130
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 23 Julij 1868.
De heer Rengers wenscht op te merken dat het beter ware
geweest dat de leden hun bezwaar hadden te kennen gegeven,
alvorens met de stemming werd aangevangen, althans zoo denkt
hij er over en ook de meerderheid zal vrij zeker zijn gevoelen
deelen. Spr. zou zich dan niet tegen eene benoeming bij ge-
slotene briefjes hebben verzet, doch voedt evenmin bezwaar tegen
eene hoofdelijke stemming, nu de Raad eenmaal heeft uitgemaakt
af te zien van het ontvangen der aanbeveling bij art. 2 der ver
ordening bedoeld, en dit wel hoofdzakelijk daarom dat de Raad,
voor het geval de beide personen eens niet werden benoemd,
of liever gecontinueerd, dan in eene zonderlinge positie zou wor
den gebragtmen zou dan hebben uitgemaakt dat men geen
voordragt van nieuwe personen verlangt en tevens dat men de
bestaande titularissen niet wenscht te benoemen.
Waarlijk de Raad zou dan voor een moeijelyk dilemma staan.
Daar evenwel eene aanzienlijke minderheid de thans gevolgde
wijze van continuatie onwettig acht, zou Spr. den Voorzitter in
overweging willen geven, en neemt de vrijheid voor te stellen,
„dat de Raad terugkomende op het besluit om te continueren
voor den tijd van drie jaren, als directeur der gemeentelijke
gasfabriek den heer P. Pama de Kempenaer, thans overga tot
eene benoeming bij gesloten briefjes.
De heer Dtiparc antwoordt op de opmerking van den heer
Rengers waarom het bestaand bezwaar niet eerder is te kennen
gegeven, dat hij dit stellig zou hebben gedaan, indien de be
wuste stemming niet wat haastig in haar werk was gegaan. Hij
wenscht voorts nog te doen uitkomen, dat de waarborg, die in eene
geheime stemming voor de leden ligt opgesloten, dat zij wegens
hun stem in eene zaak van persoonlijken aard niet kunnen wor
den aangevallen, geheel wordt weggenomen door de nu gevolgde
wijze van handelen en gevaar zou loopen verbroken te worden.
De heer Bloembergen heeft het woord gevraagd om het voor
stel van den heer Rengers te ondersteunen, omdat men daardoor
weder op een zuiver terrein zal kunnen komen, want past men
alleen op den boekhouder de stemming met gesloten briefjes toe,
dan is het met den eerstgenoemden titularis minder goed in
't reine.
Dc Voorzitter geeft naar aanleiding van het aangevoerde door
den heer Duparc te kennen, dat het \olstrekt niet in zijne be
doeling lag om de zaak te spoedig te behandelen, dit is nimmer
zijne gewoonte. De heer Duparc is mogelijk tijdens de behande
ling eenigzins afgetrokken geweest, of door iets anders afgeleid,
anders had hij kunnen hooien dat de zaak geenzins met over
ijling is behandeld. Hij is overtuigd van vrij duidelijk te hebben
gevraagd of ook iemand der leden over puut 2 het woord ver
langde niemand evenwel verlangde daarover het woord te voe
ler.. Wat betreft het voorstel van den heer Rengers, daartegen
heeft hij geen bezwaar, maar hij moet verklaren dat die wijze
van handelen niet in zijne bedoeling lag, doch het is ondersteund
en hij zal het daarom in behandeling brengen.
De heer de Haan verzoekt lecture van Het tweede punt der
conclusie van 't voorstel B. en W.
Hieraan door den Voorzitter voldaan zijnde, geeft de heer de
Haan te kennen dat de inhoud van dat punt er noodwendig toe
moet leiden om, zij het dan ook bij geslotene briefjes, met
voor of tegen te stemmen, terwijl de bedoeling bij stemming over
personen toch wel steeds zal zijn om een naam in te vullen om
tot eene benoeming te geraken.
De heer Attema zegt dat het kennelijk de bedoeling is om
zijne stem uit te brengen met briefjes, waarop de naam van
den persoon is gesteld, omdat het hier geldt eene benoeming;
want gebeurt dit niet, geschiedt die stemming enkel door op
de briefjes voor of tegen te stellen, dan kan de betrokken per
soon uit het raadsverslag zien wie hem al en wie hem niet heb
ben gestemd. Jui3t omdat te voorkomen dient men het voor
schrift van de wet te volgen.
De Voorzitter wenscht overeenkomstig het voorstel van den
lieer Rengers eerst te doer, uitmaken of men op de plaats gevon
dene stemming al dan niet zal terug komen.
De heer Bminsma verklaart zich daartegen omdat de benoe
ming reeds geschied is, en er voor eene andere wijze van stem-
rhh'g, volgens het voorstel van B. en W. geen genoegzamen
grond bestaat.
liet voorstel om op de plaats gehad hebbende stemming terng
te komen, wordt alsnu in rondvraag gebragt en aangenomen met
12 tegen 5 stemmen (die van de heeren Zeper, Bruinsma, Tigler
Wijbrandi, Brunger en de Haan.
De heer Duparc zegt de vergadering thans te willen behoeden
voor het intrekken van een tweede besluit. Hij heeft er ter
loops van hooreu gewagen, dat men nu wel bij briefjes zou stem
men, doch niet met invullen van een naam, maar met het
woord voor of tegenDit kan, zijns inziens, volstrekt niet op
gaan. Hij wenscht daarom voor te stellen, de benoeming op de
steeds gevolgde, op de wet gegronde wijze te doen plaats vinden.
Dc Raad heeft nu eenmaal uitgemaakt, dat hij in dezen geene
aanbeveling verlangt, maar nu belet niets om eene benoeming te
doen bij gesloten ongeteekende briefjes. Door de aanneming van
het le lid zou men eigenlijk kunnen zeggen toch niet geheel van
eene aanbeveling te zijn verstoken, maar eene aanbeveling te
hebben van slechts één persoon. Dit laatste is echter zoo vreerad
niet. Bij de benoeming van leeraren aan de burger dag- en
avondschool koos de Raad ook op eene aanbeveling van één
persoon en straks, bij punt 4, zal men hetzelfde weder zien ge
beuren. Spr. beweert verder, dat, indien men slechts vóór of
tegen op de briefjes schreef, alle briefjes, volgens art. 42 van
het reglement van orde, van onwaarde zouden moeten worden
verklaard, omdat zij dan niet kunnen worden gezegd, een per
soon duidelijk aan te wijzen.
De Voorzitter merkt hierop aan dat ook dit in zijne bedoe-
ling ligt.
De heer van Sloterdijck wenscht eene opmerking te maken
wat den vorm betreft. Op het le lid van het voorstel kan niet
worden terug gekomen. Op sub no. 2 wenscht men dit wel
te doen, doch dit staat met het le lid in onafscheidbaar ver
band, wanneer dus de Raad tot het le lid besloten heeft, kar.
hij wel het 2e lid buiten behandeling laten. Hij geeft derhalve
aan B. en W. in overweging om het 2e lid terug te nemen en
staande de vergadering voor te stellen om over te gaan tot eene
stemming bij geslotene briefjes.
De heer Voorzittor is van meening dat dit genoegzaam in het
voorstel van den heer Rengers opgesloten ligt.
De heer van Sloterdijck zegt dat het hem voorkomt noodza-
lijk te zijn, om, wanneer het voorstel cvenbedoeld wordt aange
nomen, dan het 2e lid van 't voorstel van B. en VV. te doen
vervallen.
De heer Rengers geeft hierop te kennen dat de aanneming
van zijn voorstel van zelf in zich sluit het doen der benoeming
zonder aanbeveling.
De Voorzitter stelt nu voor om tot de benoeming over te
gaan. Hiertoe wordt besloten.
Overgegaan zijnde tot dc benoeming van den directeur van de
gemeentelijke gasfabriek alhier, blijkt dat van de 17 uitgebragtc
stemmen zich 13 hebben vereenigd op den heer P. Pama de
Kempenaer, terwijl 4 briefjes in blanco waren gelaten, zoodat de
heer de Kempenaer de gevorderde volstrekte meerderheid van
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 23 Julij 1868.
131
stemmen bekomen hebbende als zoodanig is benoemd. Vervol
gens overgegaan zijnde tot de benoeming van den boekhouder bij
de gezegde fabriek, is uit de gehouden stemming gebleken dat
de heer J. L. Petersen, daartoe met algemeene stemmen is ge
kozen. Welke benoemingen zijn geschied voor den tijd van
drie jaren, ingaande 1 October 1868.
4. Foorstel van B. en IV. aangaande eene missive van den heer
S. P. Huizengate Groningenhoudende kennisgeving dat lüj de
acte van bekwaamheid heeft erlangd tot het geven van middelbaar
onderwijs in de scheikunde natuurkunde en kosmographiestrek
kende dit voorstel tot het nemen van het volgend besluit
Alsnu over te gaan tot «le benoeming van een lecraar in de
beginselen der theoretische en toegepaste mecbanica en der ken
nis van werktuigen, die der scheikunde, die der natuurlijke his
torie en die der technologie aan do in deze gemeente op te rig-
tcn burger dag- en avondschool.
De Vergadering zich met dit voorstel vercenigende, besluit
daartoe eenstemmig en gaat tot de benoeming over.
Uit de daarop gehouden stemming blijkt dat als zoodanig is
benoemd de heer S. P. Huizenga te Groningen, en wel met al
gemeene stemmen, zijnde voorts bepaald dat hij gezegde betrek
king met 1 Sept. aanstaande zal hebben te aanvaarden.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
5. Aan de orde is de benoeming van een tweeden onderwij
zer aan de op te rigten gymnastiekschool waartoe zijn voorge
dragen de heeren T. Hofstra te Sueek, E. Eggelte te Amsterdam
en 1. G. Ehnle te 's Gravenhage.
Op voorstel van den Voorzitter wordt eenstemmig besloten
om het tijdstip waarop do te benoemen onderwijzer in functie
zal moeten treden aan te houden tot na de behandeling van
punt 10 van dcu oproepingsbrief.
Daarop tot de benoeming overgegaan zijnde, blijkt uit dc ge
houden stemming dat als tweeden onderwijzer aan de op te rigten
gijmnastiekschool alhier, met algemeene stemmen is benoemd de
heer Tevis Hofstra, te Sneek.
Aan de orde is de benoeming eener Commissie uit den Raad
ten einde de voorwaarden te ontwerpen waaronder gebruik zal kunnen
worden gemaakt van de bevoegdheid om t op de Groote of Jacobijner-
kerk te vallen regenwater in de bij dat gebouw te maken bakken
te voeren.
De Voorzitter brengt evenwel ter tafel een bij hem inge
komen voorstel van den heer P. T. Plantenga, de strekking
hebbende een tweeden verschwatervijver aan de westzijde der ge
meente te laten maken. Luidende dit voorstel als volgt
Mijne Heeren
De geringe ingenomenheid welke bij mij bestaat omtrent Uw
besluit om met Heeren Kerkvoogden der Nederduitschc Hervormde
Gemeente alhier in nader overleg te treden, ten einde voor re
kening der Gemeente Leeuwarden regenwaterbakken bij de Groote
kerk te doen maken; mijn bezwaar dat dc Gemeente zich zal
belasten met de uitkecring of den verkoop van regenwater heeft
mij iu herinnering gebragt een voorstel van dcu Heer Jhr. Mr.
J. M. van Beijma van 27 April 1854.
Dat voorstel behelsde in hoofdzaak
«lat de Gemeente een gedeelte land, destijds toebehoorende aan
den Heer Jhr. Mr. G. van Eijsinga, zoude aankoopen om het te
gebruiken tot het graven van een' veisch watervijver.
De Commissie, benoemd om over «lat voorstel rapport uit tc
brengen, adviseerde «leswege zeer gunstig, zoo als uit het hierbij
overgelegd rapport van 26 April 1855 kan blijkenOok «le
Raad deelde «lat gunstig gevoelen.
immers de door de Commissie voorgestelde besluiten, werden
door hem aangenomen met eene meerderheid van 11 tegen 3
stemmen in zijne Vergadering van den 24 Mei 1855.
Die besluiten hebben echter geene uitvoering erlangd. Bij dc
onderhandelingen over den aankoop rezen cenige moeijelijkhetien
en verschillende inzigten, blijkens rappori van Burgemeester en
Wethouders van 28 Februarij 1856, zoodat de Raad, in de Ver
gadering van 27 Maart daaraanvolgende besloot, niet over te
gaan tot den aankoop van het gedeelte land, doch Burgemeester
en Wethouders uit te noodigen, de daarstelling van een' versch
watervijver te bevorderen, hetzij op meergenoemd land, hetzij op
eene andere plaats.
Ik neem de vrijheid dat voorstel van vroeger in hoofdzaak
over te nemen
Ik doe dat uit overweging «lat een tweede veisch watervijver
aan «le zuid- of westzijde der stad veel beter «;n meer afdoende
zal helpen dan bakken bij dc Groote kerk. Het groot nut, «lat
de vijver voor vele ingezetenen, vooral aan de noord- en oostzijde
der stad, geeft, zal door niemand betwist worden, en dikwerf
heb ik geweusekt, «lat ook «le bewoners van het zuidelijk en wes
telijk geilcelte gemakkelijker en met minder moeite, in dat genot
konden «leelcn doch niet alleen omdat de bedoelde vijver meer
afdoende zal zijn dan bakken, doe ik het onderwerpelijk voorstel,
ik wensch daarmede ook te voorkomen, dat «le Gemeente zich
belasle met «lc distributie, 'tzij gratis, 't zij voor geld, van re
genwater. ik zou het Gemeentebestuur daanloor op een terrein
gebragt zien, waarop ik meen dat het zi«'h niet moet bewegen,
waarop het niet te huis behoort, cu waartoe ik ook in «1e Ge
meentewet geene aanleiding heb kunnen vimlen.
Deze overwegingen Mijne Heeren, hebben mij hoofdzakelijk ge
leid, tot het doen van dit voorstel.
Wat «le plaats waar betreft verschilt het van het vroeger plan.
Dit vloeit voort uit de veranderde omstandigheden, destijtls en nu.
Mijn voorstel wijst aan het zuidelijkste deel van het aan de
Gemeente in eigemlom behoorentle perceel l.uid, op het grondplan
voor de uitbreiding der Gemeente aangeduid, met letter K. Dat
terrein beveelt zich door den toegangsweg, die, naar het spoor
wegstation gemaakt zal worden, en door het daaraan te brengen
plantsoen. Mogten bovendien daar met der tijd woningen verrij
zen, dan zal een vijver «laar ter plaatse, in meerdere of mindere
mate tot eenige levendigheid in «lie buurt kunnen bijdragen,
terwijl het water, door" eene pomp tot den opgang «Ier nieuw te
maken brug bij de Zuiderwalsteeg gebragt zal kunnen worden.
De onkosten van een' vijver mogen iets grootcr zijn dan die voor
bakken, veel zal zulks ni«*t verschillen. Die van een' vijver ter
grootte van 5000 Q el zijn met inbegrip der pomp, blijkens
rapport van de Commissie door den Architect geraamd op
12,200 plus de benoodigde grond; «lie der regenwaterbakken
op 7550 plus de daarvoor benoodigde bediening.
Tengevolge van bovenstaande beschouwingen heb ik de eer U
voor te stellen tc besluiten
lo. Aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, een plan
tot daarstelling van een versch watervijver te «loen vervaardigen
in het land op het grondplan van de uitbrei«ling der bebouwde
kom van «le Gemeente, aangeduid met letter K, en dit den Raad
ter goe«lkeu.ing aan te bieden.
2o. Aan Heeren Kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde
Gemeente te berigten, dat de Raa«l de uitvoering zijner beslui
ten van 9 Julij jl. verdaagt tot tij«l en wijle het door Burge
meester en Wethouders in te dienen plan van een' tweeden
versch watervijver, door den Raad zal zijn goedgekeurd.
Voorgesteld ter Raadsvergadering van 23 Julij 1868.
P. T. PLANTENGA.
Na«lat dit voorstel was gelezen is overeenkomstig het voor-
stel van den Voorzitter eenstemmig besloten, dit voorstel, zoo
mede punt 6 van den oproepingsbrief in advies te houden tot
eene volgende vergadering en de betrekkelijke stukken inmiddels
ter visie van de li den te leggen.