54 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 26 Manrt 1868. der werd aangehouden, men eerlang het eeuwfeest van de zoo veel besproken beurszaak zou kunnen vieren, 't welk waarlijk niet tot ee,rc van de gemeente zou strekken. Hij zal zich daarom voor het voorstel verklaren. De heer Bruinsma zegt dat naar 't hem voorkomt de kamer omtrent het verzoek van van der Wielen goed heeft geantwoord. Ook de kamer heeft nimmer een beurs gewenscht tevens ge bruikt voor koffijhuis. Wil men in belendende lokalen gele genheid geven om zich te restaureren, zulks kan goed zijn maar onder den handel vindt hij dat minder passend. Spr. wenscht ook de inrigling van een beurs voor den handel niet aan parti culiere ondernemingen over te laten, veel min dat tie Raad zich daarmee in late en vindt voor alsnog geen grond om op een vroeger besluit tot stichting van bedoeld gebouw terug te komen. De heer Hommes kan zich ten volle vereenigen rnet hetgeen door de hceren Brunger en Bruitisma is aangevoerd en merkt tevens op, dat de inrigting van de lokalen van van der Wielen ten eeneninale mishaagt aan de fatsoenlijks beursbezoekers en groothandelaren. De Voorzitter brengt daarop de conclusie van het voorstel van B. en W. luidende: aan den adressant IJ. van der Wielen te kennen te geven, dat de Raad, het aan hem overlatende om aan zijn gebouw zoodanige verbeteringen toe te brengen als hij ▼ermeenen zal te behooren, geene termen heeft gevonden daar omtrent met hem in overlegtetrcden, in rondvraag, waarbij zij met 13 tegen 4 steramen wordt aangenomen tegen stemden de hceren Gorter, Suringar, Wijbrandi en Oosterhoff. 5. Alsnu is aan de orde het voorstel aan B. en W. tot aanwijzing van de juiste plaats van het te stichten beursgebouw. De Voorzitter opent de discussien over punt 1 van het on- derwerpelijk voorstel, na vooraf in overweging te hebben gege ven om de door de kamer van koophandel gegeven wenk om den afstand tusschen het gebouw der rijks hoogere burgerschool en het te stichten beursgebouw te vermeerderen, zooveel mogelijk te benuttigen en daarop bij de behandeling van het plan te letten. De heer Rengers zegt in tweestrijd te hebben verkeerd, aan welk gedeelte van de, op het plan tot uitbreiding aangeduide bouwterreinen hij tot stichting van een beursgebouw de voorkeur zou geven. Ilij heeft als lid van het dagelijksch bestuur tot het onderwcrpelijk voorstel medegewerkt, omdat hij ten slot'e ge meend heeft zich bij de meerderheid van dat collegie te moeten voegen. Thans evenwel acht Spr. zich verpligt op zijne vroegere zienswijze terug te komen, niet ora do eindbeslissing dezer zaak op nieuw te vertragen, maar dewijl hij door het advies van de kamer van koophandel in zijne meenirg bevestigd is, dat eenc stichting van het beursgebouw onmiddellijk naast de hoogere bur gerschool min wenschelijk schijnt. Spr. houdt zich overtuigd dat de plaatsing van twee kolossale gebouwen naast elkander een misstand zal doen ontstaan die hij gaarne zou vermijden. Spr. zal dus de vrijheid nemen op het voorstel van B. en W. een amendement in te dienen, strekkende om aan den wenk van de kamer van koophandel te gemoet te komen. Den heer Wiersma komt het voor dat het voorstel van B. en W. ullezins aannemelijk is. Spr. was vroeger wel gestemd ora het beursgebouw te plaatsen achter het gebouw der rijks hoogere burgerschool, die plaats wordt echter door B. en W. min der geschikt geacht, omdat dan de tuin van de burgerschool ver stoken zou zijn van de zuiderzon. Naar zijne raeening kan dit echter geen beletsel zijn want wordt de beurs niet op dat bouwterrein gesticht, dan zullen er ongetwijfeld andere gebouwen wor den geplaatst, waarvan men eveneens het bedoelde nadeel zou ondervinden. Hij heeft evenwel afgezien om daarvan een voor stel te maken op grond dat de plaats door B. en W. voorgesteld hem inderdaad mede aannemelijk is voorgekomen. Het bezwaar dat de beurs te nabij de burgerschool wordt ge sticht, deelt Spr. niet, vermits dat gebouw naar hij meent zeer goed aan den ecnen kant door het huis van den heer Engelen, en aan den anderen kant door de beurs zal worden geflankeerd, en die plaats naar hij meent verre de voorkeur verdient boven eene plaatsing op het bouwterrein 1), tegenover de veemarkt. Werd toch dc beurs aldaar geplaatst, het gedruisch van de veemarkt, en de toegang tot het gebouw, zou ongetwijfeld hinder voor de beursbezoekers aanbrengen. De heer Attema merkt op dat hij tot degenen behoort die ten vorigen jare, bij de behandeling van het voorstel tot stichting van cenc beurs, gestemd waren tegen de stichting op het terrein tusschen den spoorweg en het Zaailand. Het behoeft dus wel geen betoog dat hij elke gelegenheid zal aangrijpen, de plaatsing van eene beurs ter bedoelde plaatse zooveel mogelijk af te weren. Ten einde daartoe le geraken wenscht hij de behandeling van punt 5 in verband le brengen met punt 4 en afhankelijk te stellen, in hoever door de voorgenomen verbouwing van van der W ielen, aan de handelaren een meer ot min voldoende lokaliteit zal worden verstrekt. Ilij wenscht daarom de behandeling van het onderwcrpelijk voorstel aan te houden en le zieu en af te wachten wat van de lokalen van van der Wielen wordt gemaakt. Er moge op gewezen zijn dat die lokalen thans ten eenenraale voor hot houden van eenc beurs onvoldoende zijn, Spr. moet daartegen aanvoeren dat hem, zoo menigmaal als hij met hande laren in aanraking kwam, slechts zelden eenige klagten zijn ter ooren gekomen over te weinig ruimte der lokalen van van der Wielen, wel over onvoldoend licht. Maar worden nu die lokalen, met den daarbij gelegen tuin vergroot, en voorzien van een glazen dak, Spr. gelooft waarlijk niet dat de handelaren zich dan over die lokaliteit behoeven te beklagen. Iloe oud nu ook de beurszaak moge zijn, waarop door een der leden is gewezen, Spr. merkt op lo. dat hier kwestie is van een zaak, waarbij het financieel belang der gemeente voor meer dan een halve tonne gouds betrokken is, en 2o. dat de gemeente nog nimmer heeft gestaan tegenover een aanbod als thans door van der Wielen is gedaan. Ilij gelooft dat er ten dezen alle grond bestaat ora de discussien en beslissing, over dc ondcrwcr- pelijke stichting aan te houden, tot dut men zich heeft kunnen overtuigen in hoever door particuliere industrie, in dc behoeften van bcurs-lokaliteit wordt voorzien. Dq heer Hommes merkt op dat van der Wielen, afgescheiden van het houden van beurs ten zijnen huize, toch van plan is, zijne lokalen te doen verbouwen. Hij acht echter het dienstbaar maken van die lokalen voor gemengd gebruik niet wenschelijk. De heer Rengers zou niet ongenegen zijn, om vooral met het oog op de gemeentelijke financiën, het voorstel van de wed. van der Wielen in overweging te houden, ware het niet dat dc stich ting van de beurs, en dit is naar Sprs. inzien een gewichtig be zwaar tegen het voorstel van den heer Attema, met andere zaken in naauvv verband staat, die dringend afdoening vorderen, name lijk de beschikking over de aangevraagde bouwterreinen. Spr. vreest dat wanneer, tengevolge van de verdaging der beursquostie, het afstaan van bouwterreinen weder op do lange baan wordt ge schoven, do zaak van de uitbreiding der gemeente alligt een ge voelige knak zou worden toegebragt. Daar bovendien volstrekt niet is gebleken dat het plan van de wed. van der Wielen, in eenig opzigt do sympathie van den handel heeft opgewekt, wenscht Spr. niet mede te werken om de beursquestie die nu voor en na van alle kanten is bekeken en besproken, weder voor eenigeu tijd op losse schroeven te zetten. l)e heer Attema stelt daarop voor, de discussien en het be sluit omtrent punt 5 uit te stellen, tot dat mej. van der Wielen hare lokalen, volgens haar voornemen heeft verbouwd en vergroot. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 26 Maart 1868. 55 De heer Gorter, na gemeld voorstel te hebben ondersteund, geeft tevens te kennen dat wanneer hij let op de omstandigheid dat de voorgenomen verbouwing van van der Wielen, indien hij goed geïnformeerd is, binnen betrekkelijk korten tijd voltooid zal zijn, hij het van belang acht om de zaak aan te houden. Dc heer Bruilger verklaart zich tegen dat voorstel, en merkt, op, dat de beursbezoekers, van welke volgens hetgeen straks is aangevoerd geene klagten over de slechte lokaliteit waar thans de beurs wordt gehouden van zich zonden hebben laten hoorcr., het klagen over dien toestand schier moede zijn. Men ouderwerpe de vraag, of de meer bedoelde lokaliteit voldoende is, aan alle beursbezoekers, en men zal ontwaren hoe zeer men hunkert naar een beter en wel ingerigt. lokaal. Spr. zal met den heer Ren gers zijne stem uitbrengen om ds zaak thans af te doen. De heer Duparc zegt, dat de leden, die ten vorigen jare heb ben gestemd tegen het stichten van een beursgebouw op het ter rein tusschen den spoorweg en het Zaailand, zich nu in eene moeijelijke positie bevinden. Hij heeft het voorstel van B. en W. omtrent het adres van den heer van der Wielen aangenomen, omdat ook hij het voor den Raad minder geraden vond, zich op eenigerlei wijze tegenover een particulier te verhinden. Maar an ders is het gesteld met het voorstel van den heer Attema, dat geenszins, gelijk men heeft willen beweren de zaak voor een on- bepaalden tijd doet uitstellen, maar alleen strekt om de voorge nomen uitbreiding der lokalen af te wachten, ten einde daarna te kunnen beoordeelcn, of er voor de gemeente nog de noodza kelijkheid is blijven bestaan in de stichting van een beursgebouw tc voorzien. Spr. die het raadsbesluit van 11 April 1867 nog altoos blijft betreuren, grijpt het voorstel van den heer Attema gaarne aan als eene, zij het dan ook slechts geringe, afleider van dat besluit. Spr. heeft echter nog een anderen grond voor dat uitstel. Gisteren, zegt hij, is een belangrijk gemeente werk aanbesteed binnen weinige dagen zal de aanbesteding van een niet minder belangrijk werk plaats hebben. Er zal alzoo in het jaar 1868 genoeg voor de gemeente te doen zijn, om eenig uitstel met het stichten van het beursgebouw te regtvaardigen, en de finantieele lasten althans voor dit jaar nog niet meer te verhoogen. De heer de Haan merkt op, dat naar het hem voorkomt het voorstel van den heer Attema wel wat zwevend is te noemen. Men zal de door van der Wielen voorgenomen verbouwing af wachten, zonder dat de Raad eenige zekerheid erlange binnen welken tijd door hem uitvoering aan dat voornemen zal worden gegeven. Dit acht hij niet wenschelijk en tc veel van het goed vinden van een particulier afhankelijk. De heer Bminsnia zou niet tegen eene verdaging van het voorstel zijn indien er eenig uitzigt bestond op een gewenschten uitslag. Maar gesteld dat aan de lokaliteit van van der Wielen tot zelfs een inhoud van 700 a 800 Q ellen zou kunnen worden gegeven, dan zou nog altijd welligt het bezwaar blijven bestaan om die lokalen van voldoende lichtscheppingen te voorzien, een bezwaar hetwelk voor eene beurs als een groot gebrek moet wor den beschouwd. Wat betreft hetgeen door den heer Duparc werd gezegd, dat hij nog altijd betreurt het raadsbesluit van 11 April 1867, Spr. merkt op dat dit besluit door da meerderheid is geno men, en dat in zulke gevallen de minderheid zich bij dc meer derheid voegende die besluiten behoort tc eerbiedigen. De heer van Sloterdijok verklaart zich tegen het voorstel ora de zaak aan te houden, want wat men ook van de voorgenomene uitbreiding der lokalen van van der Wielen rnoge verwachten, er Zal altijd iets overblijven wat steeds door vele handelaren wordt beschouwd als een groot bezwaar tegen het beurshouden in die lokalen zooals ze nu zijn, namelijk dat er koffij geschonken en getapt wordt, omdat deze do noodzakelijke voorwaarden zijn waar onder een particulier zijne lokalen tot het drijven van handel kan openstellen. De hoer Duparc acht zich verpligt den heer Bruinsma te doen opmerken dat hij, evenzeer als die geachte Spr., een eenmaal door dc meerderheid genomen besluit wenscht tc eerbiedigen. In anderen zin heeft hij ook geen woord geuit. Hij verklaarde zich bloot voor uitstel, overeenkomstig het voorstel van den heer Attema, dat hij, ook om redenen van financieelcn aard, als een gepaste afleider beschouwde. Mogt dat voorstel worden verwor pen, dan zal de heer Bruinsma ontwaren, dat Spr. gestand zal doen aan zijne woorden en dat hij, nu de zaak eenmaal in be ginsel, ofschoon dan ook tegen zijne opinie, is beslist, de uitvoe ring van het door de meerderheid genomen besluit niet onmoge lijk zal maken. l)e heer Westenberg vereenigt zich niet met het voorstel van den lieer Attema omdat hij daarin slechts tijdverlies ziet in de zaak die nu toch eindelijk beslissing vordert. Ilij acht het min der voegzaam Jen dezen met een particulier in overleg te treden bij dc minste verandering van omstandigheden kan men dan we der zonder beurs zitten en staat dan op nieuw bloot aan dezelfde zwarigheden waaronder men zoo lange jaren gebukt ging. Ook wenscht hij in geen geval er toe mede te werken dat een beurs- lokaal tevens dienstbaar worde gemaakt tot koffijhuis. De heer Attema zegt dat de heer Bruinsma wel wat ver gaat in zijne redenering, dut dc minderheid zich in elk geval bij de meerderheid zou moeten voegen. De minderheid ja, moet het besluit door dc meerderheid genomen, eerbiedigen, maar dit is volstrekt geen beletsel, om op dat besluit te doen terugkomen. Hij voor zich blijft er bij dat de zaak welke nu reeds zóó lang hangende is geweest, ook nu wel een tijdperk van drie maanden kan worden uitgesteld, te meer, daar de voorgenomen verbou wing der lokaliteit van mej. v. d. Wielen, naar hij heeft ver- vernomen, spoedig moet zijn afgcloopen. Het belang van de adressante sluit zich alzoo aan dat van de gemeente aan. Wat aangaat het door een der Sprs. opgemerkte, als zou hij willen betoogen dat de lokaliteit waar thans de beurs wordt ge houden voldoende is, hij heeft dat volstrekt niet beweerdop dit oogenblik wenscht hij dat zelfs niet te beoordeelen. Al leen heeft hij willen doen uitkomen, dat hij bezwaarlijk kon in stemmen met dien Spr., die de plaats zóó slecht vond, dat de bezoekers zelfs het klagen moede'' zouden zijn. Spr. acht dc klagten, zoo die er zijn, niet zóó overwegend, dat zij zouden verbieden, dat deze zaak nog voor weinige maan den verdaagd werd. Zijn voorstel is voorts genoemd een „zwevend" voorstel, om dat daarin niet een termijn is opgenomen. Dit is hem niet noodzakelijk voorgekomen, omdat het allezins in het belang van mej. v. d. Wielen zelf is te achten dat de verbouwing der lo kalen spoedig worde tot stand gebragt. Eindelijk was het hoofdbezwaar tegen zijn voorstel dit, dat in de lo kalen tevens koffijhuis wordt gehouden. Dit is iets 't welk voor verschillende beoordeeling vatbaar is. Yóór vele jaren geleden werd ook in de beu'-s op de Wortelhaven getapt. Later, toen dat lokaal was bestemd tot „hulpbeurs," geschiedde het koffij- schcnken en drank tappen in het bovenlokaal dier hulpbeurs De opkomsten er van werden zelfs door dc gemeente verpacht, en of nu zulks in een belendend, of in een bovenlokaal plaats vindt, of wel op dezelfde verdieping acht Spr. geheel onverschillig. De heer Bmnger me.kt op, dat in dc lokalen der hulpbeurs naar hij meent, slechts in de laatste jaren is getapt, en dan slechts in het bovenlokaal, alleen koflij, geen sterke drank. De Voorzitter brengt daarop het door den heer Attema in gediende amendement in rondvraag 't welk met 12 tegen 6 stem-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 3