66
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 en 16 April 1S67.
23. Bij monde van den Heer Wiersma wordt door de Com
missie tot onderzoek der door het Collegia van brandmeesters in
deze gemeente gedane aanvrage om magtiging tot het doen van
af- en overschrijving van sommige posten der begrooting voor de
brandweer voor de dienst van 1866 rapport uitgebragt, waarop
is besloten dat rapport in eene volgende vergadering in behan
deling te nemen.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone verga
dering van den gemeenteraad van Leeuwarden, gehou
den op Dingsdag den 16 April 1867.
Aanvankelijk 15 later 17 leden tegenwoordig. Afwezig de
heeren Oosterhoff, Hommes, Plantenga en de Haan. Voorzit
ter de heer D. Zeper die de vergadering op het gestelde tijdstip
opent.
1. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van de
gehouden vergadering op den 11 April jl.
2. Wordt ter tafel gebragt en gelezen een rapport en voor
stel van B. en W. met betrekking tot de opengestelde inschrijving
eener 2e serie van de gcldleening groot ƒ160000 vastgesteld
bij raadsbesluit van 10 Aug. 1865, waarvan de conclusie is lui
dende als volgt:
1. aau te nemen de inschrijving op de 2e serie groot 20000 -
der geldleening ten behoeve der gasfabriek, vastgesteld bij raads
besluit van 10 Aug. 1865, goedgekeurd bij resolutie van Heeren
Ged. Staten van Friesland van den 14 daaraanvolgende, voorzoo-
veel betreft de sommen aangeboden naar acht cn negentig ten
honderd gezamentlijk bedragende 9000.
2. Niet aan te nemen de inschrijving eener som van vijf dui
zend gulden aangeboden naar den koers van vijf en negentig ten
honderd.
3. Eene derde serie van inschrijving op de sub a bedoelde
geldleening te openen tot een bedrag van elf duizend gulden bij
daartoe strekkend gemotiveerd besluit overeenkomstig het overge
legd ontwerp.
De Voorzitter stelt voor en wordt dienovereenkomstig besloten
dit voorstel, hetwelk voor de leden ter visie heeft gelegen, da
delijk in behandeling te nemen.
De heer Gorter geeft te kennen zich met het 3e lid van het
voorstel van B. en W. wat betreft de openstelling eener derde
serie van inschrijving, niet te kunnen vereenigen. Hij vreest
er voor dat nu op de opengestelde leening ad 20000 slechts
eene som van 9000 tegen een aannemelijke koers is inge
schreven, of de openstelling van eene 3e serie ad 11000
met het oog op detegenwoordige stand der geldmarkt wel doel zal tref
fen en acht het mitsdien wenschelijker dat op eene andere wijze
b. v., bij de Spaarbank of bij de Ned. Bank eene tijdelijke geld
opneming worde aangegaan. Spr. meende zulks der vergadering
in overweging te moeten geven.
De heer Bloembergen zegt dat hetgeen zoo even door den
heer Gorter is opgemerkt ook bij het Collegie van dagelijksch be
stuur is besproken. Men is echter daarbij tot de overtuiging
gekomen dat de openstelling eener nieuwe serie was te verkiezen
boven eene tijdelijke geldopneming omdat dit eene wijziging van
de begrooting ten gevolge zou hebben, waarop de goedkeu
ring van Heeren Ged. Staten moest worden gevraagd en er dan
vooraf een betrekkelijk geruimen tijd zou verloopen, eer men daar
toe kan overgaan. Bovendien blijft het nog de vraag of men
die som bij onderhandsche leening geredelijk tegen een matige
rente zal kunnen verkrijgen. Het kwam het Collegie geraden
voor te handelen op de wijze als is voorgesteld en was men van
gevoelen dat de tijdsomstandigheden voor 't oogenblik op de in
schrijving hebben geinfluenceerd.
De heer Jongsma merkt op dat, naar zijne meening het cre-
diet van eene gemeente er bij lijdt wanneer zoo dikwijls leenin
gen worden uitgeschreven en acht het daarom niet wenschelijk
nu alweer tot het aangaan eener leening te besluiten liever
zou hij, gelijk reeds door den heer Gorter is opgemerkt, in het
tc kort wenschen te voorzien door eene tijdelijke geldopueming
b. v. bij de Ned. Bank, alwaar naar hij meent, voor 't oogenblik
leeningen kunnen worden aangegaan tegen eene rente van 3 '/20/0.
Spr. stemt toe dat zulks eene wijziging van de begrooting ten
gevolge zou hebben, maar vraagt of zulks niet verkieslijker is
dan zich nu alweer aan de publieke concurrentie te wagen.
De beide eerste leden van het voorstel van B. en W. worden
daarop buiten hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter brengt daarop in behandeling het 3e punt der
conclusie van het voorstel.
De heer Wiersma vraagt of het niet wenschelijk is om het
geen door de heeren Gorter en Jongsma is in het midden ge
bragt in overweging te nemen en of werkelijk eene tijdelijke geld
opneming in dezen niet de voorkeur verdient. Spr. gelooft
niet dat het alleen aan de tegenwoordige geldmarkt is toe te
schrijven dat de leening niet is volgeteekend, maar dat het even
eens aan genoegzame personen ontbreekt, die genegen zijn aan
de gemeente geld te leenen. Hij merkt tevens op dat het voor-
uitzigt bestaat dat Leeuwarden ook nog in dit jaar, meer zal
moeten leenen en het komt hem dus te meer geraden voor maat
regelen te beramen, waardoor de uitschrijving van spoedig opvol
gende leeningen vermeden kan worden, al is het dan ook dat
daaraan enkele oezwarcu van administrativen aard verbonden
zullen zijn.
De heer AttBDia merkt op tot toelichting van het gesprokene
door den heer Jongsma, dat de rente standaard aan de Nederl.
Bank voor 't tegenwoordige 3 /^"/o bedraagt cn dat alzoo met
inbegrip van !/2°/0 provisie thans bij de Bank tegen 40/0 leeningen
kunnen worden aangegaan.
De heer Jongsma stelt daarop een amendement voor luidende
„B. en W. uit te noodigen te beproeven dc som van J 11,000
tijdelijk op te nemen". Dit voorstel ondersteund door den heer
Wiersma, wordt door den Voorzitter in behandeling gebragt.
De heer Bloembergen geeft te kennen zich niet direct tegen
het voorstel te zullen verklareu maar vermeent toch te moeten
opmerken en geeft mitsdien in bedenking of het niet beter zou
zijn te besluiten tot wijziging der begrooting dienst 1866, in dier
voege dat art. 3 afd. 1 hoofdst. 5, thans gesteld op 20,000,
werd verminderd met 11,000 en alzoo gebragt op ƒ9000 en
dan aan te brengen onder een nieuw art. 4. Tijdelijke geld
opneming f 11,000.
Den Voorzitter komt het geraden voor, dat het aangevoerde
door den heer Bloembergen in overweging worde genomen en
brengt daarop achtereenvolgend het amendement van den heer
Jongsma en het voorstel van den heer Bloembergen in behandeling.
De vergadering zich met het voorgestelde kunnende vereenigen
wordt dienovereenkomig buiten rondvraag besloten
B. en W. uit te noodigen te beproeven de som van ƒ11,000
tijdelijk op te nemen en dientengevolge de gemeente-begrooting
dienst 1866 te wijzigen als volgt:
Inkomsten.
Hoofdst. 5, afd. 1, art. 3, thans uitgetrokken voor 20,000,
te verminderen met ƒ11,000 en alzoo te brengen op ƒ9000.
Art. 4 (nieuw). Tijdelijke geldopneming f 11,000; cn zulks onder
goedkeuring van heeren Ged. Staten van Friesland. - Wijders
is op voorstel van den Voorzitter besloten aan dit besluit voor
de resumtie der notulen uitvoering te geven.
De Voorzitter het noodig keurende dat de vergadering voor
een oogenblik worde gesloten, wordt daartoe besloten.
4. Na het weder openen der vergadering brengt de Voor
zitter ter tafel eene resolutie van heeren Ged. Staten van Fries
GEMEENTERAA1) TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 16 en 25 April 1867.
67
land, houdende goedkeuring van het Raadsbesluit tot afstand van
eenigen gemeentegrond aan Mej. A. C. Dierckx, waarop is beslo
ten gezegde resolutie aan tc nemen voor notificatie.
5. Wordt ter tafel gebragt eene missive van den heer C. I.
Bolten houdende medcdeeling dat hij uithoofde van zijn vertrek
uit deze gemeente met Mei aanstaande, verpligt is gebruik te
maken der aan hem verleende bevoegdheid bij art. 18 der gemeen
tewet cn alzoo zijn ontslag neemt als lid van den Gemeenteraad
van Leeuwarden.
De Voorzitter stelt, na den heer Bolten zijn leedwezen tc heb
ben betuigt over hel door hem genomen besluit, der vergadering
voor, gemeld schrijven aau te nemen voor notificatie, waartoe
wordt besloten.
6. De Voorzitter deelt mede, dat de opkomsten van de
bruggelden voor het wippen van dc bruggen bij de voormalige Tuin-
sterpoort, op den 13 April 1867 zijn verpacht en gegund aan
Cornelis de Wit voor eene som van 251 'sjaars, dat van de
brug- en zijlgelden te Nesserzijl pachter is geworden IJpe Coree
voor 505 'sjaars en dat de pacht van de opkomsten van de
brug bij de Fotmargewal, op den zelfden datum beproefd, voor
alsnog niet is gegund.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
VERSLAG van het verhandelde ter Vergadering van den
Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden op Don
derdag den 25 April 1867.
Tegenwoordig waren 20 leden, zijnde de heer Brunger afwe
zig. Voorzitter dc heer 1). Zeper, die de Vergadering op het bestemde
tijdstip opent.
1. Is gelezen en onveranderd aangenomen het genotuleerde ter
zake de op 16 April jl. gehoudene buitengewone Vergadering.
2. Aan de orde is het rapport en voorstel der Raadscommis
sie betrekkelijk eene aanvraag van het Collegie van brandmees
ters om magtiging tot het doen van af- cn overschrijvingen van
en op sommige artikelen der bcgrooting van uitgaven der brand
weer, voor het dienstjaar 1866. De Vergadering zich met het
door de Commissie voorgestelde vereenigende besluit buiten be
raadslaging cn rondvraagHet Collegie van brandmeesters te
magtigen, om van art. 2 hunner bcgrooting over 1866 af te schrij
ven eene som van 60 ter overschrijving op lett. e van art. 3
dier begrooting, welke daardoor wordt gebragt op 110.
3. Overgaande tot de bcuoeming van een hulponderwijzer
aan eene der openbare lagere scholen in de gemeente Leeuwarden,
op eene jaarwedde van 200 a 250, waartoe ter vorige Raads
vergadering door B. en W. dc betrekkelijke voord ragt was aan
geboden, is uit de daaromtrent gehoudene stemming gebleken
dat met 18 van de 20 uitgebragte stemmen tot de vervulling
van bovenvermelde betrekking is benoemd Hijlke Iloogeveen, hulp
onderwijzer te Schraard. Op N. Wendel, hulponderwijzer, wo
nende te Leeuwarden waren 2 stemmen vereenigd. - Zullende
aan dit besluit vóór de resumtie der notulen uitvoering worden
gegeven.
4. Aan de orde is de behandeling van het rapport van de
Raadscommissie, belast met het instellen van een regtskundig
onderzoek naar dc gegrondheid der aanspraken van voogden van
het St. Anthony Gasthuis te Leeuwarden, op den eigendom van
eenige perceelcn gronds in de nabijheid van de Potmarge gelegen.
De Voorzitter opent over dit rapport de beraadslagingen.
De heer Wiersma zegt dit rapport met veel genoegen gele
zen te hebben en dat het de doorslaande blijken draagt dat de
Commissie de onderwerpclijke zaak grondig heeft onderzocht.
De Oonjraissie bevestigt ook volmondig in haar rapport liet regt
der gemeente, daar waar zij twijfel koestert omtrent het eigen-
domsregt van enkele perceelen. Op pag. 36 toch leest men
„Maar is dc gemeente bevoegd, eene revindicatie ten opzigtc der
kwestieuse perceelen tegen haar als bezitster ingesteld, met de
exceptio prtescriptionis actionis te bestrijden? Mij gelooven ten
volle: art. 2004 burg. wetb. bepaalt dat alle regtsvorderingen
verjaren door dertig jaren, zonder dat, voor het 1 erocp daarop,
een titel of goede trouw vereischt wordtgelijke bepaling kwam
in den Code Nap. voor en hetzelfde gold ook in het Romeinsche
regt. Hierop grondt zich de straks genoemde exceptie. En het
beroep op die praescriptie zou in dezen niet alleen regtmatig,
maar ook billijk zijnwanneer we toch overwegen dat, naar het
boven betoogde, voor het eigendomsregt der gemeente meerdere
en sterkere gronden zijn aangevoerd dan voor dat van het Gast
huis dat, waar men dit al ziet zou kunnen toestemmen, het,
op zijn minst genomen, toch wel zou vaststaan, dat beider reg-
ten onzeker zijn cn dat juist de behoefte aan zekerheid van
regtsbetrekkingen, eene hoofdoorzaak van het regtsmiddel ook
dezer verjaring is, dan achten we het boven allen twijfel verhe
ven, dat eene verwering door raiddel dezer exceptie van pre
scriptie, voor de gemeente geen misbruik maar een regtmatig ge
bruik van wettelijke bevoegdheid zou zijn." Na die uitspraak
die Spr. gaarne tot de zijne maakt, moet het hem toch zeer be
vreemden dat de Commissie ten slotte voorstelt om mede te
werken tot eene overschrijving bij het kadaster ten name van het
St. Anthony Gasthuis alhier van de kadastrale perceelen sectie
G nos. 813, 814 en 815 (voor zooveel den grond betreft) bene
vens van de strook gronds, tusschen de bleek en de Potmarge
gelegen, kadastraal ingedeeld als publieke weg en van de op
sloot iu het kadastrale perceel derzelfde gemeente in sectie no.
808, en zulks wel naar aanleiding van haar beweren, dat van
de zijd» der gemeente door het beroep op de conventie van
1793 aannemelijk is gemaakt, dat, behalve het tegenwoordig
aschland ook eene tusschen de bleek en de Potmarge gelegen
strook gronds, thans tot berging van puin gebruikt, sedert dien
tijd door de gemeente van het Gasthuis in huurgebruik wor
den bezeten en dat, te dien aanzien, de gemeente eene revin
dicatie van de zijde van het Gasthuis niet zou kunnen afslaan
met de exceptie var. prresoriptie dier vordering. Spr. herhaalt
het, met bevreemding heeft hij het voorstel der Commissie
gezien en zou het betreuren, dat de gemeente zou toestem
men in de erkenning van het eigendomsregt van de twee bewuste per
ceelen, waarvan het bezit voor het rijk gezegende Gasthuis een
druppel aan de emmer zou wezen, een bezit dat voor iederen an
deren eigenaar dan de gemeente, van luttele beteekenis is, maar
aan de gemeente oogenblikkelijk ongelegenheid zou veroorzaken,
wanneer het gebruik daarvan voor de gemeente moest ophouden.
Gaat men er nu toe over om tot de overschrijving op naam van het
Gasthuis mede te werken, dan zal wegens het huurgebruik van
dat land door de gemeente eene nieuwe overeenkomst van huur,
moeten opgemaakt worden, opdat aan de eene zijde het bezit
aan den anderen kant het regt van huur verzekerd worde en biij-
ve. Spr. wenscht dit land voor de gemeente te behouden en de
gemeente door dc medewerking tot rectificatie van te naamstel
ling, niet in mocijelijkheden te wikkelen ten aanzien van het
voortdurend gebruik van de bewuste perceelen. Hij wil niet te
rugkomen op hetgeen te dezer zake vroeger is voorgevallen, niet
in herinnering brengen de minder goede verstandhouding tus
schen de beheerders der goederen van het St. Anthonij Gasthuis
en den Raad, maar wenscht te voorkomen dat de gemeente door
te ver gedrevene loijautcit afstand zou doen van het regt op een
hoekje grond, dat voor haar onontbeerlijk is, waarvan het regt
van eigendom minstens twijfelachtig is en dat men voor de ge
meente zal kunnen behouden welk laatste dan ook door de
Commissie zelve beweerd is. Spr. kan zich op dien grond niet
met de conclusie der Commissie vereenigen, en wenscht niet tot
de beoogde verbeterde te naamstelling te hebben medegewerkt.
Hij wenscht dat de gemeente in rust en vrede zij met het bestuur