156
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 October 1868.
De Voorzitter stelt voor dit geschenk voor de gemeente aan
te nemen en aan den schenker van des Raads dankerkentenis te
doen blijken.
Hiertoe wordt eenstemmig besloten en aan B. en W. opgedra
gen daaraan het vereischt gevolg te geven.
17. De Voorzitter deelt wijders mede dat de werkzaamheden
verknocht aan het onderzoek van de gemeente-begrooting voor
1869, in de sectiën zijn afgeloopen en dat tot rapporteurs dien
aangaande zijn benoemd de heereu Plantenga, Oosterhoff en van
Sloterdijck.
18. Aan de orde is de benoeming van een ambtenaar van
den burgerlijken stand, in de plaats van het afgetreden Raadslid
den heer mr. C. Wiersma.
Daartoe overgegaan zijnde blijkt uit de eerst gehoudene stem
ming dat de heeren mr. E. Jongsma 10, mr. W. J. van Weldcren
baron liengers, G. T. N. Suringar en P. T. Plantenga elk 3. en
de heer K. Tigler Wijbrandi ééne stem bekwamen, zoodat door
niemand de verstrekte meerderheid van stemmen was bekomen. Bij
de tweede vrije stemming waren de stemmen aldus verdeeld op
den heer mr. E. Jongsma 11, mr. W. J. van Weideren baron
liengers 6 en P. T. Plantenga 3 stemmen, zoodat de heer Jong
sma, de volstrekte meerderheid van stemmen op zich vereenigd
hebbende, is verkozen.
De heer Jongsma het woord bekomen hebbende geeft te ken
nen dat hij geheel onvoorbereid zijnde op deze benoeming, niet
heeft kunnen raadplegen of de hem zoo even gedane opdragt
wei vereenigbaar is te achten met het ambt door hem bekleed.
Hij wenscht uit dien hoofcle gaarne gebruik te maken van de
bevoegdheid tot het nemen van beraad en zal zich daaromtrent
nader verklaren.
19. Overgegaan zijnde tot de benoeming van een adminis
trateur der stichting van Harke Reinders en Doutjen Ilceres te
Leeuwarden, tengevolge van het op 10 Sept. jl. geëindigd man
daat der opdragt van den heer mr. W. W. Kutsch alhier; voor
welke betrekking door B. en W. zijn aanbevolen de heeren mr.
W. W. Kutsch en mr. C. Wiersma.
De plaats gehad hebbende stemming gaf tot uitkomst dat op
den heer Kutsch 16, en op den heer Wiersma 3 stemmen waren
uitgebragt, terwijl één briefje in blanco was gelaten.
De heer mr. W. W. Kutsch de volstrekte meerderheid van
stemmen op zich vereenigd hebbende is alzoo verkozen tot ad
ministrateur van de voormelde stichting en voor den tijd van zes
jaren ingegaan den 10 September 1868.
20. Aan de orde is de behandeling van het voorstel van B. en
IV. betrekkelijk een verzoek van Sijbren IJpes de Boer, dat de wa
termolen op de aan de gemeente toebehoorende, bij hem in huur-ge
bruik zijnde zatlie en landen aanwezigmoge worden geamoveerd.
De Voorzitter opent daarover de beraadslaging.
l)e heer Jongsma kan niet ontkennen dot hoezeer hij zich
met het voorstel van B. en W. in menig opzigt zal kunnen ver
eenigen, er toch bij hem eenige bezwaren bestaan tegen de in
williging van het verzoek. Spr. vindt die bezwaren ten deele
terug in de missive van den architect. Hij koestert vrees voor
massalileiten en hij meent de overtuiging te hebben dat de Raad,
voor zooverre ze bestaan, ze zooveel mogelijk tracht uit den weg
te ruimen, en hier zou men door het aannemen van het onder-
werpelijk voorstel zonder directe noodzaak eene massaliteit in het
leven willen roepen een toestand die, hoe goed ook voor het
oogenblik geregeld, welligt later tot onaangenaamheden zou kun
nen leiden, en die bij eventueele verhuring van de plaats thans
door de wed. Wartena bewoond, nadeelig op de huursom zou
kunnen drukken. Dit zijn Sprs. bezwaren kunnen die door B.
en W. op genoegzame wijze worden opgehelderd dan zal hij het
voorstel kunnen ondersteunen.
De Voorzitter geeft ten aanzien van het eerste bezwaar des
vorigen Spr s. te kennen dat ja, er eene massaliteit uit den voor
genomen maatregel ontspruit, maar dat die geen direct bezwaar
zal kunnen daarstellen, aangezien de beide plaatsen ééne eigena
res hebben, nl. de Gemeente Leeuwarden. Do beirle plaatsen
liggen onmiddellijk nevens en bij elkander, als 't ware in éénen
kavelhet land dat door de amotie van den bedoelden molen
door den anderen molen moet worden bemalen, is geene groote
uitgestrektheid en kan zonder bezwaar daarbij ter bemaling wor
den opgenomenuit de ter zake ontvangen inlichtingen is het
zelfs gebleken dat daardoor verbetering in de waterufvoer van
onderscheidene stukken land zou zijn te verkrijgen.
Aangaande het tweede bezwaar des heeren Jongsma, hiervoor
kan geen gegronde vrees bestaan aangezien de massaliteit voor
den gebruiker van de plaats thans bij de wed. Wartena in huur
niet bestaat, zoo zal ook de verpligting tot bemaling waarvoor
betaald wordt, geen overwegend bezwaar kunnen opleveren.
De heer Jongsma zal zich na het gehoorde voor het voorstel
verklaren, onder opmerking evenwel dat hij daardoor niet geacht
wil worden te beamen de aangevoerde beweegredenen als of de
door hem geraoneerde bezwaren niet zouden bestaan.
Nadat nog het gespokene van den Voorzitter door den heer
Bruinsma was bevestigd, is de beraadslaging gesloten.
Dc vergadering zich vereenigende met de conclusie van het
voorstel van B. en W., besluit dienovereenkomstig
lo. Voor goed aan te zien dat de watermolen thans aanwe-
zig op de aan de Gemeente Leeuwarden in eigendom behoorende
en aan den adressant Sijbren IJpes de Boer verhuurde zathe en
landen worde geamoveerd die landen voortaan worden bemalen door
den molen staande op de nevensgelegene, mede aan die Gemeente
behoorende zathe en landen, verhuurd aan nu wijlen Ruurd
Gerbens Wartena en daartoe door den adressant op zijne kosten,
worden aangelegd een bekwame duiker en verder benoodigde
werken, alles ten genoegen van B. en W., onder bepaling:
a. dat het verschuldigd maalloon gedurende den nog overigen
huurtijd komt ten laste van- en moet worden betaald door den
adressant; en
b. door den adressant met den aanleg der vorenbedoelde wer
ken en inrigtingen geen aanvang mag worden gemaakt voor en
alleer de door hem met den huurder en ouderhoudpligtige van
den betrokken molen aan te gane overeenkomst betrekkelijk de
bemaling van zijn gehuurde door dien molen, door B. en W,
is goedgekeurd.
2o. Afstand te doen van de bij 't betrekkelijke huurcontract
bepaalde taxatie van den te amoveren molen en den adressant
alzoo te ontslaan van de verpligtingen die uit zoodanige taxatie
eventueel voor hem zouden voortvloeijenonder voorwaarde dat
ook de adressant van zijnen kant schriftelijk afstand doe van al
de aanspraken die hij casu quo te dier oorzake tegen de Ge
meente zou hebben kunnen doen gelden.
3o. B, en W. uit te noodigen om te willen bevorderen dat
nu de goedkeuring van de sub \b hiervoren bedoelde overeen
komst, het met den adressant op den 24 Februarij 1865 aange
gaan contract van verhuur en huur, in verband met de amotie
van den bedoeldeu molen en den daaruit voortgevloeiden stand
van zaken, gewijzigd en aan de goedkeuring van den Raad
onderworpen worde,
21 Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en
W. met daarbij behoorend ontwerp-besluit betredende de open
stelling van de inschrijving op eene tweede serie der bij raads
besluit van den 23 April 1868 no. %2, vastgestelde geldlee*
ning groot 75000.
Luidende bovenbedoeld ontwerp-besluit ala volgt
De Raad der gemeente Leeuwarden,
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 October 1868. 157
Gelet op zijn besluit van den 23 April 1868, no. */32, goed
gekeurd door heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, bij re
solutie van 30 dier maand no. 15, tot het aangaan eener geld-
leening groot 75,000 ter bestrijding der uitgaven voor buiten
gewone werken in het dienstjaar 1868.
Overwegende dat na de openstelling der uitschrijving op die
leening van de ingeschreven sommen slechts een bedrag van
J 33,000 aannemelijk is geacht.
Overwegende dat er, ter aanvulling der fondsen in de gemeen
tekas, noodzakelijkheid bestaat het resterend gedeelte van voor
melde leening te negotiéren en tot dat einde de inschrijving op
eene tweede serie dier leening open te stellen.
Besluit:
lo. De inschrijving op eene tweede serie der geldleening
groot 75,000, vastgesteld bij Raadsbesluit van den 23 April
1868, tot een bedrag van ƒ42,000 open te stellen, overeenkom
stig het bij evengenoemd besluit mede vastgesteld plan, behou
dens de wijziging sub 2o. hierna omschreven.
2o, Art. 6 van 't sub lo. bedoeld plan to wijzigen als
volgt
„De storting der ingeschreveu sommen, zoover die worden aan
genomen, moet geschieden op den 2 Januarij 1869, terwijl de
rente ingaat met den len dier maand."
Dc Voorzitter stelt voor deze zaak onmiddellijk af te doen;
waartoe eenstemmig wordt besloten.
De heer Duparc heeft eene opmerking betreffende het ontwerp
besluit. Art. 3 van het plan van geldleening spreekt van de
uitgifte van 24 coupons, dit was rationeel toen het de eerste
serie betrof; die bepaling zal echter moeten worden gewijzigd,
daar voor de schuldbekentenissen, uit de 2e serie voortspruitende,
slechts 23 benoodigd zijn, dewijl de storting eerst op 2 Januarij
e. k. geschiedt. Hij stelt mitsdien voor, het artikel te doen
luiden als volgt:
Art, 3. Bij elke schuldbekentenis worden afgegeven 23 cou
pons, ieder wegens een iaar rente waarvan de eerste verschijnt
den 1 Januarij 1870 en zoo vervolgens den 1 Januarij van
ieder jaar."
Na ondersteund te zijn is dit voorstel, en daarna het daardoor
gewijzigd ontwerp-raadsbesluit, buiten verdere beraadslaging
eenstemmig aangenomen.
22. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel met ontwerp
regeling der uren voor het onderwijs in de gymnastiek, van de
commissie uit den Raad, krachtens Raadsbesluit van den 27 Junij
1867 benoemd tot regeling van het onderwijs in de gymnastiek
in deze gemeente.
VVelk ontwerp-regeling luidt als volgt:
3 fc'
O - .5
O
32
a i
I
I I I
I l i
I I i
l I I
r* <*J
I I I
-^5
.se, 2
z
a
o
Op voorstel des Voorzitters wordt eenstemmig besloten deze
zaak onmiddellijk in behandeling te nemen. De beraadslaging
is diensvolgens geopend.
De heer Bruinsma wenscht eeüe kleine inlichting van de
commissie te vragen. In het besluit omtrent de gyranastiekzaak
werden de beschikbaar te stellen leeruren op 7 geraamd, ma
kende 42 uren per week. Volgens het ontwerp zullen slechts
34 uren daaraan besteed worden. De commissie zal Spr. ver-
pligten daaromtrent te worden ingelicht.
De heer Westenberg lid der commissie, observeert dat toen
men een getal van 42 leeruren op het oog had, dit het gevolg
was van het grooter aantal leerlingen dat men oordeelde van dc
lessen gebruik te zien maken. Het aantal leerlingen waarvoor
aanvraag ia gedaan in aanmerking nemende, is het voorgedragen