108
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 28 Mei 1868.
ren voorgestelde wijze is het wel niet geheel in de haak, maar
er ook niets bepaald tegen.
De Voorzitter zegt dat het in de bedoeling van den heer
Bloembergen schijnt te liggen, «lat de benoeming overeenkomstig
het bestaande voorschrift en derhalve op voordragt geschiede.
De heer Rengers kan zich geheel voorstellen den cxceptione-
len toestand waarin zich het collegie van curatoren ten dezen
aanzien bevindt, doch hij voor zich kan er moeijelijk toe komen
om niet de hand te houden aan de bestaande wettelijke voor
schriften, en om niet bij benoemingen zelfs den schijn van be-
voorregting te vermijden. Daarom zal hij zich tegen het 2de lid
verklaren.
De heer Bloembergen blijft ook zwarigheid maken en wel
voornamelijk op grond dat de bepalingen waarvan het hier de
reden is, de sanctie hebben moeten ondergaan van hooger gezag,
en wel van den Minister van Binnenl. Zaken, en dat hooger ge
zag zou niet toelaten dat men zich eenige afwijking van die be
palingen zou veroorlooven. Mogelijk zou er aanleiding tot wij
ziging gevenden kunnen worden in art. 37 of de transitoire be
paling. l)e vraag rijst zelfs bij Spr. op of daartoe misschien nu
geen gereedc aanleiding zou bestaan.
De heer Jongsma kan hieromtrent mededeclen dat dit met
veel andere punten eveneens het geval is. Curatoren houden
zich sints cenigen tijd bezig met eene wijziging in de redactie
der bepalingen voor te bereiden, en eenige proeven des betref
fende te nemen
De lieer Brninsma kan zich met het 2de li.l niet vereenigen
omdat hem dit al te persoonlijk voorkomt, dit wil hij liever
vermeden zien en bepaald hebben dat men tot de benoeming
van een docent zal overgaan.
De Voorzitter zal er zich mede tegen verklaren, maar zou
wenscken dat dan tevens bepaald werd,aan heeren curatoren kennis te
geven dat het 1ste lid is aangenomen, en dat men hen uitnoo-
digt tot. het doen der beoogde benoeming eene voordragtin te zenden.
De heer van Sloterdijck heeft een voorstel en geen amende
ment op het 2de lid voor te stellen. Ilij zal derhalve afwachten
het lot dat aan het 2de lid te beurt valt.
De Voorzitter stelt nu voor om te besluiten
Niet over te gaan tot de behandeling van punt 2, maar hcercn
curatoren, onder mededeeling van het sub lo. genomen besluit,
uit te noodigen tot het inzenden eener voordragt overeenkomstig
art. 7 der bepalingen voor het stedelijk gymnasium voor de te
vervullen betrekking.
Na ondersteund te zijn is dit voorstel eenstemmig aangeno-
noraen en wijders besloten daaraan voor de resumtie der notu
len gevolg te geven.
7o. Aan de orde is de voortzetting der behandeling van het
voorgestelde ontwerp-reglement van orde voor de vergaderingen van
den Raaden speciaal het op art. 15 door den heer Rengers
voorgesteld amendement van inhoud als volgt:
„De notulen van iedere openbare vergadering worden binnen
acht dagen voor de leden ter visie gelegd.
Na do opening der volgende vergadering wordt door den Voor
zitter gevraagd of een der leden aanmerking op de ter visie ge
legde notulen heeft of daarvan lecture verlangt.
Zoo een der leden de voorlezing verlangt worden de notulen
niet vastgesteld dan na die voorlezing.
Heeft niemand aanmerking op de notulen dan worden zij vast
gesteld, door den Voorzitter gewaarmerkt cn binnen acht dagen
in een daartoe bestemd register ingeschreven en door den Voor
zitter en den secretaris onderteekend.
Wijziging in de notulen waartoe door den Raad is besloten
wordt staande dc vergadering geresumeerd-"
De heer Duparc wil gaarne erkennen dat het amendement
van den heer Rengers eenige verbetering bevat, doch niet in die
mate als de commissie op het oog had.
Bekorting der zaak en behoud van den beschikbaren tijd voor
andere zaken, zie daar het doel der commissie. Wordt het voor
stel van den heer Rengers aangenomen dan zal eene enkele dood
eenvoudige aanmerking, een debat kunnen uitlokken.
Dc lieer Rengers zegt dat het in dezen wel eenigzins kwes
tieus is wat werkelijk als verbetering moet worden beschouwd.
Indien men liet niet lezen der notulen eene verbetering acht,
dan is dat in zoover waar dat daarmede tijd wordt bespaard
die men voor 't behandelen van andere zaken zal kunnen benut
tigen. Spr. gelooft evenwel niet dat de bepaling in allen deele
verbetering zou teweeg brengen, daar de last waarvan de Raad
zou worden ontheven, in dubbele mate op B. en W. zal worden
overgebragt. Spr. heeft voor zich groot bezwaar tegen de ver
antwoordelijkheid die volgens het plan der commissie op het
dagelijksch bestuur zal worden gelegd.
Het is toch waarlijk niet van B. en W. te verg m dat zij per
soonlijk aanteekening van alle stemmingen zullen houden, dit is
een moeijelijk werk en toch zullen ze het moeteu doen, indien
zij dc juistheid der notulen zullen moeten bcoordeelcn. Het zou
zelfs kunnen gebeuren dat men notulen moest arresteren van ver
gaderingen waarbij de meerderheid van het dagelijksch bestuur
niet tegenwoordig was geweest. Buitendien wanneer men het oog
vestigt op het gevolg dat dc zaak zal hebben, dan is 't niets an
ders dan eene soort van gemaks-zucht. Spr. gelooft dus dat er
veel tegen het voorstel der commissie is aan te voeren, en t is
juist daarom dat hij een middelweg wilde bewandelen, die ne
vens de besparing van tijd de verantwoordelijkheid voor de rig-
tige redactie der notulen bij den Raad doet verblijven. Ook te
gen zijn araendement, hij weet bet bestaan bezwaren, doch het
biedt meerdere waarborgen voor eene rigtige uitvoering aan.
De beer Bruinsma is ook tegen de nieuwe redactie van het
artikel, want al legt men het genotuleerde acht dagen ter visie
dan zal dit nog geenszins genoegzaam doel treffen. Niet alle
leden komen op om de notulen in te zien, cn aangezien men
''ie opkomst slechts van een gering getal leden verwachten mag,
erlangt men eene negatieve goedkeuring en vaststelling van dc
notulen. Spr. wenscht de bepaling van liet oude art. 16 te be
houden.
De lieer Gorter zal zich zoowel tegen hbt amendement Ren
gers als tegen het voorstel der Commi-sic verklaren, omdat geen
van beide de zaak op eene afdoende wijze regelen. De tijd, be
steed aan de lecture der notulen is niet zoo belangrijk dat die
dringend naar wijziging moet doen omzien. Aanmerkingen op
het genotuleerde behooren tegenwoordig tot de zeldzaamheden.
l)c heer van Sloterdijck heeft eenige bedenking op het ge
sprokene door den heer Rengers. Dat geëerde lid toch vindt
groot bezwaar in de verantwoordelijkheid die uit liet voorstel
der commissie voor B. en W. voortvloeit, omdat daardoor vele
werkzaamheden op het collegie geladen worden. Spr. vindt
dat bezwaar wel wat al te breed uitgemeten. Wel het verslag
dat van 's Raads handelingen wordt opgemaakt, bevat vermelding
van het gesprokene door de leden, maar de notulen niet, deze
toch vermelden enkel dc namen der Sprs. het resultaat der stem
mingen cu de genomen besluiten.
Het controleren der stemmingen is even moeijelijk voor de
leden als voor B. en W.ieder voor zicb weet wel hoe hij
stemde. Maar dit kan geen bezwaar opleveren, aangezien de
stemlijst door den secretaris en bovendien door den verslaggever
wordt aangehouden, en die lijsten blijven in wezen en kunnen
onderling vergeleken worden. Dc geheele zaak komt dus ten
slotte neer op het formuleren van de besluiten en dit kan even
min bezwaar opleveren.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 Mei 1868.
ioy
Dc heer Westenberg is het met den heer van Sloterdijck
niet eens, daar waar deze beweert dat dc verantwoordelijkheid
zoo gering zou wezen. Men legt toch een last op B. en W.
die eigenaardig niet tot de bcmoeijingen van dat collegie be
hoort. Aan dat bezwaar gelooft hij komt het amendement Ren
gers tegemoet en daarom zal hij daarvoor zijne stem uitbrengen.
De Voorzitter zegt dat niet alleen het bezwaar der verant
woording op zoodanige wijze op het dagelijksch bestuur gelegd,
bij hem weegt, maar dat het, ofschoon men niet heeft te denken
aan eenigen twijfel aan dc goede trouw van het collegie van
dagelijksch bestuur, toch wel gevaarlijk is om de vaststelling der
redactie aan li. cn W. over te laten. Immers een enkel woord
is soms genoeg om een belangrijk verschil in de redactie van een
besluit te weeg te brengen. Het groot belang dat hierin gele
gen is, doet hem aarselen om iets anders dan de bepaling van
art. 16 oud te helpen tot stand te brengen.
Dc heer Rengers gelooft dat zijn amendement nog- eene ge
ringe wijziging behoeft. In het- 3de lid zou het woord „vast
stellen" kunnen wegvallen. Het raadzame dier wijziging behoeft
geen betoog.
Het amendement van den heer Rengers wordt daarop in rond
vraag gebragt en afgestemd met 12 tegen 5 stemmen (die van
de heeren Rengers, OosterholF, Brunger, de With cn Westenberg.)
Alsnu is in behandeling art. 15 zoo als dit door dc commissie
is voorgesteld.
Dc heer Bruinsma stelt voor om in stede van dit voorge
stelde, art. 16 oud te behouden.
De Voorzitter zegt dat men eerst het door de commissie
voorgestelde art. moet behandelen.
De lieer Bloembergen vroeg alleen het woord om te kennen
te geven, dat hij zich tegen het door do commissie voorgedra
gen art. zal verklaren, hoofdzakelijk omdat door de lezing der
notulen bevorderd wordt dat elk lid zich bepaald kan herinne
ren wat is voorgevallen en hoedanig dc hesluiten zijn geformu
leerd. Spr. dacht cr evenals dc heer Bruinsma aan om voor te
stellen een besluit to nemen als art. 16 oud, doch daartegen be
staat de bedenking dat daartoe niet zoo voetstoots kan worden
overgegaan omdat liet oude reglement hier buiten behandeling is.
De heer Dupai'C is van oordeel dat hot amendement van den
heer Bruinsma niet kan worden aangenomen, omdat reeds het
zelfde is besloten in het vastgestelde art. 14.
De heer Rengers geeft in overweging om eerst over art. 15
te stemmen. Ingeval van verwerping, zal dc commissie een
nieuw art. kunnen voorstellen, waarbij zij misschien ook gebruik
zal kunnen maken van het zooeven behandelde amendement.
De heer Bruinsma trekt hierop zijn voorstel in.
De heer Jongsma zal toch voor art. 15 zijne stem uitbren
gen. Het komt hem voor dat al die bepalingen waarop gewe
zen wordt, wegvallen door 't bepaalde bij het 4de lid. Bij 'tge-
bruik maken daarvan door de leden, bestaat cr geen gevaar dat
er te groote verantwoordelijkheid op het collegie geladen wordt.
Het door de commissie voorgedragen art. 15 wordt daarop in
stemming gebragt en verworpen met 10 tegen 7 stemmen (die
van de heeren Oosterhoff, dc Haan, de With, Duparc, Jongsma,
Attema en van Sloterdijck.)
De Voorzitter i-.oodigt nu de commissie uit om een artikel
van andere redactie voor te dragen.
De heer Duparc merkt op, dat door dc verwerping van art.
15 nu niets is bepaald. De commissie wenscht daarom voor
♦e stellen een nieuw art. van den volgenden inhoud „art. 15.
Na het openen der vergadering worden de notulen der vorige
door den secretaris gelezen.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
De Voorzitter onderwerpt de notulen aan de goedkeuring van
den Raad. Na te zijn goedgekeurd worden ze door den Voor
zitter gewaarmerkt en binnen vijf dagen in een daartoe bestemd
register overgeschreven en door den Voorzitter en den secretaris
onderteekend. Wijziging in de notulen, waartoe door den Raad
is besloten, wordt staande de vergadering vastgesteld."
Dit art. wordt daarop buiten beraadslaging in stemming ge
bragt cn aldus aangenomen met 16 tegen éénc stem (die van
den heer Westenberg.)
De artikelen 16 tot en met 32 worden daarop buiten beraad
slaging en stemming onveranderd aangenomen.
Genaderd tot art. 33 zegt de Voorzitter van den heer Ren
gers te hebben bekomen het volgend amendement.
Art. 33.
leder lid heeft behoudens de bcpaliugen van art. 34 het regt,
wijziging op en splitsing van de in beraadslaging gebragte voor
stellen voor te dragen. Deze wijziging of splitsing wordt het
eerst in beraadslaging en stemming gebragt.
Art. 34 (nieuw.)
Amendementen op cenig voorstel dat niet vooraf in de sectiën
is onderzocht, moet minstens 24 uren voor de behandeling'behoor
lijk geformuleerd aan do leden worden medegedeeld. Geenc amen
dementen op in behandeling zijnde voorstellen, kunnen staande
de vergadering worden ingediend cn behandeld ten zij door min
stens 4 leden, behalve de voorsteller ondersteund wordende.
De bepalingen der beide vorige alinea's zijn niet van toepas
sing op wijzigingen enkel de redactie betreffende."
Dc Voorzitter noodigt den lieer Rengers uit om, des geraden
achtende zijn amendement toe te lichten.
De heer Rengers merkt in dc eerste plaats aan dat de artt.
33 en 34 (nieuw) tot elkander in naauw verband staan, art. 34
zal dus gelijktijdig met art. 33 behandeld moeten worden; wordt
art. 34 wat het hoofdbeginsel aangaat niet aangenomen dan ver
valt art. 33 als van zelf. Spr. zegt voorts dat hij deze wijzi
ging niet dan met huivering voordraagt, vermits daardoor het
regt van amendement zooals het hier wordt uitgeoefend op eene
vrij radicale wijze gewijzigd wordt. Het regt van amendement
wordt dikwijls en op zeer gebrekkige wijze uitgeoefend, zoodat
soms door een voetstoots in dc wereld gezonden amendement de
geheele zaak ir. behandeling op de meest onverwachte wijze wordt
veranderd of verminkt. Spr. is er ver van verwijderd om in het
allerminst de vrijheid der Raadsleden tot het stellen van amen
dementen te beperken, maar die vrijheid eerbiedigende wenscht
hij tevens den waarborg te hebben dat men niet over ondoor
dachte of haastig opgestelde wijzigingen hebbe te beraadslagen.
Dat dit werkelijk het geval kan zijn blijkt volgens Spr. om een
recent voorbeeld te noemen o. a. uit de redactie van art. 4 der
verordening betreffende de commissie van openbare werken, waar
van de slordige redactie aan de overhaaste indiening van een
amendement is te wijten.
Dit is echter slcehts als een voorbeeld uit vele aan te merken;
elk der leden maakt zich aan dat euvel schuldig, en komt dik
wijls onder de discussier, op het denkbeeld om een amendement
voor te dragen dat in der haast ter neer geschreven, slecht ge
formuleerd is en beter ware, niet dan wel ingediend te zijn.
Deze gronden zijn 't die Spr. hebben genoopt om het regt van
amendement aan zekere beperking te onderwerpen. Art. 33 be
paalt dit in 't algemeen, art. 34 in 't bijzonder. Spr. acht het
niet meer dan billijk dat de voorsteller wordt genoodzaakt tot
eene voorafgaande kennisgeving, ter beiere overweging en om tijd
te hebben voor de vorming der opinie van de medeleden hij
acht het niet meer dan billijk dat men de leden vrijwarc voor
verrassing, die alligt bij eene mondelinge mededeeling en toe
lichting van de amendementen het gevolg kan hebben dat goede
amendementen verworpen en ondoelmatige aangenomen worden.
30