GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 18 November 1867.
niet vatbaar zijn om bij het uur te worden betaald en gecontro
leerd bestaan er zijns inziens genoegzame redenen om hem
een vast salaris te geven.
Het voorstel van den heer Westenberg wordt hierop in rond-
vraag gcbragt en afgestemd met 14 tegen 2 stemmen, die va
de heeren Suringar en Westenberg.
De artt. 5 en 6, zoomede 7 en 8 van afd. X, hoofdstuk II
worden daarop buiten verdere beraadslaging en stemming aan
genomen.
Op gelijke wijze worden vervolgens aangenomen de begrooting9-
posten hoofdst. Ill, afd. I, artt. 14 en art. 5a.
Opzigtens litt. b van art. 5 kostens van straatwieden, strooijc
en buitengewoon sneeuwscheppen, geeft de rapporteur Buma te
kennen, dat het in de bedoeling der Commi99ie lag om aan B
en W. bij voorbaat de noodige gelden te verschaffen, omdat men
dit noodzakelijk rekende, ten einde bij voorkomende erge sneeuw
massa's de opstrater. dadelijk daarvan te kunnen zuiveren en te
voorkomen dat de passage in die straten gestremd wierd. Wel
zeggen B. en W. in hunne memorie van beantwoording dat zij
die voorgestelde verhooging niet noodzakelijk achten, omdat bij
eventueele behoefte het onderwerpelijk artikel steeds uit het fonds
voor onvoorziene uitgaven, waarbij het is gereserveerd, kan wor
den versterktdoch het kwam der Commissie reeds van genoeg
zaam overwegend belang voor, nu reeds bij voorbaat en zonder
de dan noodige regularisatie af te wachten, tot het doen uitvoe
ren van den beoogden maatregel in staat te stellen.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. het niet van belang achten
reeds nu dezen post te verhoogen. De bewuste opruiming van
sneeuw in de bedoelde straten heeft wel degelijk haar nut en
't Collegic is naar hij meent ook nimmer in gebreke gebleven
daaraan de noodige uitvoering te doen geven, doch de ervarin,
heeft geleerd dat zich die zaak bij een gewonen winter zeer ge
makkelijk laat regelen, dan wordt de sneeuw in die straten zoo
veel doenlijk opgeruimd en daarna het gangpad geapplanecrd.
Bij groote massa's sneeuw, is het niet zoo zeer de in die straten
gevallene hoeveelheid die de oogcnblikkclijke stremming veroor
zaakt, maar wel de sneeuw die van de daken en uit de goten
komende, door de ingezetenen op de straat wordt geworpen
Overigens vallen er erge massa's, dan handelt men naar omstan
digheden.
De heer Duparc zal zich voor verhooging verklaren. II y ach
het zeer noodig dat 's winters betere zorgen worden besteed aan
het opruimen van sneeuw. Wel wordt de sneeuw van wegc het
bestuur gecffaceerd, maar dit is zijns inziens niet voldoende
hij wenscht wegruiming van dc sneeuw, wanneer die in groote
hoeveelheid op de straten is gevallen. Hij kan niet geloovcn
dat daartegen groote bezwaren kunnen bestaan als hij denkt aan
meer uitgebreide gemeenten dan Leeuwarden, waar hetzelfde steeds
geschiedt. Dc persoonlijke veiligheid op de straten zou er zee
door worden bevorderd, vooral bij dooiweder, als wanneer de
straten te dezer stede doorgaans het aanzien hebben van hetgeen
men een dijk gelieft te noemen. Ofschoon een punt van secundair
belang zijnde, meent Spr. nog te moeten opmerken dat de door
hem gewcnschtc maatregel ook altijd ecnigc verdiensten zal op
leveren aan monsohen die 's winters dikwijls geheel van werk zijn
verstoken.
De heer Bruinsma voert hierop aan dat, doet men 't in op-
stratcn, dan dient men ook elders, ja op alle gedeelten van dc
stad op gelijke wijze te werk te gaan maar er is meer en men
cliënt niet voorbij tc zien dat wil men de straten en wegen in
dc stad nivelleren, men zijn toevlucht zal moeten nemen om de
groote massa overtollige sneeuw, die vooral uit tuinen en binnen
plaatsen voortkomt, in de binnengrachten te werpen dit kan
gaan in gewone gevallen, maar bij ecne groote massa is het te
vreezen dat de communicatie te water daardoor in meerdere of j
mindere male gestremd zal worden. Het komt Spr. dan beter
voor om de sneeuw zoo mogelijk te applaneren.
Dc heer Verwijs wenscht ter zake van dit artikel cene enkele
opmerking te maken. Naar aanleiding van ecne ten zijnen huize
bekomene barsche aanmaning vau den kant der politie om de
straat tc wieden, waartegen Spr. uit het oogpunt van zindelijk
heid geen bezwaar heeft geopperd, zou hij het toch wel rationeel
vinden dat de straten naar belmoren werden gewied en dat daar
op een behoorlijk toezigt van wege het Collegic van dagelijksch
bestuur werd uitgeoefend. Op een zeker gedeelte van de stad
is de wiedende hand aan de openbare straat onthouden, tcu ge
volge waarvan ze het aanzien verkreeg van een gazon.
De heer Jongsma heeft er niet tegen dat overeenkomstig het
aangevoerde van den heer Bruinsma worde gehandeld en men
zorge dat dc sneeuwmassa niet in dc grachten worde geworpen.
Het was alleen de bedoeling der Commissie om B. en YV. zon
der voorafgaande magtiging in staat tc stellen om al dadelijk
bij opeenhooping van sneeuw, dc straten, maar vooral de op-
straten waar de passage nog al leveudig is, van de overtollige
massa tc kunnen ontdoen.
Het voorstel van de Commissie om dit art. met ƒ200 te ver
hoogen, wordt hierop in rondvraag gebragt en met 10 tegen 6
stemmen verworpen. Vóór stemden dc heeren Oostcrhoff, Hom
mes Duparc, Jongsma, Verwijs en Butna. Art. 5b zoomede de
artt. 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 van afd. I, afd. II, artt. 1
3, afd. Ill, art. 1 en 2, afd. IV, artt. 1 en 2 en afd. V, artt.
16, zijn daarop buiten omvraag, onveranderd aangenomen.
Art. 7 van afd. V, hoofdst. Ill vergoeding van renten aan dc
jeraccnte wegens voor dc gasfabriek verstrekte kapitalen.
l)e heer Oosterliolf merkt op dat er opzigtens de gemeente
lijke gasfabriek tussehen het geraamde in uitgaaf en inkomsten
een verschil bestaat van ƒ4500, zijnde dc inkomsten tot dat
bedrag hooger geraamd dan de uitgaven. Hij zou daaromtrent
gaarne eenige inlichting wenschen te ontvangen, vooral ook om
dat hij van mecning is dat dc gemeente bij betrachting van het
voorschrift in art. 254 der gemeentewet van de gasfabriek geen
winst mag genieten.
Dc heer Bloembergen gelooft dat wanneer men met andere
soortgelijke begrootingsposien dergelijke eritiek wilde instellen,
men dan nog al reden tot opmerking zou vinden. Maar boven
dien met deze zaak is het nog iets anders. Wegens die fabriek
toch worden de regten geheven, in overeenstemming met dc
bchecrschcnde bepaling van art. 254 der gemeentewet, maar
tevens naar door den Raad vastgestelde, door hoogcre magt be
krachtigde verordeningen, welke die regten, naar hij meent, tot
aan het jaar 1870 regelen. Nu spreekt het toch wel van zelf
dat dc opbrengst dier regten, ofschoon geregeld onder strikte
observantie van dc wetsbepaling waarop bet geëerde lid wees,
jaarlijks verschillen moet en het niets bevreemden moet dat die
opbrengst meer kan bedragen dan de uitgaaf welke daar tegen
over in dc begrooting is gesteld. Bovendien al is de voorgedra
gen inkomst hooger dan de geraamde uitgaaf, dan gelooft hij
toeh dat men niet gezegd kan worden van het voorschrift dei-
wet af te wijken omdat men op het kapitaal dier fabriek cene
afschrijving heeft te doen die nog al belangrijk mag heeten.
Wanneer dc fabriek niet zelve door het afwerpen van meerdere
winsten in die afschrijving kon voorzien, zou der gemeente
ccn belangrijk nadeel worden berokkend. Intusschen zijn dc
dc gasregten, zoo als bereids werd aangemerkt, tot 1870 bij
verordening geregeld tot zoo lang zal men dus op den tegen-
woordigen voet continueren en eerst dan zal ter sprake kunnen
komen op welke wijze de zaak dan geregeld dient te worden.
Spr. heeft bij voorbaat de overtuiging dat men niet te kort doet
aan liet voorschrift 't welk tie wet in art. 254 geeft.
6 A ,- - x
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag 18 November 1867.
183
Dc heer Wiersma kan aan het zoo even gesprokene nog toe
voegen dat onder hoofdstuk V11L eene allossiug op het voor de
fabriek genegotiëerde kapitaal voorkomt van ƒ3000. Die aflos
sing nu is reeds we/.eutlijk een begin van die waardeverminde
ring en daardoor wordt het bestaand verschil van ƒ4500 reeds
aanmerkelijk ingekort.
De heer Oosterhoff zou het ook verkieslijk achten «lat die
som voor aflossing, in stede van te zijn gebragt onder hoofdstuk
VIII, hier onder hoofdstuk III werd aangetroffen. Voorts zegt
hij dat het voornamelijk met het oog op de 3000 is, dat hij
het woord gevraagd heeft om te kennen te geven dat, als de win
sten ten bedrage van 4500 met even genoemde aflossing ad
ƒ3000 verminderd worden, en hiertegen valt naar zijn oordeel
niets in tc brengen, dan zal dc werkelijke winst die de begrooting
wegens dc gasfabriek zal opleveren van weinig beteekenis zijn
en minder in strijd kunnen worden geacht met dc bepaling van
art. 254 der gera. wetmaar een en ander moet dan uit dit
hoofdstuk blijken en daarom verheft hij zijne stem tegen ecne
plaatsing der aflossing onder hoofdstuk VIII. Hij beaamt het
voorts dat het zeer moeijelijk zou zijn eene juiste raming van de
gasregten te doen dit is niet wel mogelijk doch cene winst
zooals de gasfabriek nu volgens de begrooting van 1868 geraamd
wordt te zullen opbrengen, acht hij toch wel met de uitdruk
kelijke bepaling van art. 254 in strijd; hij blijft daarom bezwaar
koesteren tegen het aanbrengen der som voor aflossing onder hoofdst.
VIII, cn dit tc meer omdat dan de gemeente die som gebruikt; ter
wijl hij de guscorisumeutcu, met name dc gemeente zoowel als de
particulieren, daaitoe verpligt acht. Naar zijn oordeel is dit bil
lijk, want als dc gemeente de aflossing van de 3000 doet, gelijk
is voorgesteld, dan «Iragen de ingezetenen daartoe in verhouding
allen evenveel bij, terwijl het toch rationeel is dat hij die genot
heeft èn van dc publieke verlichting èn van die voor private reke
ning, daartoe uw-er moet opbrengen, dan hij die alleen genot heeft
van de straatverlichtingeene billijkheid die bevorderd zal wor
den als men dc 3000 opneemt onder het kostenbedrag van
dc gasfabriek, want dan wordt die som gevonden uit den verkoop
van 't gas.
De heer Bloembergen geloott dat dc min juiste voorstelling
welke de vorige Spr. zich van deze inrigting maakt, de oorzaak
is dat hij zich niet genoeg op liet standpunt stelt, waarop de
zaak behoort tc worden beoordeeld en dat aan de hand geeft op
welke wijze zij moet geregeld worden. Hij gelooft dat die Spr.
zich voorstelt dat de gemeentelijke gasfabriek is eene inrigting
van privaat regtclijken aarddit is echter zoo nietde Raad
heeft haar gemaakt tot eene publick regtelijkc zaak, even als
dit ook het geval is met meerdere inrigtingen in de gemeente,
b. v. de scholen. YVanneer mén nu spreekt van aflossing, dan rijst
de vraag wie ncgotiëert cn lost af? cn liet antwoord kan niet
anders zijn dan: de gemeente, niet «le fabriek. Die omstandig
heid neemt evenwel niet weg «lat men hier zooveel mogelijk aan
brengt dc kosten welke «le fabriek vermoedelijk vordert, maar de
aflossing ook bij die kosten tc brengen zou zijns inziens verkeerd
zijn, want hij kan zich toch voorstellen dat alles wat voor «le fa
briek werd opgenomen, afgelost is cn «lat desniettemin «Ie fa
briek nog rente aan «le gemeente verschuldigd is. Spr. acht het
niet ondienstig om er bier in «lc discussie vau tc gewagen dat er
«loor «1e gascommissie eene rekening-courant wordt gehouden tus
sehen dc fabriek en «le gemeente, waarvan het gevolg is dat er
jaarlijks ccnc rente-verrekening plaats vindt. Spr. me< nt dat dit
punt reeds vroeger is besproken, alsmede dat dc aflossing, als
bloot «1e gemeente betreffende uls post van uitgaaf behoort voor
te komen onder hoofdstuk VIII.
De heer OosterLoff kan zich met het aangevoerde door den
voorgaanden Spr. niet vercenigen, maar zal zijn verder oordeel
Bijvoegsel tot dk Provinciale Friesche Courant.
ter. «leze opschorten tot tijd en wijle de vergrooting van de gas
fabriek tot stand zal zijn gekomen, wanneer deze zaak voor goed
geregeld zal moeten worden. Alt. 7 afd. V van hoofdstuk III
wordt daarop onvoranderd aangenomen. -—Genaderd tot de behan
deling van afd. VI van hoofdstuk III, kosten van aanleg en ver
betering van gemeentewegen enz., releveert de heer Buma de,
door de Commissie van rapporteurs in het algemeen omtrent de
onder «leze afd. voorkomende bcgrootings poster, gemaakte opmer
king en het daaruit voortgevloeid advies om sommige, daarbij
genoemde posten, als credietposten goed te keuren, waarvan dc
Raad zich volgens art. 142 der gemeentewet, «le na«icre vaststel
ling der plannen en voorwaarden van aanbesteding voorbehoudt.
l)e heer Wiersma zegt die opmerking zeer te deelen voor zoo
veel betreft de voorgenomen groote werken, omdat hij het aan
brengen daarvan op de begrooting steeds heeft beschouwd als
gcenc andere strekking te hebben dan al9 crediet-posteu cn dat
daardoor geenzins het mandaat tot uitvoering werd gegeven. Bij
aldien nu het Collegic van B. en YV. ook die mecning aankleeft
zal hij er niet tegen hebben om overeenkomstig het voorstel der Com
missie «lc posten onder de gestelde reserve op de begrooting
uit tc trekken. Zoo niet dan wenscht hij die posten, althans
sommige, voor mcmoiic uit te trekken.
Dc Voorzitter stelt voor om de rapporten der Commissie cn
van B, cn YV. ter zake te lezen. Dit geschiedt. Hij geeft voorts
te kennen dat hij het niet geheel met den heer Wiersma eens
is, maar dat hij van oordeel is dat 't Collegie aan een op de
begrooting voorkomende post uitvoering zal kunnen geven, tenzij
de Raad zich de nadere vaststelling van plans en voorwaarden
heeft voorbehouden.
De heer Bloembergen moet opmerken in mcening raet den
Voorzitter te verschillen. Ilij wil toestemmen dat in cas van
geen voo.bchoud door den liaad, het Collegie zou knmien over
gaan aan een zoodanig werk uitvoering tc geven, maar hij moet
tevens observeren «lat die uitvoering nimmer plaats vond dac na
voorafgaand nader voorstel van het Collegie en magtiging daartoe
van den Raad, ook zelfs wanneer deze de nadere vaststelling van
plans en voorwaarden zich niet voorbehield. Spr. is het dus
met den heer YViersraa in zoover eens dat in den regel dusge-
noemde buitengewone werkeu niet ten uitvoer worden gebragt dan
na nader bekomen magtiging ook zonder uitdrukkelijk als zooge
naamde erediet-posten te zijn aangebragt.
De Voorzitter zegt met het door hem te kennen gegevene geenc
andere bedeling te hebben gehad dan dat de groote of builen-
tengewonc werken in den regel steeds nader aan den Raad ter
beslissing worden voorgelegd, en dit schijnt immers ook de bc-
«locling van «le Commissie te zijn.
De lieer Jongsma brengt i.i het middel dat het thans
in behandeling te nemen gedeelte der begrooting daarvan de
hartader, ja van het bestuur der gemeente is tc noemen. Het
heeft echter steeds zijne verwondering getrokken dat de zamen-
stcller van liet model der gemeentc-begrooting wel een hoofdstuk
voor buitengewone ontvang, maar niet van buitengewone uitgaaf
heeft aangebragt. Dit sluit evenwel voor den itaad dc gelegen
heid niet af, om zelve daartusschen scheiding te maken. Men
heeft in 1851 de noodzakelijkheid daarvan niet ingezien, maar
sedert liet finanticel stelsel op andere grondslagen is gevestigd,
schijnt zoodanige onderscheiding wel dienstig. S.edert de afschaf
fing der verbruiksbelastingen hebbc men bij het vaststellen der
jaarlijksche begrooting der gemeente, liet oog te vestigen op de
beurs der ingezetenen, met andere woorden, men regelt eerst dc ge
wone uitgaven welke dc huishouding der gemeente vordert, en dan
slaat men het ontbrekende over de ingezetenen om of vindt het
door middel vau lccning. Wanneer men nu het buitengewone
niet van het gewone onderscheidt, dan zal men bouwen voor het
nageslacht direct uit de zak der ingezetenen, nl. uit de opbrengst
47