46 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 12 Maart 1868. 5. Voorstel van B. en IV. tot het verpachten onder de hand van een ticeetal perceelen grasgewas. De vergadering zich met het daarbij voorgestelde vereenigende besluit buiten discussie en om vraag dienovereenkomstig Aan Hendrik Pater en Johannes Attema, beide te Leeuwarden woonachtig, voor het tijdvak van af den 1 Mei tot den 12 Nov. 1868, onderhands te verpachten het grasgewas dat gedurende even vermeld tijdsverloop kan worden geoogst, wateerstgenoemden betreft, van het perceel gelegen tusschen en zich uitstrekkende van af het huis letter E no. 243a tot en met den molen op het westcind van het Zaailand, voor eer.e som van 25, en wat laatstgemelden aangaat van het perceel gelegen tusschen de Scha- verneksbrug en de Oldehoofster waterpoort, zoomede dat op het Oldekoofster kerkhof, voor eene som van ƒ12, zulks op de bij de openbare verpachting van grasgewas in deze gemeente ge stelde voorwaarden enz. en onder approbatie van beeren Ged. Staten dezer provincie. Uit te voeren vóór de resumtie der notulen. 6. Voorstel van B. en W. in zake het verzoek van J. L. Oos- terhoffeervol ontslagen commies der le klasse hij de plaatselijke belastingen alhierdot aan hem over 1868 weder een wachtgeld van 300 won'de toegekendzij het ook onder dezelfde voorwaarden als diewaaronder hij over 1867 zoodanig wachtgeld heeft genoten. De vergadering zich insgelijks met het ten deze voorgestelde vereenigende, besluit buiten beraadslaging en stemming Het door den adressant Johs. Luitzens Oosterhoff gedaan ver zoek in te willigen en hem mitsdien over het jaar 1868 een wachtgeld toe te kennen van 300, onder bepaling dat hij, bij aldien hij vóór den len Januarij 1869 eene gemeentelijke of rijks betrekking mogt erlangen, aan welke eene bezoldiging ver bonden is, gelijk staande met- of hooger dan hot aan hem toe gekende wachtgeld, hij alle aanspraak op dat wachtgeld zal ver liezen, terwijl, voor het geval die bezoldiging minder mogt be dragen dan het hem toegekend wachtgeld, hij niet dan tot dat minder bedrag, zijne aanspraak daarop kan doen gelden. 7. Voorstel van B. en W. met betrekking tot een nader van de wed. P. Vinkengeboren Hebbes bekomen adres, het verzoek be helzende, dat het den Raad moge behagen haar eene gratificatie toe te kennen. De Raad zich vereenigende met het ten deze door B. en W. voorgestelde, besluit dienovereenkomstig Aan de adressante Aafke Hebbes wed. Paulus Vinken voor noemd, te kennen te geven dat de Raad vermeent bezwaar te moeten maken om aan 't door haar gedaan verzoek tot het be komen eener gratilicatie te voldoen en dat verzoek mitsdien wijst Yan de hand. 8. Aan de orde is de behandeling van het voorstel van B. en W. aangaande eene resolutie van heeren Ged. Staten, betrekke lijk den rente-standaard ten laste van pandgevers in de stads bank van leening, van welk, ter vergadering van den 5 Maart 1868 aangebragt voorstel, de conclusie luidt als volgt: lo. Aan heeren Ged. Staten dezer provincie in antwoord op hunne resolutie dd. 5 Dec. 1867 no. 11, te kennen te geven, dat de Raad vermeent, dat het voor het tegenwoordige nog niet geraden is, tot eene vermindering van den rente-standaard voor de pandgevers bij de bank van leening alhier over te gaan, en tot «lat einde vast te stellen de hierbij in concept overgelegde missive aan genoemd collegie. 2o. Aan B. en W. op te dragen, om met de commissie van administratie der stads bank van leening, de noodige voorberei dende schikkingen te treffen, ten einde de gemeente voor liet vervolg eene billijke vergoeding van huur erlangc, voor de ten behoeve der bank in gebruik verstrekte localcn en om voorts te i dier zake een nader voorstel tot regeling van dien huurprijs aan s Raads beoordeeling te onderwerpen. Op voorstel des Voorzitters wordt eenstemmig besloten, de lezing van dit voorstel achterwege te laten, om reden het als bijlage tot het raadsverslag aan de leden is rondgedeeld en alzoo genoegzaam bekend is le achten. Daarop wordt lecture gegeven van de ontwerp-missive waarvan in het le lid van conclusie sprake is, terwijl de Voorzitter ver volgens de discussiën over het voorstel opent. De heer van Sloterdijck begint met eene inlichting tc vragen. Wanneer hij nagaat de cijfers in het rapport bijgebragt en speci aal die welke hij op pag. 17, 2c kolom van het voor hem lig gend exemplaar aantreft, dan vindt hij het totaal der overwinst van 1865 cn vroegere jaren opgegeven tot een bedrag van 11,901.^75, en daarbij vermeld: „van dit kapitaal genoot du» de bank de rente in zich zelve en die rente ter somma van ongeveer 695 enz." Nn vraagt Spr. naar welk een' maatstaf men tot dat rentebedrag komtis het berekend naar eene rente ad 5°/o dan zal die 685,/ 595 moeten wezen. De Voorzitter zegt, dat hier eene rente van vijf ten honderd bedoeld en het aangehaalde cijfer dus abusief is. De heer van Sloterdijck wenscht dan verder de opmerking te maken, dat dit zoo zijnde, liet later aangehaald cijfer van de werkelijke winst in stede van 478, een bedrag zal moeten zijn van f 578. De Voorzitter het juiste dezer opmerking beamende, zegt dat men die misstelling zal verbeteren. De heer van Sloterdijck wenscht nog opzigtens de conclusie van het voorstel van B. en W. te kennen te geven, dat hij zich daarmede niet zal kunnen verecnigcn. Wel gelooft hij dat het wcuschclijk is te achten, dat de gemeente eene billijke vergoeding als huur erlangc voor den afstand van lokaliteit voor de bank, maar die vergoeding te erlangen langs den weg door B. en W. voorgesteld, acht hij niet wettelijk. Volgens art. 12 van het reglement op de bank van leening der stad Leeuwarden van den 10 Maart 1834 toch, verschaft de gemeente lokaliteit en wordt deze uit het fonds der bank onderhouden. Wanneer men nu den voorge stelde!) weg op wil, zal men dat reglement dienen te wijzigen. Wanneer men het organiek besluit voor de banken van leening van 1826 inziet, wordt dit nog duidelijker: In art. 17 daarvan vindt men bepaald: „De lokalen, indien de bank crgeene bezit, worden geleverd door de stad of gemeente of door de instellin gen van liefdadigheid, of zij worden aangeschaft uit de fondsen, vermeld bij art. 15, of eindelijk in huur genomen." Spr. meent, dat uit die bewoordingen duidelijk blijkt, dat elk van de ver schillende daarin genoemde wijzen van verkrijging der vereischte lokalen, de anderen uitsluit, zoodat, waar de bank buiten raagte is huur te betalen, de gemeente de lokalen verstrekt, in het omgekeerde geval huur door de bank wordt gegeven. En waar nu het reglement voor deze bank vaststelt, dat de gemeente de lokalen zal leveren, sluit het een verhuren uit. Spr. weet wel, dat in art. 12 van 't reglement sprake is van „bezorgen" terwijl het besluit „leveren" voorschrijft, maar hij meent te moeten her inneren, dat de bepalingen van het reglement door die van het besluit worden beheerscht. Spr. maakt deze opmerking, vooral om te doen uitkomen, dat men in dezen steeds overeenkomstig het reglement heeft gehandeld, maar dat men dien weg verla tende en willende handelen naar aanleiding cener andere, in het reglement niet opgenomen bepaling van het koninklijk besluit van 1826, nu dan ook h;t reglement voor de bank in dien zin zal moeten wijzigen. Wanneer hij niet door andere leden mogt worden overtuigd in «lezen te dwalen, zal hij waarschijnlijk een araendement op «le voorgedragen conclusie voorstellen. De heer RengCrs wenscht met den geëerden Spr. niet in dis cussie te treden óf en in hoeverre de bewoordingen van het regle ment het eischen van eene billijke vergoeding als huur zouden GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 12 Maart 1868. 47 toelaten; van oordeel zijnde, dat, wanneer de Raad conform de conclusie van het voorstel van B. cn W. mogt besluiten, nog altijd tot eene wijziging van het reglement kan overgaan. Maar hij wenscht echter den heer van Slotenlijck te doen opmerken, «lat een voorstel daartoe thans van B. en W. moeijelijk was te verwachtendat collegie had slechts te voldoen aan de verstrekte opdragt, en het ligt in <le reden, dat van wijziging eerst sprake kan zijn wanneer «le Raad door het nemen van het betrekkelijk besluit zijne zienswijze zal hebben geopenbaard. De interpretatie door «len heer van Sloterdijck gegeven aan art. 17 van het gemeld koninklijk besluit, is niet die des Spr.'s Volgens dat art. toch is de wijze van verstrekking der lokaliteit geheel facultatief gelaten. Het is ligt verklaarbaar, dat voor de banken van leening, (vroeger beschouwd ais te zijn instellingen van liefdadigheid), van wege de gemeenten die lokaliteit kosteloos ter beschikking gesteld werd. Nu evenwel, nadat de omstandigheden zijn gewij- zigd en de bank van leening ook ten gevolge van het kostclooze gebruik der gemeentelijke lokaliteit in meer gunstigen toestand is gekomen, acht Spr. het niet meer dan billijk, dat de gemeente vergoeding erlange voor het verstrekken van onverpligte diensten aan die inrigting. De heer van Sloterdijck wil do discuseie niet rekken, om trent het laatste althans, de wenschelijkheid der vergoeding aan «le gemeente, is hij het geheel met den vorigen Spr. eens; wat de interpretatie van het bewust art. van het organiek besluit aangaat, schijnt dus alleen ecnig verschil van gevoelen te bestaan, «lat Spr. hier wenscht te constateren. Spr stelt nu voor zijn amendement op de conclusie van het voorstel van B. en W., 't welk luidt als volgt: lo. In beginsel aan te nemen dat het kostelooze gebruik door de commissie van administratie der stads bank van Leening van de aan de gemeente in eigendom toebehoorende lokalen ten behoeve «lier inrigting met ingang, van lo. Jan. 1869 zal op houden. 2o. Aan B. en W. op te dragen, met gepasten spoed aan «len Raad «le ten gevolge van het sub. lo. vermeld bpsluit, noo dige voorstellen tot wijziging van het reglement voor de bank van leeuing «Ier stad Leeuwarden van 10 Maart 1834 te doen; met de commissie van administratie der stads bank van leening de noodige voorbereidende schikkingen te treffen, ten einde de gemeente, te beginnen met lo. Jan. 1869, eene billijke vergoe ding erlange als huur voor de ten behoeve dier instelling ge bruikte lokalen cn eindelijk omtrent de daarvan te sluiten over eenkomst cn den te bedingen huurprijs een nader voorstel aan des Raads bcoordecling te onderwerpen. 3o. Aan heeren Ged. Staten dezer provincie in antwoord op hunne resolutie «ld. 5 Dec. 1867 no. 11, te kennen te geven, dat de Itaad vermeent dat het voor het tegenwoordige nog niet geraden is tot eene vermindering van den rente-standaard voor de pandgevers bij de bank van leening alhier over te gaan en tot dat einde vast te stellen de hierhij in concept overgelegde missive aan genoemd collegie. De heer Wiersma stelt voor de verdere behandeling dezer zaak aan te houden tot eene volgende vergadering, vermits de zaak door dit amendement, zijns inziens op een geheel ander stand punt gebragt is. De Voorzitter zegt eerst te moeten vernemen of dit amende ment van de zijde der vergadering ondersteuning ondervindt. Ook op hem maakte het amendement den indruk als werd de zaak eenigzins van anderen aard en ware dit het geval dan ware het mogelijk beter de ver«lcrc behandeling aan te houden, of schoon hij niet voorbij kan op te merken dat de zaak spoed eischt en «lat reeds een rappel deswege van Geil. Staten is ontvangen, deelt hij zeer het gevoelen van den heer Wiersma om de zaak tot eene volgende vergadering aan tc houden. De Voorzitter vraagt hierop of het voorstel van den heer van Sloterdijck ook ondersteund wordt, dit geschiedt; daarna of het voorstel van den heer Wiersma omlersteund wordt, ook «lit geschiedt en wordt laatstgenoemd voorstel met algemeene stem men aangenomen. 9. Overgaande tot «1e benoeming van vier leden der commis sie voor openbare werken, geeft de Voorzitter le kennen dat door liet collegie van B. en W. de Burgemeester tot Voorzitter dezer commissie is benoemd: Daarna tot de stemming overgegaan zijnde blijkt dat zijn benoemd tot leden der voormelde oommis sie de heeren G. O. Gorter bij eene tweede stemming met 9 stemmen, de heer rar. C. Wiersma met 13 stemmen, de heer K. Tigler Wijbrandi bij herstemming met den heer mr. J. L. van Sloterdijck met 10 stemmen, en de heer II. J. Westenberg mede bij herstemming met den heer van Sloterdijck met 9 stemmen. Zullende aan deze benoemingen vóór de resumtie der notulen uitvoering wor«len gegeven. 10. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot hef hoixlcn eener bcslotene vergadering voor een oogenblik worden gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergadering mits dien tijdelijk opgeschort. Na geëindigde bcslotene vergadering is de openbare heropend en voortgezet. 11. Aan de orde is dc behandeling van het voorstel van B. cn W. tot aanwijzing der juiste plaats van het te stichten beurs gebouw. l)e Voorzitter deelt ten aanzien dezer zaak mede dat B. en W. dit voorstel in handen van de kamer van koophandel en fa brieken alhier ten fine van kennisneming hebben gesteld en dat daarop van «lie kamer is ontvangen een schrijven, waarvan lec ture gegeven wordt. Voorts dat ontvangen is een schrijven ter zake, van den heer IJ v. d. Meulen, waarvan almede de lezing geschiedt. De heer Duparc herinnert cr aan «lat in een der laatst ge houden vergaderingen ter taftl is gebragt een a«lrcs van IJbe v. «1. Wielen, met betrekking tot de voorgenomen vergrooting aan de lokaliteit ten huize zijner moeder, ten behoeve van «ie koop lieden en handelaren die ten harent thans beurs honden, en dat dit atlres ten fine van berigt en raad in handen van B. cn W. is gesteld geworden. Spr. heeft reden om t vermoeden «lat dit adres geen gunstig onthaal bij het meereudeel der leden van den Raad zal vinden, maar hij acht het toch beter om «le zaak te laten rusten tot dat ook dat advies zal zijn ingekomen, 't Zou toch oneigenaardig zijn thans beslissing te nemen omtrent de juiste plaats waar het beursgebouw zal verrijzen, terwijl een door den Raad zelf gevraagd advies, dat met de bepaling der plaats waar de beurs wordt gehouden, naauw in verband staat, nog niet is ingekomen. Het is op dien grond dat Spr. voorstelt deze behandeling uit te stellen. De Voorzitter zegt dat het collegie ook ten aanzien van het adres van IJ. v. d. Wielen, het gevoelen heeft ingewonnen van de kamer van koophamlel, dat die kamer bereids hare opinie bij schrijven heeft «locn kennen, doch dat de omstandigheid dat die missive nog niet bij het collegie in behandeling is geweest, de oorzaak werd «lat zij evenmin ter tafel van «len Raad kan wor den gebragt en de z-vak nu reeils aanhangig kan worden gemaakt. Ware gisteren de gewone vergadering van B. en W. gehouden gewonlen, het collegie zou zijn advies reeds nu ter tafel hebben gebragt. Wat dc zaak zelf betreft, Spr. koestert het denkbeeld «lat het collegie niet gunstig zal adviseren, omdat men zich zal hebben te gedragen aan een eens genomen besluit. Ook de ka mer van koophandel schijnt het verzoek niet te ondersteunen, Mogt men nu willen besluiten tot uitstel, Spr. wenscht het niet omdat de zaak voortgang vordertmaar de vergadering bosliaw.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 2