126
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 8 Aug. 1867.
den gehouden voor de 2e armenschool op saturdag den 10 Aug.,
voor de lc armenschool op saturdag den 17 Aug. e. k. voorde
3e armenschool op saturdag den 24 Aug. e. k., voor de lc be
waarschool op saturdag den 31 Aug., voor de armenbewaaischool
op saturdag den 7 Sept. en voor de 2e bewaarschool op woens
dag den 11 Sept. e. k. telkens des voor middags om 10 uur.
Zullende van den inhoud dezer missive aan de Raadscommissie,
benoemd tot bijwoning der examina, kennis worden gegeven.
19. Is gelezen en voor notificatie aangenomen een schrijven
van den lieer jlir. mr. W. E. Engelen, benoemd tot lid der Com
missie van toezigt bedoeld bij art. 46 litt. a der wet van 2 Mei
1863 (Staatsblad no. 50), houdende berigt van dc ontvangst zij
ner benoeming.
20. Mede is gelezen en voor notificatie aangenomen, een
schrijven van de hoofdcommissie van het Rotterdamsch leeskabi
net, houdende dankbetuiging voor dc ontvangst van het verslag
van den toestand der gemeente Leeuwarden over 1866, besterad
voor de leesbibliotheek van gemelde inrigting.
21. Bij monde vin den heer de Haan wordt door de Com
missie uit den Raad, bestaande uit de heeren J. J. Bruinsma,
G. O. Gorter en Z. S. de Haan, in wier handen ten fine van
onderzoek en rapport waren gesteld de geloofsbrieven ingezonden
door de nieuw benoemde raadsleden dc heeren A. Duparc, J.
Oostcrhoff Wz., D. Zeper, mr. J. Minncma de With, E. Bloem
bergen en mr. J. L. van Sloterdijck, daaromtrent gerapporteerd,
dat gedacht onderzoek tot geene aanmerkingen heeft aanleiding
gegeven en dat de Copmissic uit dien hoofde eenstemmig advi
seert tot toelating van die heeren. Is besloten hieromtrent in
eene volgende vei^adering te beschikken.
22. Bij monde van den heer Duparc, wordt, namens de ver-
ordenings-commissie, naar aanleiding van het bepaalde in art. 7
van de verordening ter voorkoming van de overbrenging der
runderpest door personen, vastgesteld ter vergadering van den
28 Febr. dezes jaars, ter tafel gebragt een voorstel dier Com
missie, lot intrekking eu buiten effect stelling dier verordening;
luidende dit voorstel als volgt:
Mijne Heeren
Ingevolge art. 7 van de verordening ter voorkoming van de
overbrenging der runderpest door personen, moet gezegde veror
dening worden herzien vóór den 1 Augustus 1867.
l)e Commissie voor dc strafverordeningen, op die bepaling let
tende, heeft de vraag overwogen, of de tegenwoordige stand dier
gevreesde ziekte ccne zoo lanige herziening vordert, dan of eenc
intrekking van die verordening door die omstandigheden wordt
gebillijkt en als het ware aan de hand gegeven
Zij heeft gemeend, deze vraag, in laatstgcraeldcn zin te moeten
beantwoorden, en wel omdat deze ziekte in ons vaderland als
bijna geweken kan worden beschouwd en zich iu de laatste maan
den in dit gewest niet heeft voorgedaan, en bovendien aan de
Commissie geenerlei omstandigheid bekend was, waardoor het
langer bestaan van deze gelegenheids-verordening, die blijkens
haar slotartikel een tijdelijk karakter draagt, zoude worden ge-
regtvaardigd. Zij stelt dientcngevolgo aan den Raad voor te
nemen het navolgend
Besluit:
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Overwegende, dat de omstandigheden, die aanleiding hebben
gegeven tot vaststelling der Verordening ter voorkoming van de
overbrenging der runderpest door personen, hebben opgehouden
te bestaan;
Overwegende, dat het dus onnoodig is, die verordening te her
zien vóór 1 Augustus 1867, gelijk bij art. 7 is voorgeschreven.
Besluit:
In te trekken er. buiten effect te stellen dc Verordening ter
voorkoming van de overbrenging der runderpest door personen,
vastgesteld ter openbare Raadsvergadering van den 2S Febr. 1867.
De C&umissie voornoemd
DIRK ZEPER.
E. ATTEMA.
A. DUPARC.
Ier visie om ir» cene volgende vergadering te worden behandeld.
23. De heer Attema, daartoe het verlof dezer Vergadering
bekomen hebbende, rigt de volgende vraag tot het Collegie van
Dagelijksch Bestuur:
De verbetering van den weg op Camstraburen zou volgens de
bcgrooting voor het dienstjaar 1866 in twee jaren uitvoering
erlangen; het 2c gedeelte daarvan verkeert nog steeds in een
zeer slechten toestand; bestaat er nog uitzigt op de uitvoering
van dit dringend noodige werk in 1S67?
De Voorzitter zegt, dat liij deze zaak zal onderzoeken en in
eene volgende vergadering het antwoord op dc gedane vraag
zal geven.
De Voorzitter sluit hierop de Vergadering.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdog 17 Aug. 1867.
127
VERSLAG von het verhandelde ter buitengewone vergade
ring van den gemeenteraad van Leeuwarden ge
houden op Zaturdag den 17 Augustus 1867.
Tegenwoordig 13 leden, zijnde afwezig de heeren mr. C.
Wicrsma, J. Oostcrhoff Wz., H. J. Westenberg, mr. E. Jongsma,
mr. E. Attema, dr. E. Verwijs en mr. W. J. van Weldcren baron
Rcngers. Voorzitter dc heer D. Zeper die, na de vergadering
op het daarvoor bepaalde tijdstip te hebben geopend, mededeeling
doet dat de heeren Oosterhoff en Attema schriftelijk van hunne
afwezigheid buiten de gemeente hebben doen blijken.
1. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen wegens
de op 8 Aug. jl. gchoudene vergadering zoomede de aanteeke-
ning omtrent dc op 13 Aug. daaraanvolgende belegde, doch we
gens het te gering getal opgekomen leden geen voortgang gehad
hebbende vergadering.
2. Aan do orde is de behandeling der resolutie van heeren
Ged. Staten dezer provincie dd. 2 Aug. 1867, no. 13, met be
trekking tot het kohier der directe belasting op het inkomen ten
behoeve dezer gejneente voor het dienstjaar 1867, en de daar
tegen bij hun Collegie ingediende bezwaarschriften»
3. De Voorzitter het voor die behandeling noodig keurende
dat de deuren, tot het houden eener beslotene vergadering voor
een oogenblik worden gesloten, is daartoe overgegaan en de open
bare vergadering mitsdien tijdelijk opgeheven. Na het eindigen
dezer beslotene vergadering is de openbare heropend en voortgezet.
4. Naar aanleiding van de voormelde resolutie van het Col
legie van heeren Ged. Staten, is op voorstel van den Voorzitter,
buiten beraadslaging en stemming, genomen het volgend besluit:
De Raad der gemeente Leeuwarden, gelet op het bepaalde in art.
266 der gemeentewetgelet mede op de resolutie van heeren
Ged. Staten dezer provincie van den 2 Aug. 1867 no. 13, waarbij
uitspraak is gedaan omtrent de reclames bij dat Collegie inge
diend tegen aanslagen op het kohier der directe belasting op het
inkomen ten behoeve dezer gemeente, dienst 1867;
Besluit:
lo. De door heeren Ged. Staten bij opgemclde resolutie be
oogde wijzigingen in het kohier aan te brengen2o. Dit kohier
finaal vast te stellen, gelijk geschiedt bij deze, in belastbaar ka
pitaal ter somma var. 2,793,951.74 en in totaal van den aan
slag ten bedrage van ƒ98,067.69, opleverende, naar 97/100e ge
deelten berekend, een invorderbaar bedrag van 95,125.66. Wij
ders is besloten aan dit besluit vóór de resumtie der notulen de
vereischte uitvoering te geven.
5. Is gelezen een schrijven van de voogden der stads armen-
kamer alhier, dd. 8 Aug. 1867, no. 6903a, houdende om daar
voor opgegeven redenen, het verzoek, om magtiging te willen
verleenen tot het inzenden van de rekening en verantwoording
van het gehouden beheer der stad3 armenkamcr over het dienst
jaar 1866, zonder dat daarin bij hoofdstuk 111 afdecling II worde
aangebragt de nalatenschap van wijlen Jacomina Glazes, en deze
buiten gezegde rekening en verantwoording over 1866 te mogen
laten. Is besloten deze missive te stellen in handen van dc
Raadscommissie ad hoc ten fine van berigt en voorstel.
6. Mede is gelezen en ten fine van berigt en raad in handen
van de Commissie ad hoe gesteld, cene missive van de voogden
der stads armenkamcr alhier dd. 8 Aug. 1867, no. 6902a, waar
bij gemeld armbestuur om daarvoor opgegeven reden verzoekt
hem diligent verklaring te willen verleenen voor dc inzending
zijner begrooting voor 1868, vóór of op den 15 Aug., en ge
zegde begrooting te kunnen aanbieden, zoodra de bezwaren die
hare indiening beletten, zijn opgeheven.
7. Is gelezen een adres van E. dc Jong Jz. leeraar in de
gymnastiek bij 's rijks kweekschool voor onderwijzers te 's Herto
genbosch, het verzoek bevattende om te worden benoemd tot leer
aar aan de eerlang te Leeuwarden op tc rigten gyranastiekschool.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friescue Courant.
In handen van B. en W. om daarop bij het opmaken van dc
door hen in te dienen voordragt, voor zooveel noodig te letten.
8. Is gelezen eene missive van de voogden der stads arraen-
kamer alhier, dd, 12 Aug. 1867 no. 6911a, houdende wederin-
zending hunner onveranderd gelatene suppletoire bcgrooting voor
het dienstjaar 1866, met verzoek alsnu eene bepaalde beslissing
van goed- of afkeuring aangaande deze begrooting te mogen er
langen. In handen van de Commissie ad hoc ten fine van be
rigt en voorstel.
9. Is ter tafel gebragt en gelezen een adres van Jan Gerrits
Oosterhof, wonende te Oldeberkoop, houdende verzoek hem te
willen aanstellen als vaste beurtschipper van Leeuwarden op Ol
deberkoop v. v. enz. Gesteld in handen van B. en W. ten fine
van uitvoering.
10. Zijn gelezen en voor mededeeling aangenomen drie mis
sives van de heeren P. J. H. Haijward, mr. J. H. Albarda en
mr. E. Attema, houdende kennisgeving dat zij aannemen de be
noeming tot lid der Commissie, bedoeld bij art. 46 litt. a der
wet van 2 Mei 1863, (Staatsblad no. 50) houdende regeling van
het middelbaar onderwijs.
11. Eindelijk is ter tafel gebragt en gelezen eene missive van
de voogden der stads armenkamer alhier dd. 12 Aug. 1867, no.
G910a, houdende bemerkingen omtrent het plaats gehad heb
bende vervoer van den turf hunner administratie, van uit de
turfschuren naar de Oldehoofd.
De Voorzitter zegt al dadelijk eenige inlichting ter zake aan
de vergadering te kunnen verschaffen. De zaak welke de gevoe
ligheid van voogden schijnt te hebben opgewekt, is van zeer cen-
voudigen aard. Tengevolge van de gehouden aanbesteding der
werken rakende de uitbreiding van de gasfabriek, is de amotie
noodig van een gedeelte der bestaande turfschuren en wel speci
aal dat gedeelte daarvan, in hetwelk de turf van de armenkamer
bewaard wordt. De daar geborgen voorraad van die administra
tie was betrekkelijk gering te noemen en men is er bij de uit
besteding der bewuste werken op bedacht geweest om het vervoer
van dien turf ten laste de9 aannemers te brengen. Dat vervoer
nu heeft uitvoering erlangd tengevolge van de bemoeijingen van
den gemeente architect. Spr. kau hier bijvoegen dat hij daarom
trent met den bode van de armenkamer heeft gesproken en dien
naar den stads architect heeft verwezen zoo dat hij mag aannemen
dat de bewuste zaak aan heeren armvoogden niet onbekend was.
Hij kan overigens mededeclen dat de gedachte voorraad op alle-
zir.s rigtigc wijze naar de Oldehoofd is overgebragt en wel in
pramen onder toezigt van eén der stads werklieden. De architect
deswege door hem verstaan, heeft medegedeeld dat de overbren
ging van dc mcerbcdoelde brandstof op de beste wijze is volbragt
en er geene redenen aanwezig zijn om te vermoeden dat er eenige
turf zou zijn weggeraakt. Wat het gestelde in de laatste clausule
van de missive van de voogden betreft aangaande mogelijke on
dermaat en de verantwoordelijkheid daaromtrent, dienaangaande
wenscht Spr. op te merken, dat de ondervinding geleerd heeft
dat er immer eenig verschil bestaat tusschen de kwantiteit bij
inslag en bij uitdeeling; ware het restant turf onvervoerd gelaten,
dat verschil zou evenzeer bestaan, op ondermaat moet toch immer
worden gerekend. Overigens heeft hij de overtuiging dat hetgeen
er aanwezig was werkelijk naar de aangewezen tijdelijke bergplaats
overgebragt is geworden. Hij doet nu het voorstel om de zaak
voor mededeeling aan te nemen en de bovenvermelde missive ter
secretarie te deponeren.
De heer Gorter is van mecning dat de gevoeligheid van voog
den niet zoo zeer is gaande gemaakt door het vervoer in dezen
bedoeld, als wel door de daarbij gevolgde handelwijze van den
architect. Immers, is Spr. wel ingelicht, dan heeft deze ambte
naar van de voogden de sleutel van het turfhok opgevorderd
de voogden moeten daarop geweigerd hebben aan die aanvraag
83