GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 12 Sept. 1867.
143
VERSLAG vau het verhandelde ter vergadering van den
gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden op
Donderdag den 12 September 1867.
Tegenwoordig 19 leden, zijnde de heeren K.. Tigler Wijbrandi
en mr. J. Minr.ema de With afwezig. Voorzitter de heer 1). Zeper,
die de vergadering op het daarvoor bestemde tijdstip opent.
1. Is gelezen en daarna onveranderd vastgesteld het geno
tuleerde wegens de op 3 September jl. gehoudene buitengewone
vergadering.
2. Aan de orde is de benoeming van een Wethouder in de
plaats van den heer mr. W. J. van Weideren baron Rengcrs, die
de op hem uitgcbragtc benoeming als zoodanig niet heeft aange
nomen. Nadat het daartoe betrekkelijk schrijven van den heer
Rcngers was gelezen, is tot de stemming overgegaan, waaruit
blijkt dat de heer II. J. Westenberg met 16 van de 19 uitge-
bragte stemmen tot Wethouder is verkozen. Op den heer Z. S.
de Haan waren 2 steramen, op den heer G. T. N. Suringar was
ééne stem uitgebragt.
De Voorzitter, na de uitslag der gehouden stemming te heb
ben medegedeeld, rigt tot den^benoemde het woord en zegt dat
het den Raad voorzeker zeer aangenaam zou wezen, al dadelijk
het gevoelen van den heer Westenberg omtrent het al of niet
aannemen dier opdragt te mogen vernemen. De uitslag der ver
kiezing toont zijns inziens genoegzaam aan dat de Raad hem
gaarne in die betrekking werkzaam zou zien. Wat Spr. persoon
lijk betreft, hij zou wcnschen dat deze vereerende benoeming door
de aanneming daarvan mogt worden gevolgd. Mogt de heer Wes
tenberg evenwel redenen hebben zich hieromtrent later te verkla
ren, dan zal hij gebruik kunnen maken van den termijn bij art.
85 der gemeentewet gesteld.
De heer Westenberg geeft hierop in antwoord te kennen,
zeer gevoelig te zijn voor de op hem uitgebragte benoeming en
hij kan daaromtrent verklaren dat, ware hij ambteloos burger, het
waarnemen der betrekking van Wethouder, zijne geheele sympathie
zou wegdragen. Dit is nu evenwel niet het geval; hij is rijks
ambtenaar en hij zou vreezen dat de aan dat ambt verbonden
vele en gewigtige werkzaamheden, eene aanleiding daarstelden
waardoor het hem bezwaarlijk zou worden tot de aanneming van
het wel houderschap te besluiten. Hij wenscht evenwel, alvorens
zijn besluit kenbaar te maken, den termijn bij art. 85 der gemeen
tewet gesteld te benuttigen.
3. Aan de orde is de behandeling van het rapport der betrok
ken Raads-Commissie omtrent de rekening en verantwoording
van de kosten der brandweer, over 1866. De vergadering zich
met de conclusie van dit rapport vereenigende, besluit dienover
eenkomstig: De rekening en verantwoording van de heeren brand
meesters over het jaar 1866, goed te keuren onder dankbetui
ging voor het goed en naauwkcurig beheer.
4. Aan de orde is de behandeling van het rapport der betrok
ken Raads-Commissie aangaande de bcgrooting van inkomsten en
uitgaven van het Stads Werkhuis tc Leeuwarden voor het dienst
jaar 1868. De vergadering zich met het voorstel der Commissie
Vereenigende, besluit dienovereenkomstig: lo. De voor de dienst
1868 uitgetrokken subsidie uit de gemeentekas ad ƒ1475, aan
de genoemde inrigtir.g toe te staan en daartoe vast tc stellen
het bij het boven vermeld rapport overgelegd ontwerp-besluit.
2o. De ingediende begrooting goed te keuren in ontvang en in
uitgaaf beide, tot een bedrag van 1475.
5. Aan de orde is de behandeling van het rapport der
Raads-Commissie ad hoe, in der tijd belast geweest met het on
derzoek der begrooting van de stads armenkamcr, voor het dienst
jaar 1866, betrekkelijk de aanvraag van gemelde voogden om
magtiging te bekomen tot het inzenden hunner rekening en ver
antwoording over 1866, zonder dat daarin bij hoofdstuk III afd.
II worde aangebragt de nalatenschap van wijlen Jacomina Clazes
en deze buiten gezegde rekening en verantwoording over 1866
Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant.
te mogen laten, waaromtrent door de Raads-Commissie bij ge
zegd haar rapport wordt voorgesteld te besluiten: Heeren B.
en W. te verzoeken aan heeren voogden der stads armenkamer
de vraag te rigten of het hunne bedoeling bij hunne missive is,
om later bij eene suppletoire rekening en verantwoording, de posten
te verantwoorden op de thans nog niet goedgekeurde suppletoire
bcgrooting hoofdstuk III afd. II der inkomsten voor de dienst
van 1866, of wel om de betrekkelijke posten geheel van de dienst
van 1866 over te brengen op die van 1867.
De heer Bloembergen had eerst het voornemen opgevat om
bij eene motie van orde voor te 6tellen de behandeling van het
sub no. 6 op den oproepingsbrief beschreven punt, aan die van
het thans aan de orde gesteld rapport te doen voorafgaan hij
ziet daarvan nu evenwel af, omdat eene behaudeling zoo als die
door den oproepingsbrief wordt aangegeven ook wel zal kunnen
plaats vinden. Het betreft hier de aanvraag om de rekening
over 1866 in te dienen, zonder dat daarin worde aangebragt
het bedrag van het legaat van wijlen Jacomina Clazes, en deze
buiten gezegde rekening te mogen laten, en, aangezien de con
clusie van het voorstel der Commissie de strekking heeft om
nader aangaande de bedoeling van voogden te worden ingelicht,
kan hij zich met die conclusie niet vereenigen. Het komt hem
toch voor dat de bedoeling van het gedaan verzoek niet twij
felachtig is; daaruit is genoegzaam op te maken dat voogden
verzoeken gemagtigd te worden tot de inzending der rekening
en veraniwoording, zonder daarin het bedrag der bewuste nala-
schap aan te brengen en deze dus buiten de rekening van 1866
te laten. Het is dus de kennelijke bedoeling van voogden dat
bedrag niet in de rekening van 1866, maar in eene volgende
te verantwoorden. Daartegen moet hij zich verzetten, omdat
eene zoodanige handeling hem ongeraden voorkomt. Daardoor
zou de afdoening der zaak worden vertraagd. Inmiddels zullen
door de gewone jaarlijksche aftreding andere personen in het
Collegie van voogden zitting verkrijgen, die men toch kwalijk
in dezen verantwoordelijk kan stellen. Er bestaan dan ook geenc
redenen om de aanbreng van het bedrag dier erfstelling in eene
volgende rekening te bewerkstelligen en de verantwoording daar
van uit te stellen. De inzending der rekening dringt niet.
De uitgaven zijn geschied, ook die der belegging. De geheele
kwestie komt nu eigentlijk hierop neder, dat de suppletoire be
grooting, die noodig werd om vaak bedoeld bedrag in de reke
ning van 1866 te verantwoorden, de vereischie goedkeuring van
den Raad tot dusver niet heeft kunnen erlangen; doch die
kwestie zal binnen kort hare beschikking en beëindiging verkrij
gen. Te besluiten overeenkomstig het voorstel der Raads-Com
missie komt Spr. ongeraden voor en zal hij zich dus daartegen
verklaren. Mogt de meerderheid van den Raad zijne zienswijze
kunnen deelen, dan zou hij wenschen dat B. en W. gemagtigd
werden deze zienswijze aan heeren voogden kenbaar te maken.
De heer Gorter is van gelijke opinie. Volgens het van voogden
ontvangen schrijven is de bedoeling van voogden geenzins twij
felachtig dat men de verantwoording der ontvangen erfstelling
niet in de rekening van 1866 wenscht te verantwoorden, en hier
aan blijft Spr. toch hechten, vooral op de gronden zoo even door
den heer Bloembergen ontwikkeld.
De heer Wiersma kan zich evenmin met een besluit als 't
welk door de Commissie wordt voorgesteld, vereenigen, maar zal
zich voegen bij een voorstel, 't welk de afwijzing van het verzoek
van heeren voogden ten doel heeft. Spr. herinnert zich nog zeer
duidelijk de in Februarij dezes jaars, ter zake gevoerde diseussien,
en hoe zelfs de verdedigers van de aangeboden suppletoire be
grooting erop hebben gewezen dat de verantwoording, die naar hunne
zienswijze niet bij de begrooting, maar in de rekening behoorde,
zou moeten plaats hebben in die, loopende over het jaar 1866.
Ten dien aanzien bestaat er dus geen punt van geschil. Nu is
de supletoire begrooting, die naar de meening van de meerderheid
37