74
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag den 20 April 1868.
weg, dien Spr. ongaarne op wilintegendeel dat is een op
zich zelf staand feit, dat bezwaarlijk kan meebrengen, dat dc
zaak der uitbreiding reeds derwijze ah begonnen aangemerkt
moet worden, dat een nader onderzoek alleen daarom zou zijn
afgesneden. Gesteld toch, men besluit tot dat nader onderzoek
cn daaruit vloeit voort, dat besloten wordt de uitvoering niet
te doen plaats vinden, dan immers zou men het aangeplempt
gedeelte der gracht weder kunnen doen uitruimen en de gracht
op dat punt in vorigen toestand kunnen temgbrengcn.
Wanneer Spr. nog oen oogenblik stil staat bij dc vaak ge
noemde adressen, dan wil hij uitdrukkelijk verklaren dat adres
santen in dezen gebruik hebben gemaakt van hun regt tot peti
tionnement hij betreurt het dat die petitie zoo laat is inge
diend, maar die omstandigheid brengt het waarlijk niet mede
dat men kan spreken over de noodzakelijkheid tot wijziging van
art. 1 der Gemeentewet, als zouden bij inwilliging van een ver
zoek als het onderwerpelijke niet aan het hoofd der gemeente
staan de Raadmaar een zeker getal petitio7iarissen De petitio-
narissen hadden tot hetgeen zij deden het regt, hun bij de grond
wet gewaarborgd. Wel bragten zij den Raad daardoor in eenige
moeijelijkheid, maar dat ontneemt niets aan hun regt.
Wanneer hij hier nu bijvoegt dat hem door het beweerde der
bestrijders van de adressen, niet genoegzaam is gebleken de be
hoefte aan uitbreidingdat er in al de jaren gedurende
welke er sprake daarvan is, slechts drie aanvragen om grond
te bekomen zijn ingekomen, dat er van den kant der in
gezetenen geen contra-adres is ingekomen, dan zegt Spr. kan
men zich van die behoefte wel illusiën vormen, maar inderdaad
blijkt het niet voldoende dat zij in genoegzame mate aanwezig
is. Spr. blijft bezwaar tegen de vaak besproken uitvoering koes
teren. Hij herinnert zich nog dat nu eenige jaren geleden, bij
gelegenheid der doorgraving bij Camstraburen, ook dergelijke il
lusiën bestonden dat er toen gezegd werd dit is nu juist de
plaats waar de handelsbeweging zal ontstaan, waar groote pak
huizen zullen verrijzen Eu wat is er van geworden Geen
pakhuizen zijn verrezen, maar wel eenige ordeloos gebouwde
huizen, wier geheel hij wel eens met den naam van „Molkwerum"
heeft hooren bestempelen.
Wanneer Spr. voorts let op den inhoud der adressen, dan be
staan er zijns oordeels alle reden om zijn voorstel aannemelijk
te doen zijn, een voorstel dat niets anders beoogt dan het in
stellen van een nader onderzoek.
De heer Rangers erkennende tot die leden der vergadering
te behooren wier leeftijd on oudervinding hen tot de minst be
voegden maakt om een beslissend oordeel te vellen over de ge-
wigtige belangen die hier ter sprake zijn gebragt, rekent zich
juist daarom verpligt zijn stem te motiveren. Vooral na hetgeen
door den heer Attema omtrent de wezenlijke aanleiding van dit
petitionnement is medegedeeld, schijnt dit dubbel noodzakelijk.
Die geëerde Spr. toch heeft deze beweging duidelijk genoeg ge
karakteriseerd, als ontsproten uit de vrees dat de belangen van
een deel der gemeente ten voordeele van eer. ander deel zullen
worden opgeofferd. Hoewel Spr. die vree3 niet deelt, ware het
toch z. i. beter geweest indien men dat motief ronduit in de
adressen bad genoemd, in dat geval zou hij eerder geneigd zijn
geweest om die zaak aan een opzettelijk onderzoek te onderwer
pen, thans echter vindt Spr. niets wat zoodanig onderzoek wet
tigen zou. In het adres zelf vindt men een zestal beweringen
waarvan de onjuistheid althans ten deele reeds klaarblijkelijk
door het prae-advies van den Burgemeester is aangetoond, de toe
leg schijnt dan ook geenc andere te zijn dan deze om een con
tradictoir proces tusschen het Gemeentebestuur en de ingezetenen
te openen en de zaak op de lange baan te schuiven zooals
duidelijk blijkt uit het slot van een der laatste adressen, waarbij
men zich voorbehoudt, om nadat het verlangde onderzoek door
eene Raads-commissie zal hebben plaats gehad, het bewijs te
leveren dier thans onbewezen stellingen.
Spr. gelooft inderdaad dat zoowel de vorige Spr. als de adres
santen zich aangaande de strekking en het doel van het raads
besluit tot uitbreiding der gemeente, eene min juiste voorstelling
maken, waartoe het intitule van dat besluit, waarbij het denk
beeld van uitbreiding op den voorgrond is gesteld, wel eenige
aanleiding geeft. De eigenlijke kwestie waar 't hier op aan komt
is geen andere dan deze: „gaat Leeuwarden in bloei vooruit of
achteruit
t Is hier niet de vraag of de ingezetenen zich niet des noods
met wat minder ruimte kunnen behelpen, of er up dit oogen
blik veel of weinig huizen te koop of te huur slaan, maar wel of Leeu
warden, indien het in welvaarten bevolking toeneemt, op geregelde
wijze en overeenkomstig de behoeften des tijds zal worden uitge
breid; of die uitbreiding, wanneer daaraan behoefte blijkt, aan
particuliere willekeur zal worden overgelaten of dat het bestuur
tijdig maatregelen zal nemen, opdat de aanbouw van woningen
tevens bevorderlijk zij voor gezondheid en welstand. Het is dus
onjuist om de zaak voor te stellen alsof de Raad zich vleide
dat binnen een paar jaar een geheel nieuw stadskwartier nevens
het stationsgebouw zou verrijzen, integendeel het zoogenaamde
plan van uitbreiding der gemeente bevat niet alleen het beschik
baar stellen van bouwterreinen, maar ook het verleggen van de
gracht, reeds gedeeltelijk noodzakelijk door den haveloozen toe
stand van het oude bolwerk achter de burgerschool en vooral
het aanbrengen van eene betere verbinding van de V rouwenpoort
naar liet stationsplein. Dit in aanmerking nemende gelooft Spr.
dat de bezwaren der adressanten voor een groot deel hun gewigt
hebben verloren.
Nog is gewezen op de oorzaak waardoor een schijnbaar gun
stiger statistiek der bevolking zou zijn verkregen, nl. door de
invoering in 1859 eener veranderde inrigting der bevolkingsregis
ters- Ook dat beweren is niet juist, wanneer men nagaat dat
juist de jaren 1859——1861 van vermindering der bovolking ge
tuigen, en het tijdvak van 1861—1866 alleen vermeerdering aan
duidt. Ging het sustenu van den heer Attema door, dan zou
men in de jaren 1859 cn 1860 allereerst de producten dier gewij
zigde inrigting hebben moeten waarnemen.
lot dusver sprak Spr. zijn persoonlijk gevoelen als lid dezer
Vergadering uit, hij heeft evenwel nog eene mededeeling als lid
van het Collegie van Dagelijksch Bestuur.
Hel Collegie heeft zich opzettelijk onthouden van oenig prae-
advies inzake het aanhangig adres, toch heeft de inhoud daarvan
wel degelijk een punt van ernstige overweging bij bet Collegie
uitgemaakt. Zij kunnen verklaren, dat de argumenten door adres
santen tegen het plan van uitbreiding aangevoerd, hun in geeneti
deele overtuigd hebben dat het beginsel door den Raad in dezen
gehuldigd, strijdig zou zijn met het belang dor geraootite of harcr
ingezetenen dat integendeel alle motieven in hun rapport van
18 Dec. 1866 en in dat van de Raadscommissie van 14 Maart
1867 vóór het beginsel der uitbreiding aangevoerd, in hunne
volle waarde zijn gebleven, zoodat een nieuw onderzoek, zooals
door adresanten wordt verzocht, hun ten eenenmale nutteloos en
ondoelmatig voorkomt.
Van den anderen kant evenwel achten zij zich in het belang
dezer bij uitstek gewigtigo gemeente-aangelegenheid verpligt om
s Raads gevoelen uit le lokken over eene questio van uitvoering
die wel niet bepaald door de adressanten is aangevoerd, maar
die toch in verband staat met de finantieelo bezwaren tegen het
plan van uitbreiding geopperd, allezins overweging verdient.
Behalve de werkzaamheden tot uitbreiding der bebouwde kom
van de gemeente, zullen er in don loop van dit jaar andere
openbare werken worden uitgevoerd, waarvan de omvang be
trekkelijk korten tijd geletien niet kon worden berekend. Het
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 20 April 1868.
75
collegie bedoelt speciaal den aanbouw van scholen voor meer
uitgebreid lager onderwijs en voor middelbaar onderwijs. Deze
uitgaven waarvan het nut Stellig niet zal worden betwist zullen
waarschijnlijk hooger loopen dan zich oorspronkelijk liet aanzien
en B. en W. erkennen gaarne dat, met het oog op die belang
rijke uitgaven eene vereenvoudiging van de uitvocriug der plannen
tot uitbreiding raadzaam schijnt. Zoodanige vereenvoudiging
waardoor de thans geraamde kosten met pl. ra. 18,000 konden
worden verminderd, zien zij in het terugkomen op hot oorspron
kelijk plan door hun collegie voorgesteld, het beperken namelijk
der uitvoering tot de gracht en de terreinen ten oosten van de
Zuideiwulstcog. Zij behouden zich voor ingeval de Raad gcene
termen mogt vinden om gunstig op der adressanten verzoek te
beschikken, onmiddellijk een voorstel van die strekking aan het
oordeel van den Raad te onderwerpen.
Dc heer Attema zegt, dat door den laatsten Spr. in de eerste
plaats is aangevoerd dat hij Spr. zich op het voetspoor van de
adressanten op een minder juist standpunt had geplaatst. Spr.
moet daar tegen opkomen, want het standpunt waarop hij zich
heeft gesteld is het standpunt van twijfel aan de voorgewende
behoefte. Nu is gezegd dat men aan de uitbreiding eene on
juiste voorstelling tracht te geven, maar welke voorstelling men
zich ook van de zaak make, in de eerste plaats zal de behoefte,
de noodzakelijkheid moeten vaststaan. De heer Rengers heeft ge
zegd, het is alleen maar de vraag of Leeuwarden vooruit dan
wel achteruit gaat, het antwoord op die vraag zou het geschil
beheerschen. Als Spr. dan op die vraag het antwoord zou mo
gen geven, zou het dit zijn, dat die vooruitgang toch in geen
geval zóó evident, zoo overwegend is, dat de bebouwde kom der
gemeente moet worden uitgebreid.
Wat hiervan moge zijn, de bedoeling van 't voorstel is, juist
dat punt nader te doen onderzoeken.
Blijkt het bij dat onderzoek, dat Leeuwarden werkelijk in
bevolking zoo sterk vooruitgaat, en dat de andere gegevens, die
uitbreiding wettigen en noodig maken, voorhauden zijn, dan zal
dat grond te meer opleveren om met gerustheid tot de uitvoe
ring van het plan over te gaan. Wat nu aangaat de bijgebragte
cijfers waaruit de toename der bevolking zou blijken, hij blijft
bij zijne opinie dat dit het product i3 van de sedert 1859 in
gebruik zijnde toepassing van het beginsel der aanneming van «le
feitelijke bevolking als grondslag van het bevolking-register.
De heer Wiersma zal niet terugkomen op de bespreking der
punten bereids bediscussieerd, hij wenscht hier nu niet aan te
toonen, dat de schuld, welke Leeuwarden heeft, inderdaad te
zoeken is in do aankoop en stichting van vele vaste goederen
en stichtingen, waaruit anders zeer gercedelijk zou zijn te bewijzen
dat vermeerdering van goed alleen de oorzaak is der vermeerde
ring van schuld. Evenmin wenscht hij terug te komen op den
aanbouw van pakhuizen nevens de doorgraving bij Camstraburen,
hij zal niet in betoog treden omtrent uitdrukkingen eens spotters
noch omtrent de te groote verwachtingen van anderen, maar bij
zal zich tot de zaak bepalen die men tracht te introduceren on
der den vorm van het vragen van een nader onderzoek, en waar
van de ware beweegreden evenwel gemakkelijk valt af te leiden.
Zijns oordeels is de beweging waarvan het hier sprake is, het
gevolg van het leedwezen van het noorden dat het 'tzuiden wel
gaat. Aan die neiging gehoor te geven dit ligt niet op den
weg van den Itaad on hot instellen van een vernieuwd onderzoek
is evenmin in staat dat leedwezen, dien wrevel uit te wisschen.
En wanneer nu de Raad besliste dat cr aanleiding bestond om
de gracht te graven en voor de uitvoering van de uitbreiding
niet verder te letten op de ten adresse opgenoemde feiten, dan
zou men nog niet kunnen beweren dat de Raad onregtvaurdig
handelde. Spr. wil geenzins een onderzoek doen naar verborgen drijf
veren, die de beweging kunnen hebben geleid, maar peilt men den
grond dan zal men iets anders vinden, dan wel wordt uitgedrukt.
Eindelijk wenscht hij nog te verklaren dat hij geen der kiezers
een klap in 't aangezigt wenscht te geven door zijne wijze van
handelen in betrekking als raadslid, maar het staat evenzeer vast
dat hij in die betrekking niet vraagt imar het oordeel zijner com
mittenten, maar er steeds naar zal trachten om volgens pligt
cn geweten de belangen der gemeente voor te staan en te be
hartigen, ook al mogt dit in strijd zijn met de gevoelens van
een groot aantal zijner committenten.
Dc lieer Jongsma herinnert zich wel dat de heer Attema hem
de eer heeft aangedaan, notitie te nemen van en te repliceren
op onderscheidene door hem behandelde punten, doch niet dat
door dc bewering van dezen heer het door hem beweerde is we-
derlcgd. Intusschen ligt het groot verschil van zienswijze hierin
dat de heer Attema zegt „twijfel aau een genoegzaam onderzoek
is de grond van mijn voorstel. Ieder die niet twijfelt, gelooft
aan eigen onfeilbaarheid." Dit gaat echter niet op. Spr. heeft
geenzins geloof aan onfeilbaarheid vooropgezet maar
beweerd, dat de Raad niet zoo ligtvaardig op een besluit
mag terugkomen. Dat hij dit alleen mag doen wanneer perti
nente feiten worden aangevoerd, en hij heeft getracht aan te too
nen dat de in het adres vermelde dusgenaamde feiten geen
zins op dien naam aanspraak mogen maken. Hij heeft beweerd,
dat ze niet alleen geen nieuw licht verspreiden over deze zaak,
maar ook, dat ze beweren of waar gemaakt zfjnde, geen invloed
kunnen uitoefenen op de eindbeslissing. Hij heeft gemeend
te betoogen dat de Raad iu zake de beoordeeling der
onderwerpelijke zaak, op een ander standpunt stond dan een
individu 't is waar een ieder kan dwa!cn, maar een enkel per
soon vervalt daarin spoediger dan eene vergadering die uit ruim
twintig personen bestaat en die besluit na onderzoek in de sec
tien, cn na breedvoerige beraadslaging.
Nog eens, wat wordt hier gevraagd? een onderzoek naar de
behoefte aan woningen maar i3 dat geen onderzoek dat afhan
kelijk is te achten van het subjectief gevoelen van degene die
met dat onderzoek is belast Noemt de een niet overvloed, wat
door een ander met den naam van gebrek wordt bestempeld
Hangt niet het begrip van hooge of lage huurprijs van de beurs
der individuen en van de behoeften af, van hen die. huizen
zoeken Tot staving van de niet bestaande behoefte is aange
voerd do vermindering der huurwaarde van pandenhet bewijs
evenwel voor een en ander ontbreekt ten eenemale.
Spr. gelooft ten slotte volstrekt niet aan 's Raads onfeilbaar
heid, maar hij is tevens van oordcel dat deze vergadering niet
op zijn hesluit mag terugkomen, tenzij hij overtuigd wordt dat
de gronden waarop het berust niet houdbaar zijn. Dit is Spr.
heden morgen geenzins gebleken, ergo hij zal stemmen tegen
oen nader onderzoek.
De heer Westenberg heelt aan het bereids aangevoerde weinig
meer toe te voegen, alleen zijne stem te motiveren is zijn doel.
Hij moet verklaren steeds ingenomen te zijn geweest met het
plan tot uitbreiding der gemeente, niet slechts omdat daardoor
zou worden te gemoet gekomen aan de. vermeende behoefte om
eenvoudig onder (lak te komen, maar vooral omdat die maat
regel zich aanbeval met het oog op de gezondheidstoestand der
ingezetenen, te bevorderen door de gelegenheid te openen tot
bekoming van ruimer, luchtiger en goedkooper lokaliteit bij
hem toch staat het vast dat wat de bewoners van huurhuizen
in 't algemeen betreft, er overbevolking bestaat. Spr. kon dus
slechts in twee opzigten met de zienswijze van adressanten over
eenkomen, te weten eerstens wanneer de feiten opgesomd ten
adresse bleken nieuw te zijn en ze niet of niet genoegzaam door
den Raad zijn onderzocht, en tweedenswanneer uit de ia-