166
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 10 Oct. 1867.
raad houdende verzoek om een jaarlijksch pensioen, ter oorzake
van het verlies harer betrekking als stads-vroed vrouw. De ver
gadering zich met dit voorstel verecnigende, besluit dienovereen
komstig Aan de adressante Eed je Schafraad te kennen te ge
ven dat de Raad vermeent bezwaar te moeten maken aan 't door
haar bij adres van 20 April 1867 gedaan verzoek te voldoen en
dat verzoek mitsdien wijst van de hand.
26. Aan de orde is de behandeling van het voorstel van B.
en W. betrekkelijk een adres van J. R. Miedema, waarbij hij een
afschrift verzoekt van het kohier der directe belasting op het in
komen, met doel om dit door den druk openbaar te maken. Wor
dende door B. en W. voorgesteld te besluiten Aan den adres
sant J. R. Miedema voornoemd te kennen te geven dat de Raad
geene termen heeft gevonden om het in zijn adres van 12 Junij
1867 vervat verzoek in te willigen en dat verzoek mitsdien wijst
van de hand.
De heer Jongsma zegt, dat toen hij het adres las, zonder nog
kennis te hebben genomen van het advies van B. en W., bij hem
de vraag opkwam of het niet met een middel van niet ontvan
kelijkheid door den Raad moest worden bejegend. Miedema
vraagt„dat het hem moge worden gegund een afschrift van ge
noemd kohier te bekomen om daarvan afdrukken verkrijgbaar te
stellen." Ilij heeft zich de vraag voorgesteldis het kohier niet
een besluit of althans een deel van een besluit van den Raad,
en behoort de aanvraag dus niet bij den Burgemeester te huis.
Volgens art. 72 der gemeentewet zorgt de Burgemeester toch
dat elk ingezeten der gemeente, dit vragende, ten zijnen koste
afschrift kan doen maken van de besluiten van den Raad, voor
zoover daaromtrent geene geheimhouding is opgelegd dit laat
ste nu is met het kohier, waaromtrent overeenkomstig art. 265
der gemeentewet is gehandeld, het geval niet. Het kohier be
hoeft om te werken de vaststelling van den Raad, hoe komt de
Raad daartoe door een besluit. Het is Spr. voorgekomen dat
men den adressant naar den Burgemeester moet verwijzen, in elk
geval wensclit hij hier een beginsel te zien uitgemaakt en on
derwerpt hij zijne opvatting aan 's Raads beter oordeel, zieh voor
behoudende, later zijn gevoelen te zeggen over de beweegredenen
die B. en W. tot eene afwijzende beschikking hebben doen ad
viseren.
De heer de Haan heeft dezelfde opvatting en kan er toe ko
men om het kohier als een besluit, vallende in de termen van
art. 72 der gemeentewet te beschouwen, vooral ook omdat in
dezen aan geene beperking valt te denken. Ook hij zou wen-
schen dat de Raad zich niet met dergelijke adressen behoefde
in te laten.
De heer Bloembergen kan niet toegeven dat het kohier van
de directe belasting zoude zijn een deel van een Raadsbesluit.
Dat kohier toch wordt voorloopig door B. en W. opgemaakt en
zou Spr. dus meenen dat de adressant niet volstaan kon met
een afschrift daarvan van den Burgemeester te vragen. Boven
dien, het schijnt ook minder in de bedoeling des adressants te
leggen om een afschrift te bekomen dan wel om daarvan afdruk
ken verkrijgbaar te stellen.
Den heer Planteilga komt de opvatting van de heeren Jong
sma en de Haan vreemd voor, omdat men, op dat denkbeeld
doorgaande tot de gevolgtrekking zou moeten komen dat het ko
hier één besluit is, en naar zijne opvatting is de aanslag van
eiken contribuable één besluit. Het geheele kohier bevat zoo vele
besluiten als er belastingschuldigen zijn. Het is den adressant
niet te doen om de opgaaf van het montant waarmede het ko
hier sluit, maar wel om de verschillende aanslagen die het behelst.
De heer JopgSina wenscht bij wijze van amendement voor te
stellen om het adres ten fine van beschikking te renvoijcren naai
den Burgemeester.
De Voorzitter oordeelt dat dit een nieuw voorstel is.
De lieer Jongsma zegt dat het misschien als eene motie van
orde is aan te merken.
De Voorzitter zegt dat het in geen geval een amendement is.
Hij vraagt of het voorstel van den heer Jongsma ondersteund
wordt, dit geschiedt. Hij wenscht nu eerst te behandelen het voor
stel van B. en W.
De heer Westenberg erkent dat er veel voor de zienswijze
van den heer Jongsma pleit, doch hij is voor zich nog niet ge
noeg op de hoogte om daarover naar eisch te oordcelen, en zou
dus willen voorstellen dat de behandeling der onderwerpclijke
zaak werd uitgesteld tot eene volgende vergadering. Na onder
steund te zijn wordt overeenkomstig dit voorstel besloten.
27. De heer Jongsma het woord bekomen hebbende doet liet
volgend voorstel:
De ondergetcekende stelt den Raad voor:
Op te dragen aan eene Commissie het bchoorbjk voorbereiden
van al hetgeen in den Raad ter overweging en beslissing moet
worden gebragt betreffende het verburen, verpachten of op andere
wijze in gebruik geven van gemeente-eigendommen.
Te bepalen dat die Commissie zal bestaan uit drie leden die
eveu als de uit dat drietal te verkiezen Voorzitter ieder jaar
zullen worden benoemd in de eerste raadsvergadering van de
maand September.
Te benoemen eene Commissie ten einde spoedig, immers
voor 10 Nov. e. k. te ontwerpen en aan den Raad aan te bieden
eene verordening regelende de werkzaamheden enz.van dieCommissie.
Alles op grond van en in overeenstemming met artikelen 5-1,
138 en 179s van de gemeentewet.
Aldus overeenkomstig art. 32 van het reglement van orde
voorgesteld in de vergadering van dei: Raad van Leeuwarden
den 10 Oct. 1867 door het lid van den Raad,
(get.) E. Jongsma.
Ter visie om in eene volgende vergadering in behandeling te
worden genomen.
28. De heer Duparc brengt ter tafel het volgend voorstel:
Naar aanleiding van art. 71 van het reglement van orde heb
ben de ondergeteekenden de eer den Raad voor te stellen
Te benoemen eene Commissie van drie leden met opdragt te
onderzoeken of en, zoo ja, welke wijzigingen in dat reglement
noodig zijn cn om van den uitslag van «lat onderzoek rapport
te doen, vergezeld casu quo van voorstellen tot wijziging.
Leeuwarden den 10 Oct. 1867.
(get A. Düpakc, E. Jongsma, E. Attema,
W. J. v. W. Rengers, J. Ij. van Sloterdijck.
Ter visie als boven.
Do Voorzitter sluit hierop de vergadering.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 24- Oct. 1867.
167
VERSLAG van het verhandelde ter Raadsvergadering, ge
houden op Donderdag den 24- October 1867.
Aanvankelijk 18, later 19 leden tegenwoordig, zijnde de hee
ren J. J. Brunger en A. Duparc afwezig. Voorzitter de heer D.
Zeper, die na opening der vergadering op het daarvoor bepaalde
tijdstip, mededeelt dat de heer Brunger hem mondeling beeft
te kennen gegeven verhinderd te zijn ter vergadering tegenwoor
dig te zijn cn dat de heer Duparc schriftelijk heeft berigt door
ongesteldheid belet te zijn deze vergadering bij te wonen.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde
wegens de op 10 October jl. gehouden gewone vergadering.
2. Aan de orde is de behandeling van het rapport der be.
trokken Raads-commissie, nopens haar onderzoek van de be
grooting van het Nieuwe Stads Weeshuis te Leeuwarden, voor
het dienstjaar 1868.
De Vergadering zich met de conclusie van het vorengetueld
rapport vereenigende, besluit dienovereenkomstig lo. De inge
diende begrooting van ontvangsten en uitgaven van het Nieuwe
Stads Weeshuis te Leeuwarden, voor de dienst van 1868 goed
te keuren en vast te stellen in ontvang tot een bedrag van
ƒ21,292.175, in uitgaaf op f21,043.26 en alzoo sluitende met
een vermoedelijk batig slot vau 248.915. 2o. HecrenB.cn W.
uit te noodigen bij de toezending aan heeren voogden van ge
noemd weeshuis, van de voormelde goedgekeurde bcgrooting, hen
tevens raededecling te doen dat «1e Raad met genoegen uit de
begrooting heeft gezien dat de heeren voogden voortdurend en
wel sedert lo. Jan. 1865, in staat zijn de uitgaven voor het on
derwijs uit de inkomsten te bestrijden.
3. Aan de orde is de behandeling van de volgende, door
B. en \V. ter vorige vergadering aangebodene ontwerp-besluiten,
als a. tot af- en overschrijving van posten der gemeente-begroo
ting, dienst 1867, op het fonds voor onvoorziene uilgaven j b.
tot het verleen en van toestemming aan B. en W. om de, op den
daarbij gevocgden staat vermelde artikelen der gemeente-begroo
ting, dienst 1867 te versterken met het fonds voor onvoorziene
uitgaven; c. tot het doen van onvoorziene uitgaven over 1867,
wegens posten «lie hunne omschrijving niet op de begrooting
vinden en alzoo als buitengewone uitgaaf aan de begrooting
dienen te worden toegevoegd.
De heer Planteilga meent in het concept-besluit model litt.
A eene kleine misstelling te hebben ontdekt. Daarin toch wordt
voorgesteld om van hoofdst. VII, afd. II, art. 9, jaarwedden van
«lc onderwijzers, eene som van ƒ1500 af te schrijven. Het aan
gewezen art. 9 is echter de begrootingspo9t voor het schoonhou
den en onderhouden van schoollokalen een van beide, bf de
aanwijzing van het aitikel of de omschrijving daarvan is in het
onderwerpelijk besluit onjuist uitgedrukt.
De Voorzitter zegt, «lat het hem blijkt dat werkelijk in dezen
eene onnaauwkeurigheid in de vermelding van het artikel be
staat en dat in slede van art. 9, art. 3 moet worden gelezen.
Ilij stelt voor die wijziging aan tc nemen, waartoe eenstemmig
wordt Insloten.
De Vergadering zieh overigens met de boven omschreven voor-
dragt vereenigende, stelt de genoemde ontwerp-besluiten onver
anderd vast en bepaalt dat daaraan voor de resumtie der notu
len de vereischte uitvoering gegeven zal worden.
4. Aan de orde is de vertlcre behandeling van het voorstel van
B. eti W., betrekkelijk een adres van J. 11. Miedema, drukker
alhier, waarbij hij een afschrift verzoekt van het kohier der di
recte belasting op het inkomen, met doel om dit#door den druk
algemeen verkrijgbaar te stellen.
De Voorzitter herinnert dat tijdens de behandeling van dit
voorstel ter vorige vergadering, door den heer Jongsma is voor
gesteld dat de Raad besluite dit adres ter fine van beschikking
naar «len Burgemeester tc renvoijcren, en vraagt of de geëerde
voorsteller dit ook nog nader verlangt toe te lichten.
De heer Jongsma acht dit na het in de vorige vergadering
door hem opgemerkte niet noodig.
Bijvoegsel tot de Provinciale Erif.sche Courant.
De Voorzitter brengt dit voorstel alsnu in behandeling.
De heer Westenberg kan zich daarmede zeer wel verecnigen
en gelooft dat het kohier werkelijk als een besluit, vallende in
de termen van art. 72 der gemeentewet is te beschouwen en
dat diensvolgens ieder ingezeten bevoegd is daarvan afschrift te
vragen. Hij komt tot deze zienswijze te eerder omdat het ko
hier, behalve de vaststelling door den Raad bij zijn daartoe te
nemen besluit, ook nog de goedkeuring van Ged. Staten behoeft,
door welke laatste het kohier executoir wordt verklaard.
De heer Bminsiua is het in zeker opzigt met den vorigen
Spr, eens, doch hij voorziet moeijelijkheden in de uitvoering. Im
mers, gedureude den termijn «lat het kohier ter visie ligt, be
staat er wel geene mogelijkheid om dit lijvig stuk af te schrijven
daarna wordt het door den Raad in behandeling genomen of wel,
wat «len tweeden termijn van ter visielegging betreft, aan heeren
Ged. Staten ter fine van goedkeuring opgezonden. Met de hier
bedoelde behandeling wordt zoo min mogelijk gedraald omdat
mcu het kohier hoe eerder hoe liever wenscht vastgesteld te zien.
Het nemen van een afschrift zal altijd oponthoud veroorzaken,
en het is vooral daarom dat bij er nog al bezwaar in ziet.
De heer Bloembergen zal zich ook niet kunnen vcrcenigcn met de
zienswijze van de heeren Jongsma en Westenberg, omdat de zaak naar
zijn raeening, moeijelijk in uitvoering kan worden gebragt want
beschouwt men het kohier ah een besluit, dan zal men daarvan
tijdens het ter visie ligt en nog niet als een besluit is aan te
merken, moeijelijk een afschrift kunnen geven. Dit zou eerst dan
kunnen geschieden wanneer het definitief door den Raad vastge
steld en door heeren Ged. Staten goedgekeurd is. Na die goed
keuring wordt het kohier, waaraan men zoo spoedig doenlijk
uitvoering moet geven, ter invordering aan den Gemeente-ontvan
ger ter hand gesteld en ééns in diens handen zijnde, valt het
zeer moeijelijk in het bezit van een afschrift te worden gesteld,
want wat men in betrekking tot de ten uitvoerlegging in dezen
toepasselijk acht, «lat is het ook tijdens het in handen van den
Gemeente-ontvanger is gesteld. Naar Spr.'s oordeel dient men onder
scheid te maken tusschen het kohier zelf cn het besluit waardoor
het is vastgesteld cn invorderbaar verklaard. Bovendien, het
betreft hier een speciaal verzoek om een afschrift te bekomen
van een stuk, «lat men «laarwa door den druk algemeen verkrijg
baar wenscht te stellen en dat uithoofde van de bestemming die
men er aan verlangt te geven, wel niet is te beschouwen als te
vallen in de tonnen van art. 72 der Gemeentewet.
De Voorzitter verklaart er zich mede tegen. Ongeacht de
toepassing van art. 72 in dezen, acht hij bet ongeraden om een
kohier, dat nog niet is gearresteerd af te schrijven; het voorloo
pig opgemaakt kohier is wel geen geheim, doch wil men daaia m
de verlangde openbaarheid geven, dan acht hij het eerst daarvoor
geschikt, wanneer het al de instanticn, door de wet voorgeschre
ven, zal hebben «loorloopcn. Na «lo vaststelling van meergemeld
kohier door het. Collegie van heeren Ged. Staten, bestond er,
althans tot dus ver, gegronde reden en noodzakelijkheid, o n on
middellijk tot de invordering der aanslagen over te gaan; het
komt hem «lus voor, dat de tijd voor het maken van een afschrift
moeijelijk zou zijn te vinden.
Den heer Jongsma komt het voor, dat men thans de zaak van
eene andere zijde gaat bekijken. Hij stelde voor om, naar aanlei
ding van de bepaling in art. 72 der Gemeentewet, te besluiten
het adres aan den heer Burgemeester ter beschikking te doen
toekomen. Hij trachtte daardoor de zaak te brengen op het ter
rein waarop ze thuis behoort, nl. op wettelijk terrein, cn als de
wet uitspraak doet omtrent hetgeen moet geschieden, komt naar
zijne mcening, de vraag of dat wel goed is, niet meer tc pas.
lutusschen strekken de door de drie laatste Spr.'s uitgebragte
adviezen om aan te toonen, dat toepassing van de wet verkeerd
zal werken en om dus die toepassing af te raden, op gronden
van convenientie. Zoodanige gronden mogen in het nemen van
een besluit in dezen niet in aanmerking komen. De Raad van
Leeuwarden moet niet de laatste zijn om de wet tc eerbiedigen.
43