geeft te kennen dat hij zoowel in de sectic
als in de Commissie van rapporteurs, de mceniug heeft voorge
staan dat, alvorens door den Raad eene beslissing werd genomen,
alsnog de Kamer van Koophandel kon worden geraadpleegddat
hij, gesteund door het ceuparig uitgesproken gevoelen van de
leden der 2c sectie daarop krachtig heeft aangedrongen in de
Commissie van rapporteurs, maar dat die aandrang had moeten
wijken voor dc welgegronde argumenten door zijne mede-rappor
teurs daartegen ingebragt. Hij erkende dat die raadpleging als
tot de instructie der zaak behoorendc had moeten geschieden
vóór en aleer het voorstel van B. en W. ten fine van onderzoek
en rapport aan de sectien werd overgegeven, maar hij moest, bij
nadere overweging, ook toegeven dat het nu, nadat het onder
zoek was volbragt en ieder raadslid zijne meening had uitgespro
ken, geene houding meer had, de Kamer van Koophandel om
advies te vragen; hij moest toegeven, dat men den Raad kwa
lijk eene eind-conclusie cn te gelyk een voorstel kon aanbieden
tot raadpleging van de Kamer van Koophandel. Dat zou een
vragen zijn geweest naar den bekenden weg en mogt met regt
onvoegzaam worden geacht. Die onvoegzaamheid, vervolgt Spr.,
bestaat nog, en zulks te meer nu aan de Kamer geen keus meer
is gelaten. En toch, nu eenmaal van eene andero zijde en in
eene openbare llaads-vergadcring het voorstel daartoe is gedaan
zal hij zich daarbij aansluiten. Hij doet dat, in de eerste plaats,
om een blijk te geven, dat hij het advies van de Kamer van
Koophandel op prijs stelt, cn in de tweede plaats om de moge
lijkheid, dat hij daardoor een gunstiger licht zal zien vallen op
de plaats door B. en W. voor het beursgebouw aangewezen. Wat
dat licht zijn zal, weet hij niet, maar zonder zoodanig gunstiger
licht zal hij zijne stem niet kunnen geven aan het eerste punt
der conclusie van B. en W. Op grond van dit een cn ander
ondersteunt Spr. het voorstel van den heer Wiersma.
De heer Attema zegt dat naar 't hem voorkomt de heer Wier
sma meent dat hij zich begeven had in eene bespiegeling van het
geen de Kamer ai of niet zou mogen of kunnen adviseren en
daarbij dc grenzen van het onderzoek der Kamer te eng had ge
steld de heer Wiersma, vervolgt Spr., heeft echter uitdrukkelijk
te kennen gegeven, dat hij het besluit van verleden week, door
dc Kamer wenschte geëerbiedigd te zien zóó, dat zij daarop geen
kritiek zou uitoefenen. Is de stelling alzoo niet volkomen juist,
dat de Kamer slechts heeft goed- of af te keuren? Bepaalt niet
inderdaad de Raad zelf de grens van het onderzoek door dc
Kamer in te stellen, als hij het voorstel van B. en W. gelijk dit
'hans, na de stemming van verleden week, moet worden opge
vat, aan de Kamer om advies zendt? Dan kan de. Kamer niet
meer geven dan van haar wordt gevraagd, daargelaten dat zij
toch zeker niet ligt nog andere terreinen in het beurs-debat wer
pen zou.
De heer Duparc introduceerde een allervreemdste verge
lijking die Spreker zei: „eveu als de Commissie vanrap
porteurs een zelfstandig voorstel in zake dc beurs heeft ge
daan, eveneens kan de Kamer ook zóó handelen. De vergadering
gevoelt ligtelijk het onjuiste dier vergelijking; een adviserend
Collegie op een speciaal terrein staat op een andere lijn dan de
zelfstandige Commissie van rapporteurs uit de sectien van den
Raad. Het adviserend Collegie is eigenaardig, wettelijk gebor
neerd binnen de grenzen, welke daaraan gesteld zijn en aangeduid
worden door den vorm, waarin en de wijze waarop het advies
wordt ingewonnen; de Commissie van rapporteurs daarentegen
is volgens het reglement van orde, zelfstandig, zij relateert niet
alleen wat in de sectiën is voorgevallen, zij kan, des verkiezende
hare eigene, zelfstandige voorstellen doen. Dit deed ze ook nu
om de zaak een schrede verder te brengen. Als deze onderschei
ding in 't oog wordt gehouden, is 't evident, dat een advies te
vragen in den vorm en op de wijze als is voorgesteld, werkelijk
doelloos is en tot niets leidt.
De heer Duparc moet terugkomen op het gesprokene door den
heer Attema. Hij gelooft, dat deze eene andere kwalificatie zou
hebben gegeven aan hetgeen door Spr. is gezegd, indien hij goed
had gelet op de bewoordingen van het voorstel van den heer
Wiersma. Daarin staat niets van het terrein door B. en W. voor
gespeld, maar het luidt letterlijk om, „aangezien de zaak nu eene
nieuwe phase is ingetreden, de betrekkelijke stukken ten fine van
consideration en advies, nog te stellen in handen van de Kamer
van Koophandel en Fabrieken." Bij aanneming van het voorstel
zou de Kamer dus niet beperkt zijn in het uitbrengen van ad
vies, maar geheel vrij zijn, zelfs zóó vrij dat zij zou kinnen ver
klaren dat de gemeenteraad op zijn besluit van velleden week
behoort terug te komen, al mogt dit clan ook volgens den heer
Jongsma zijn het uitoefenon van kritiek op een regeringshande
ling. Maar bovendien heeft dc Kamer, luidens art. 2 van het
aangehaald reglement, het regt van initiatief, cn dit doet, vol
gens Spr., hier alles af.
De heer Wiersma zegt na al het gesprokene nog te moe
ten opmerken dat hij der Kamer van Koophandel volkomene vrij
heid wil laten in het uitbrengen van haar advies. Het voorstel
van B. cn W. hetwelk aan de zaak eene nieuwe wending heeft
gegeven, ligt thans daar, en daarover wenscht hij, altijd met in
achtneming van het besluit ter vorige vergadering genomen, ad
vies te erlangen. Wat nu de Kamer heeft te beschouwen ver
trouwt hij, gerust aan het bescheiden oordeel van de Kamer te
kunnen overlaten. Spr. ziet niet in waarom de zaak reeds te
ver is gevordord om alsnog het aclvie3 van de Kamer te vragen,
hetwelk zooals de heer Attema opmerkte, zou zijn mostaard na
de maaltijd, en dat het tijdstip waarop hij zijn voorstel had moe
ten doen, voorbij is, deelt Spr. niet.
Dc heer Brilinsma moet zijn stem motiveren voor het voorstel
van den heer Wiersma, en is van mecning dat liet verzuim van
vroeger als men het zoo eens wil noemen, nu dan nog zeer goed
kan worden hersteld, 't Komt hem voor dat de Commissie van
rapporteurs niet eenstemmig is geweest, en dat de minderheid
voor de meerderheid heeft moeten wijken, anders had hij ver
wacht, dat het voorstel reeds van rapporteurs zou zijn uitgegaan.
De heer Attema moet den heer Bruinsma opmerken dat tus
schen de rapporteurs volkomen eenstemmigheid was in de over
tuiging, dat de Kamer in den stand waarin deze zaak was ge
bragt, niet wel meer kon worden uitgenoodigd, haar advies uit
te brengen. De Commissie van rapporteurs was het alzoo eens,
cn het argument door den heer Bruinsma ontleend daaraan, dat
de Commissie van rapporteurs te deze niet eenstemmig was, en
welk argument hem er toe bragt, vóór het voorstel van den heer
Wiersma te stemmen, is alzoo van geen waarde. W el was pri
mitief een der rapporteurs, toegerust met een betrekkelijk perti
nent besluit zijner sectie, van oordeel, dat advies te vragen, maar
deze, hij heeft het zelf in deze discussien verklaard, is met de
beide andere rapporteurs overtuigd geworden, dat liet vragen van
dat advies in een zaak, die bereids in staat van wijzen was ge
bragt, minder gepast was.
De heer Bruinsma meent wel begrepen te hebben dat de heer
Suringar er vóór was, de stukken ten fine van advies, in han
den van de Kamer van Koophandel te stellen.
De heer Bruuger is tegen het voorstel van den heer Wier
sma, en acht het vragen van advies van de Kamer van Koophan
del voor 't oogenblik geheel overbodig. De Kamer was steeds
gestemd voor de Wortelhaven, en zal dat ongetwijfeld nog zijn.
Spr. betwijfelt of de betoonde gevoeligheid van dc Kamer, ge
grond op de meening van in dezen als het ware te zijn voorbij
gegaan, wel door het Raadsbesluit om alsnog haar advies te vra
gen, zal v/orden weggenomen. Wijzende op de missive van 1864
van de Kamer van Koophandel, waarbij zij de plaats waar een
beursgebouw zal worden gesticht aan dc prudentie van den Raad
heeft overgelaten, herhaalt Spr. hetgeen hij zoo even zcide, dat
'net vragen van advies, thans overbodig moet worden geacht.
I I
I