20 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 February 1868. 5o. B. en W. uit te noodigen om onmiddellijk na de vast stelling van dit besluit over te gaan tot de oproeping van solli- ci'auten ten einde daaruit zoodra mogelijk eene benoeming zal kunnen geschieden. De heer Verwijs, rapporteur der commissie, zegt na gegevene lecture van het bovengemelde rapport, dat de commissie daaiin eenigzins is afgeweken van het raadsbesluit ter zake dd. 11 April 1867, waarbij, in onderdeel d gesproken wordt van eene aan het vast tractemcnt toe te kennen veranderlijke toelage in verhouding tot liet aantal leerlingen die, behalve de in het voor gaand onderdeel van 't besluit bedoelde, tegen een daarvoor te bepalen leergeld aan de gymnastiekschool onderwijs ontvangen. De commissie is van oordeel dat zoodanig emolument al van zeer geringe bcteekenis zou zijn en dat men daarom beter deed daaraan in het. voorgedragen besluit niet te spreken en zich te bepalen bij de vaste jaarwedde van f 1000, zonder meer. De Voorzitter stelt voor dit r*pport, 't welk met de andere stukken voor deze vergadering ter iu/.age van de leden heeft ge legen, onmiddellijk in behandeling te nemen en zoo mogelijk af te doen. De heer Bloembergen zogt volkomen te kunnen beamen het denkbeeld der commissie om daar waar het blijkt dat een zoo groot aantal leerlingen aan bet te geven onderrigt in de gym nastiek zal kunnen deel nemen, eerie andere voorziening voor te dragen, dan die welke men bij de primitieve regeling dier zaak op bet oog had; doch het is hem twijfelachtig voorgekomen of de weg welke de commissie daartoe wil inslaan wel de meest geradenc is te achten. Wanneer nu toch door het toebrengen tot rlat onderwijs van de leerlingen der hoogere burgerschool, verandering van lokaliteit en tie inrigting daarvan, wanneer daar voor eene grooterc dan de vroeger beoogde lokaliteit en uitbrei ding van het materieel voor het onderrigt benoodigd is, clan rijst bij Spr. de vraag of het dan uiet verkieslijker ware te ach ten om ter gemoetkoming aan die behoefte, aan sommige scho len zelve de vcreischte lokaliteit tot gymnastisch onderligt aan te brengen. Zoodoende zou men gelegenheid vinder, den voor het onderwijs in de gymnastiek te benoemen leeraar, dat onder wijs aan de scholen zelve, welke daartoe de vereischte lokaliteit zouden bezitten, te doen geven, b.v. aan de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens,'en aan de bur- geischool voor meisjes en kon men daar dat onderwijs meer in afwisseling met dat in andere leervakken doen plaats vinden. Men kreeg dan meerdere uren beschikbaar, en kon daardoor de nu gerezen moeijelijkheid ontgaan om gelijktijdig een dubbel aan tal leerlingen, zij het dan ook in twee klassen afgedeeld, aan het onderrigt te doen deelnemen. Dat denkbeeld was ook vroeger niet uitgesloten. Integendeel had men zich uitdrukke lijk voorbehouden om het onderwijs of aan dc seholen zelve of aan de afzonderlijk op te rigten gymnastiekschool te doen geven, en waar men nu stuit op de zwarigheid om een zoo groot ge tal leerlingen aan eene zelfde inrigting gelijktijdig onderwijs te doen genieten, zou het zijns inziens overweging verdienen om enkele scholen, vooral dc twee genoemden van eene eigene lo kaliteit en de vereischte hulpmiddelen voor dat onderwijs te voorzien. Mogelijk heeft de commissie daartegen hare bedenkin gen, Spr. zal ze gaarne vernemen. Een tweede bedenking van Spr. is, of het wel noodzakelijk is dat men al dadelijk een tweeden onderwijzer benoemt. Het is toch bekend dat ook de hulponderwijzers der andere lagere scholen Xamen in het leervak de gymnastiek hebben gedaan en tot het geven van onderwijs daarin zijn toegelaten, en nu is bij Spr. de vraag gerezen of men die hulponderwijzers niet in de bewuste inrigting zou kunnen bezigen; misschien kan daaruit een geschikt personeel worden gevonden, allezins bevoegd en in staat om bij het te geven onderrigt in dit leervak te adsisteren. Spr. is overigens zeer geneigd om de zaïk zoo spoedig mogelijk in werking te doen treden; de commissie echter schijnt eene spoedige verwezenlijking van dat doel nog al eenigzins verre tc achten, zij spreekt er althans van om met de bewuste lessen eerst na de groote vacantie nun tc vangen. Dit doet Spr. leed, hij zou wenschen dat daarmede hoe eer hoe liever een' aanvang werd gemaakt. Nu is hem iets nog niet duidelijk en dat is: du school komt volgens 't oordeel der commissie niet eer dan na die vacantie in werking en toch dringt zij er bij haar voorstel op aan dat uien dadelijk overga tot de oproeping van sollicitan ten en derhalve spoedig de benoeming der «locenten doe plaats grijpen. Spr. moet hier veronderstellen dat het in de bedoeling der commissie zal leggen om die docenten eenigen tijd vóór de in werking brenging der school te benoemen, ten einde met hen, althans met den eersten onderwijzer, tc kunnen raadplegen over de aanschaffing van materieel en het noodige omtrent de inrig ting te bespreken. Hij kan dit billijken, maar ziet niet in, dat er dan zoo geruimeu tijd zou moeten verloopcn alvorens de zaak in werking te brengen. Zooveel is er noch aan de inrigting der lokaliteit, noch aan de aanschaffing van het materieel te doen. Ee ie derde opmerking betreft het weglaten in de tegenwoor dige voordragt van de vroeger bepaalde veranderlijke toelage.cn de reden die dc commissie geleid heeft enkel het bepaalde trac temcnt van 1U00 op te nemen. Spr. meent dat die verander lijke toelage niet zoo geheel onbeduidend zal zijn en dat in allen geval bij de benoeming het uitzigt op het genot daarvan boven de toe te kennen jaarwedde behoorde gegeven te worden. Vol gens een vroeger rapport ter zake, zouden dc leerlingen van het gymnasium niet vallen onder de leerlingen waarvoor van gemeeu- tewege de gymnastiek als leervak aan het verder aan die inrig ting te genieten onderwijs zou verbonden worden en zouden die leerlingen, derhalve afzonderlijke betaling voor onderrigt in de gymnastiek moeten geven, waarvan dan de onderwijzer een deel zou genieten. Evenzeer had raeD op het oog om den onderwij zer het geven van privaat lessen aan andere personen niet tot de leerlingen der openbare scholen behoorende, toe te staan, en hem ook daarvoor een veranderlijke toelage te doen genieten. Hem komt het van belang voor dit bij de oproeping van gegadigden te doen uitkomen omdat het ook op het aantal gegadigden voor dezo betrekking en op de keuze van een bekwaam docent van invloed zal kunnen zijn. Spr. wenscht omtrent een en ander inlichting van de commissie te bekomen. De heer Verwjjs geeft in antwoord op de bedenkingen van den vorigen Spr. te kennen, dat het duarstcllen van twee inrig- tingen voor gymnastikaal onderwijs wel bij de commissie ter sprake is geweest, doch maar zeer kort behandeld, omdat men van oordeel was dat men te dien aanzien niet buiten het reeds door den Raad beslotene raogt gaan. Spr. gelooft en zeker vele leden der commissie met hem, dat het daarstellen van twee in- rigtingen in 't vervolg van tijd wcnschclijk i3 te achten en dat er dus ook nabij de hoogere burgerschool een tweede gymnastiekschool verrijze, waarin de leerlingen van die school ea de scholen van middelbaar onderwijs en de burgerscholen onder rigt zullen kunnen ontvangen, terwijl de bestaande lokaliteit zou zijn te bezigen voor de leerlingen der overige scholen, waaronder ook die der armenscholen. Voor zulk eene regeling was inder daad veel aan te voeren, en het was wenschelijk dat men er toe zou kunDen overgaan, doch de reden waarom de commissie niet op dat denkbeeld is doorgegaan is deze, omdat zij liever in de eerste plaats eene voorloopige regeling wilde, vooral ook uit het oogpunt van het daaraan verbonden finanliecl bezwaar voor dc gemeente. De daarstelling van een nieuw gebouw en aanschaf fing van meerder personeel schenen der commissie te groote gel delijke opolfering van de gemeente te vorderen. Doch de cora- GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 Februarij 1868. 21 missie achtte zieh geheel gebonden aan het raadsbesluit, van den 11 April 1867, zoomede aan de beginselen vervat in het ter zake uitgebragt rapport in den jare lSfit; «lat besluit lag eren de commissie was van oordeel daarvan niet te mogen afwijken. Aangaande de vraag van den geachten Sur. de hr. Bloembergen cf 't wel wenschelijk is te beschouwen «lal <*r een tweede ondcrwyacr worde aangesteld, zij aangemerkt, «lat -ie cora«nissie die aanstel ling als hoogst noodig en gebiedend beschouwde met het oog op de in het rapport aangetoonde behoefte aan zoodanige hulp. Dc heer Bloembergen was van oordeel «lat sommige der in deze gemeente werkzame hulponderwijzers, in het bezit der aoten van toelating voor dit leervak, bij de lcs3«:u zouden kunnen adsiste ren. Doch Spr. vraagt hieromtrent: zullen die hulponderwij zers, zoo ze er al worden gevonden want Spr. meent dat er een of hoogstens twee der hulponderwijzers in t bezit van der gelijke acten zijn, dan wegens die diensten gccne bezoldiging behoeven, en zou het niet een halve mi «tred zijn? Naar zijn oordeel, ztl dit eer tot vele rnoeijelijkhedcndan tot gerijf en voordeel, kunnen leiden. Zulk een hulponderwijzer immers is den geheelcn dag in zijne eigene school bezet, nu zul hij zich bovendien bij de bewuste lessen verder moeten laten afbeulen, want inderdaad, het geven van onderrigt in de gymnastiek is geen gemakkelijk baantje. Voor eigene studie zal hem den tijd ontbreken, en 't i9 daarom dat de commissie dit denkbeeld niet gaarne zou willen overnemen. In de derde plaats heeft «Ie ge achte Spr. gewezen op het tijdstip waarop met de lessen zal worden aangevangen, hetwelk naar het oordeel van dien Spr., de commissie pessimistisch genoeg niet eerder acht te zijn aange broken dan na de groote vacantie. Dat vermeende pessimisme der commissie bestaat evenwel niet, maar (lat gevoelen lost zich op in den drang der omstandighe den, omstandigheden die eene vroegere openstelling der school bepaald in den weg staan aan het gebouw voor de inrigting bestemd, is nog niets gedaan, en alles wat dc inwendige inrig ting regardeert moet nog daargcsteld worden, cn wanneer er al sprake mogt zijn van pessimisme dan wijst hij op de uitvoering gegeven aan het vijfde lid van het besluit van 11 April I8b7, waarbij is bepaald B. en W. uit te noodigen met bekwamen spoed aan den Raad de tot deze zaak betrekkelijke voorstellen aan te bieden. Nu zijn sedert tien maanden verloopcn en nie mand is in staat gesteld iets van dien bekwamen spoed te be merken. Het is dan ook met het oog op die ervaring dat do commissie het tijdstip waarop de inrigting zal aanvangen te wer ken, niet eerder wenscht te stellen. Bovendien kwam het haar voor dat het wel als noodzakelijk was te achten dat men met den te benoemen eersten leeraar in overleg diende te treden om trent de aanschaffing van het materieel en het aanbrengen daar van, wanneer namelijk dc inrigting van het gebouw genoegzaam zou zijn gevorderd. Wat het gesprokene omtrent het weglaten van dc veranderlijke toelage aanbelangt, hieromtrent wil Spr. opmerken, dat hij er alleen op heeft gewezen dat zij van geringe beteckcnis zon zijn, wanneer men, zooals dc commissie dit deed, in aanmerking neemt «lat die toelage alleen zal moeten komen van de leerlingen aan het stedelijk gymnasium het. getal leerlingen van die inrigting die geacht werden van «lc lessen gebruik tc zullen maken, stelde zij op 20, een getal dat nu zelfs niet aan die school aanwezig- is een deel daarvan zal eigenlijk maar «laarvan gebruik maken en dan behoeft het geen betoog of het provenu zal voor den on derwijzer wel zeer gering wezen; 'tis echter waarschijnlijk «lat hem ook van leerlingen van sommige andere scholen, niet name «le burgerscholen, couigc bate zal tocvloeijen, doch hierop valt niet met zekerheid te rekenen, liet geven van privaatonderwijs zou voorzeker zijne positie kunnen verbeteren, doch wanneer hij dc uren in het rapport aangegeven zal moeten doceren, kan daarvan weinig komen. De lieer Plantenga deelt tot dusver niet het gevoelen van dc commissie als zoude er noodzakelijkheid bestaan lot «le aanstel ling van een tweeden onderwijzer. Wanneer Spr. aanneemt de getalsterkte «Ier leerlingen die naar het oordeel «Ier commissie aan de lesrcn zullen deelnemen dan ja, zal «le hulp vao eert' tweeden onderwijzer gevorderd worden, maar hij wenscht alvorens daartoe over te gaan eerst de ondervinding le dien aanzien op te doen te raadplegen. Niet alle kinderen toch zullen aan dat onderrigt deelnemen, de physieke gesteldheid van sommigen cu de leeftijd van v«:len zal zich daartegen verzetten. Daarenboven zal het gymnastisch omlerwijs niet overal de jaren dat do leerlingen lager onderwijs ontvangen gegeven kunnen worden. Uit dien hoofde komt het Spr. meer geraden voor de eerst beraamde re geling in tc voeren en inmiddels de gegevens van «le toekomst af te wachten het komt hem voorzigtigcr voor nog met de aan stelling van eenen twee leu ouderwijzer te wachten. De heer Bloembergen zegt den heer rapporteur dank voorde verstrekte inlichtingen, hij wenscht evenwel nogm als op dc zaak terug te komen. l)e heer Verwijs heelt getracht zijn bezwaar te weerleggen omtrent de aanstelling van een tweeden onderwijzer en tevens getracht te refuteren het door Spr. aangegeven denk beeld, om daarbij dc hulp van andere in hot bewuste leervak ge ëxamineerde hulponderwijzers te bezigen. Die geachte Spr. was van oordeel dat die hulponderwijzers daartoe kwalijk hunne dien sten zouden kunnen leenen, dat zij daartoe den noodigen tijd misten, dat tot het bedoeld onderwijs een frisch man vereLcht werd cn dat zij zich zouden afbeulen voor het geval die diensten door hen verleend worden. Spr. is evenwel van een ander ge voelen omdat hij zich altijd had voorgesteld dat het oefenen cn onderrigt geven in «le gymnastiek, voor dc aan «Ie gewone scho len geplaatste hulponderwijzers, veeleer was tc beschouwen als eene ontspanning dan wel inspanning tc zijn, dat het in gecnen deele zoo vermoeijend zou zijn wanneer cr sprake was, niet van afbeulen, maar van het oefenen van toezigt. Juist dat zou naar Sprs. oordcel een genot, eene ontspanning voor hen zijn. En wal nu het aanbrengen van lokaliteit voor gymnastisch onderrigt aan enkele daarvoor vatbare scholen zelve, met name aan die voor uitgebreid lager onderwijs aangaatde heer erwijs gelooft wel is waar niet dat dit wenschelijk zou zijn, doch Spr. moet in dit opzigt van hem verschillen. Men moet bij «le beoordeeling de zer zaak niet uit het oog verliezen, dat bij het besluit van 11 April des vorigen jaars is bepaald dat eene inrigting voor onder wijs in de gymnastiek zal bestaan, dat die inrigting zal daarge- stcld worden in het gebouw de Oude Manege cn dat aan den te benoemen leeraar zal worden opgedragen het geven van het on derwij* in de gymnastiek, hetz.j in dat gebouw hetzij in de daar voor nader aan te wijzen schoollokalen. Wanneer incn dan nu toch twee stellen werktuigen en dubbeld personeel noodig is,dan blijft Spr. van meening dat het inderdaad beter is aan de school voor uitgebreid lager omlerwijs, om het groot aantal harer leer lingen, eene eigene lokaliteit voor gymnastisch onderrigt te ver- bindeti «lan in de manége eene dubbele inrigting voor dat. on derwijs tot stand tc brengen. Bij het straks genoemd besluit wordt de bevoegdhei I daartoe niet uitgesloten en nu toch aan die school eene belangrijke aanbouw zal moeten plaats vinden komt. het Spr. wensclrlijk voor daartoe de door hem voorgestane weg in te slaan. Wat nu aangaat het opgemerkte betreffende eene spoediger in woiking stelling der school, Spr. moet refu teren hetgeen door den rapporteur der commissie is gezegd om trent het verloopcn van een geruiincn tij«l zonder dat door het Coliegie gevolg werd gegeven aan de opdragt, om het noodige te doen voor de opvoeping van sollicitanten naar «lc betrekking. Dat onbenuttigd verloren gaan van dien tijd vindt zijn oorzaak in het geheel ongeregeld zijn dezer zaak, zoolang niet een be paald voorstel omtrent sommige punten zou zijn ingekomen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 2