GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 April 1867.
De heer Suringar zegt tot justificatie van hetgeen door den
heer Atteraa is aangevoerd en tot rectificatie van hetgeen door
den heer Bruinsma is beweerd, dat eerstgenoemde Spr. ge; eel
in zijn regt is met te verklaren, dat de Commissie van rappor
teurs eenstemmig heeft gehandeld in het afzien van een voorstel
tot raadpleging van de Kamer van Koophandeldat hij, (de
tegenwoordige spreker) daarop aanvankelijk wel heeft aangedron
gen, maar dat hij zich na rijpe overweging en bespreking, heeft
aangesloten aan het gevoelen zijner mede-rapporteurs. Hij neemt
verder deze gelegenheid waar, om optemerken dat hij, hoewel
overigens zich met het aanhangige voorstel van den heer Wiers-
ma en de vrijheid, die de geëerde voorsteller, volgens zijne laatste
opmerking, aan de Kamer wil gelaten hebben, vereenigendc, niet
mede voor zijne rckeniDg neemt diens bewering, dat de beurs bij
de Wortelhaven ,,nu voor goed en voor altijd van de baan is
geschoven." Hij heeft vóór zich liggen een lange lijst van beslui
ten, die voor en na te dezer zake bij den Raad zijn gevallen.
Daaruit ziet hij, dat al meermalen die Wortelhaven als de ge
schiktste plaats voor de beurs is aangenomen en wederom ver
worpen, om daarna weer te worden opgevat maar ook om op nieuw
te worden afgestemd, 't Schijnt een patiënt, die aan vallei.de
ziekten lijdt, een die, schoon dood verklaard, toch weer in het
leven terug kan koeren. Wie, vraagt de spreker, zou dan de hoop
geheel opgeven, dat we ook nu slechts met een schijndoode te
doen hebben
De heer Bloembergen zal zich voor het voorstel van den heer
Wiersma verklaren. Spr. kan niet voorbij optemerken, dat het
terstond bij de kennisneming van het verslag van de Commissie
van rapporteurs bij hem bevreemding heeft gewekt, dat deze naar
aanleiding van hetgeen in de section is besproken en terwijl zij
zelve de wenschelijkheid erkende dat de Kamer van Kojphandel
over deze aangelegenheid ware gehoord, geen motief heeft gevon
den 'om voor te stellen alsnog het advies dier Kamer in te winnen.
Wanneer, nu door een lid der vergadering daartoe het voorstel is
gedaan, acht hij het wenschelijk dat daartoe alsnog wordt besloten.
De heer Bolten antwoordt daarop dat hetgeen over dat punt
in de Commissie van rapporteurs is besproken, door vorige spre
kers breedvoerig is uiteengezet, en acht het dan ook niet noodig
daar iets bij tc voegen, maar wenscht slechts op te merken, dat
de Commissie slechts rapport had uit te brengen omtrent het ai
al of niet aannemelijke van het voorstel van B. en W. en dat
hetgeen daar buiten lag, niet tot hare bevoegdheid behoorde om
daaromtrent in bijzonderheden te treden.
De Voorzitter brengt daarop het voorstel van den heer Wier
sma in rondvraag, hetwelk wordt afgestemd met 10 tegen 8
stemmen. Tegen stemden de hecren Zeper, Bolten, Brunger,
Plantenga, de Haan, Jongsma, Attcma, Verwijs, Rengers en van
Sloterdijck.
9. De Voorzitter brengt daarop ter tafel een ingekomen adres
van H. Blok Wijbrandi en anderen dd. 11 April 1867 waarbij
om daarvoor bijgebragte gronden wordt in overweging gegeven,
het voorstel van B. en W. in zake de stichting van een beurs
gebouw niet aan te nemen, maar daarvoor aan te wijzen de
Ooster- of Noorderkade. Waarop is besloten gemeld adres
voor de leden ter visie te leggen.
10. De Voorzitter brengt alsuu in behandeling het aan de orde
gesteld punt 1 van het verslag van rapporteurs omtrent het voor
stel van B. en W. vervat in hun rapport van 13 Dec. 1866.
De heer Wiersma vraagt of wanneer dit punt verworpen en
dit voorstel van B. en W. wordt aangenomen het dan wel juist
bepaald is waar de beurs zal verrijzen, dewijl op het grondplan
daarvoor drie plaatsen zijn aangewezen, en iu de conclusie slechts
sprake is van het terrein gelegen tusschen de spoorweglijn en het
Zaailand, bestemd voor de uitbreiding der gemeente? Spr. wenscht
te weten welke van de drie plaatsen wordt bedoeld.
De heer Reilgers zegt herhaaldelijk tc hebben hooren spreken
van cene nieuwe phase die de zaak is ingetreden in het zoo
even ingekomen adres wordt de aandacht gevestigd op de Noor
der- of Oosterkade, dus wederom eene nieuwe phase. De stich
ting van eene beurs op de Oosterkade is naar Sprs. oordeel in
de laatste jaren te veel op den achtergrond geschoven ofschoon
daar toch werkelijk vele argumenten voor pleiten. Spr. laat in
het midden of het wenschelijk zij al dan niet op die plaats terug
te komen, doch vermeent echter dat het nuttig kan zijn nu adres
santen wederom de aandacht op die plaats vestigen, alvorens
tot eene bepaalde beslissing over te gaan, de beschouwingen in
het adres vervat rijpelijk te overwegen. Spr. wenscht dus te
weten of door het thans in behandeling zijnde punt van het
voorstel van B. en W. bepaald zal worden uitgemaakt dat de
beurs op het terrein bij de burgerschool wordt gesticht.
De heer Attema merkt op dat in het voorstel van B. en W.
onderscheidene punten zijn aangewezen tot stichting van de beurs
en zal het een punt van latere overweging uitmaken, op welke
van deze plaatsen de beurs zal worden gesticht. Wat betreft een
onderzoek naar de Oosterkade, waarvan de vorige Spr. gewaagde
merkt hij op, dat zulks wel niet noodig zal zijn. Is de Wor-
telhaven te klein dan is de Kade dat evenzeer.
De heer Plantenga deelt mede dat de beschikbare ruimte aan
de Oosterkade, volgens eene missive van de Architect, welke
Spr. voor zich heeft, slechts bedraagt 482 ellen.
De heer Suringar wenscht nog even terug te komen op het
geavanceerde door den heer Rengers, omtrent een nader onder
zoek betreffende de Oosterkade hij vraagt of dit geen overwe
ging verdient en die plek geen meerdere ruimte zal kunnen
aanbieden
De heer Rengers wenscht na de ontvangenc inlichtingen, van
hetgeen door hem ten aanzien van de Oosterkade iu het midden
is gebragt, geen bepaald voorstel te maken.
De heer Suringar dankt voor de gegeven inlichtiug en zegt
met zijue vraag dan ook maar te zullen retireren.
De heer Wiersma vraagt, of eigenlijk het punt 1 van 'tvoor»
stel, waarover thans de discussien loopen, wel een pun tvan beraad
slaging kan zijn, daar 't Daar hem voorkomt enkel als eene in
leiding tot punt 2 van dat voorstel moet worden beschouwd.
De heer Attema geeft te kennen dat op het standpunt waar
op rapporteurs zich bevonden, deze niet anders konden dan
een tegenstelling van het voorstel van B. en W. voorstellen, en
meenden daardoor de zaak bevorderlijk te zijn. Nu echter de
Wortelhaven is afgestemd, waardoor de overige leden van het
voorstel als vervallen zijn, neemt hij ook namens zijne mede-rap
porteurs de vrijheid deze in te trekken.
De Voorzitter brengt daarop, na alvorens te hebben opge
merkt, juist hetzelfde als thans door den heer Attcma is gedaan,
den rapporteurs voor te stellen, in behandeling het eerste punt
der conclusie van het voorstel van B. en W.
De heer de Haan stelt daarin eene kleine wijziging voor en
te lezen in plaats van „op het terrein," „bij of op het ter rei u"
en zulks op grond dat wanneer het terrein aldaar voor de be
bouwing is ingerigt, met meer juistheid over de geschiktste plaats
kan worden geoordeeld.
Do heer W ier<tina ondersteunt het voorstel van den heer de liaan,
van oordeel zijnde dat in deze de nicest mogelijke ruimte allezius wenschelijk
is tc achteu.
Dc Voorzitter brengt daarop het door den heer de Haan voorgestelde
amciidemeut in rondvraag, hetwelk met IS tegen 5 stemmen, die vau de hec
ren Zeper, Bloembergen, Gorter, Suringar en Attcma, wordt aangeuoruen.
liet aldus gewijzigd punt 1 der conclusie van het voorstel vau B. en W.
wordt alsnu iu rondvraag gebragt en met 11 tegen 7 stemmen aangenomen,
legen stemden de hecren Gorter, Bolten, Suringar, Wijbrandi, Oosterhoff,
Duparc en Attema. - IIct 2c lid van het voorstel van B. en W. is daarop
zonder discussien buiten hoofdelijke stemming eenparig aangenomen.
icn gevolge nu vau een en ander is besloten lo. In beginsel aan te
nemen dat een voor de behoefteu van den handel voldoend beursgebouw zal
worden gesticht bij of op het terrein, gelegen tusschen de liju der staats
spoorwegen HarlingenLeeuwarden en het Zaailaud alhier, bestemd voor de
uitbreiding van het bebouwde gedeelte der gemeente. 2o. B. en W. uit te
noodigen om zoodra het grondplan der sub lo. bedoelde uitbreiding door
den ltaad is vastgesteld, de noodige voorstellen in te dienen met betrekking
tot dc juiste plaats waar het nieuw te stichten beursgsbouw zal worden daar
gesteld, vergezeld zoo mogelijk van een plan voor de stichting zelve en
eene opgave vau de daarop vallende kosten.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 11 April 1867.
65
11. Wordt ter tafel gebragt een door B. en W. in overleg
met den heer schoolopziener in het le district en den betrokken
hoofdonderwijzer opgemaakte voordragt tot benoeming van een
hulponderwijzer aan eene der openbare lagere scholen in de ge
meente op een jaarwedde van ƒ200 tot ƒ250. Daarop zijn ge
plaatst: 1. Hijlke Hoogeveen tc Schraard. 2. Nicolaas Wendel
en 3. Geert Folkertsma beide te Leeuwarden.
Op voorstel van den Voorzitter is besloten, in eene volgende
vergadering tot de benoeming over te gaan.
12. Wordt ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B.
en W. naar aanleiding van een bij hun Collegie ingekomen adres
van de Directie van de groole sociëteit, dd. 5 April 1866, hou
dende verzoek om voor den tijd van zes maanden in huur te
erlangen het aan de gemeente behoorend koffijhuis genaamd Bel-
levuc, staande aar. den buitencingel, plaatselijk gekwoteerd lett L.
no. 277. l)e Voorzitter stelt voor gemeld voorstel dadelijk
in behandeling te nemen uithoofde deze zaak nog al eenigzins
spoed cischendc is, en zij reeds ecnige dagen is opgehouden in
verband met de aanhangige voorstellen met betrekking tot de
uitbreiding der gemeente.
De heer Gorter kan zich daarmede niet vereenigen, eensdeels
omdat het voorstel niet op der. oproepingsbrief is vermeld, en ander
deels omdat hij er niet toe overgaan kan om voorstellen als het ondcr-
werpelijke, zoo maar voetstoots in behandeling te nemen er af
te doen, zonder vooraf de gelegenheid te hebben gehad de zaak
behoorlijk in overweging te nemen.
De Voorzitter brengt daarop het voorstel tot dadelijke behan
deling in rondvraag waartoe met 13 tegen 5 stemmen wordt
besloten tegen stemden de heeren Gorter, Wiersma, Wijbrandi, dc
Haan en Rengers. De conclusie van het voorstel is daarop
met algemeeue stemmen aangenomen en diensvolgens besloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren Ged. Staten dezer pro
vincie, aan de Directie van de groote sociëteit te Leeuwarden,
ter behoeve dier inrigting, met den 12 Mei 1867 voor den tijd
van zes maanden en alzoo tot den 12 November daaraanvolgende,
onderhands in huur af te staan, het aan de gemeente in eigen
dom behoorend koffijhuis genaamd Bellevue, met woonhuis, erf en
tuin, staande en gelegen aan den singel bij het spoorwegstation
aldaar, gekwoteerd lett. L no. 277, voor een huurprijs van 150
gulden, onder de gewone algemeene en verder in voorschreven
voorstel opgenomen bijzondere voorwaarden.
13. Wordt ter tafel gebragt de ingekomen rekening van ont
vangsten en uitgaven voor het stads Werkhuis over het jaar
1866. Waarop op voorstel van den Voorzitter is besloten, die
rekening te stellen in handen van de Commissie belast geweest
met het onderzoek van de begrooting dier inrigting, bestaande
uit de heeren Bruinsma, Duparc en Verwijs, laatstgeraelde in de
plaats van het onmiddels van hier vertrokken raadslid, do heer
Dr. A. Meursinge.
14. Is gelezen en in handen der Commissie ad hoe gesteld,
bestaande uit de hecren Bruinsma, Brunger en de Haan, cene
missive van de voogden der stads urmenkamer alhier, houdende
verzoek tot het doen van af- en overschrijvingen op sommige
posten van hunne begrooting over het dienstjaar 1866.
15. Is gelezen een namens jonkvrouwe L. C. van de Poll,
vroeger douairière O. W. baron van Till, thans echtgenoot van en
gesterkt met den heer L. de Perponcher, ingediend adres dd. 3
April 1867 het verzoek bevattende om het jaarlijksch grafgeld voor
het aan haar en eigendom behoorende graf op de algemeene be
graafplaats alhier af te koopen. Waarop i9 besloten dit adres
ten fine van berigt en Raad te stellen in handen van B. en W.
16. De Voorzitter doet mededeeling van eene ingekomen
resolutie van heeren Ged. Staten van Friesland dd. 15 Maart
1867 No. 11, betrekkelijk het reservefonds der weduwen- en weezen-
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
beurs voor onderwijzers in Friesland. Waarop is besloten, deze
voor de leden ter visie te leggen.
17. Dc Voorzitter deelt der vergadering de ontvangst mede,
a. eener resolutie van Ged. Staten van Friesland dd. 4 April
1867 no. 17 en bijlagen, blijkens welke het door den Raad ge
nomen besluit van den 28 Febr. bevorens tot heffing van vijftig
opcenten op de hoofdsom der rijkspersonele belasting over het
dienstjaar 1867/68 ten behoeve dezer gemeente, is goedgekeurd
bij koninklijk besluit van den 23 Maart jl. no. 62
b. eener missive van de kerkeraads-commissie der Ned. Herv.
gemeente alhier dd. 2 April 1867, blijkens welke zij in koop aan
neemt de grond aan haar afgestaan bij raadsbesluit van 28 Febr.
bevorens en zulks op de bij dat besluit gestelde voorwaarden.
Waarop is besloten gemelde stukken aan te nemen voor notificatie.
18. Wordt ter tafel gebragt: a de rekening en verantwoor
ding der vaste Raads commissie voor het stedelijk muzijkkorps
van haar gehouden beheer over 1866, b het door dezelfde commis
sie opgemaakt verslag van den toestand van gemeld korps over
1866. Waarop is besloten deze stukken voor de leden der
vergadering ter visie te leggen.
19 Wijders wordt ter tafel gebragt en voor notificatie aange
nomen het proces-verbaal der door B. en W. bewerkstelligde
verificatie van de kas van den Gemeente-ontvanger over het le
kwartaal 1867.
20. Door den Voorzitter wordt mededeeling gedaan en voor
notificatie aangenomen, dat bij de op 10 April jl. gehouden open
bare aanbesteding der te doene verfwerken aan de woning, brug
en bijbehoorende werken aan de Irnsumerzijldaarvan aan
nemers zijn geworden J. Dijkstra en K. K. Terpstra, de eerste te
Roordahuizura en de laatste te Wijtgaard woonachtig, voor eene
som van 328.
21. Namens het Collegie van dagelijksch bestuur wordt door
den Voorzitter in overweging gegeven en is daartoe besloten,
hun Collegie te houden voor diligent in zake de voorstellen
tot demping van de gracht achter de groote kerkstraat en zulks
op grond dat de onderhandelingen met de daarbij belanghebben
den op dezen oogenblik nog niet zijn afgeloopen.
22. Wordt ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B.
en W. tot bepaling hoeveel ten honderd van het belastbaar ka
pitaal der ingezetenen over het dienstjaar 1867 zal worden ge
heven. Nadat door den Voorzitter het wcnschelijke was te ken
nen gegeven om dit voorstel dadelijk in behandeling te nemen
is daartoe besloten, en daarna zonder discussien buiten hoofdelij
ke stemming genomen het volgend besluit
De Raad der gemeente Leeuwarden; gelet op de bepaling der
2e alinea van art. 13 van het besluit tot heffing eener directe
belasting op het inkomen ten behoeve dier gemeente; overwe
gende dat de daarbij voorgeschreven bepaling hoeveel ten hon
derd van het belastbaar inkomen der ingezetenen over bet jaar
1867 wegens die belasting te heffen tot dusver niet door hem
is vastgesteld, aangezien dat besluit lot heffing tijdens de behan
deling der gemeente-begrooting voor gemeld dienstjaar, de konink
lijke goedkeuring nog niet had erlangd overwegende dat dit
cijfer uit dien hoofde alsnog moet worden bepaaldgelet op
de door B. en W. gedane mededeeling dat het bij hun Collegie
in bewerking zijnd kohier der belasting op het inkomen voor
1867, behoudens nadere verificatie der cijfers, aanwijst een belast
baar inkomen van ongeveer 2.680000 en dat derhalve tot vinding
van het op de begrooting gebragt bedrag ad ƒ95000 een bedrag
van ongeveer ƒ3.55 ten honderd zal moeten worden geheven:
Besluit te bepalen, zooals geschiedt bij deze, dat tot vinding
van het op de begrooting van inkomsten der gemeente voor 1867
aangebragt bedrag van 7 95000, als opbrengst der belasting op het
inkomen, van het belastbaar inkomen der ingezetenen zal moeten
worden geheven, p. m. ƒ3.55 ten honderd.
16