166
GEMEENTERAAD IE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 12 November 1863.
vooraf nog de goedkeuring van Ged. Staten op den verkoop
worden verkregen.
De heer Gorter geeft te kennen dat het voorstel van B. en
W. bij hem niet zoodanigen invloed heeft gehad, dat hij zou kun
nen besluiten tot verkoop van de panden op staat A vermeld.
Daarbij is de behandeling der begrooting voor 1869 ophanden,
zoodat daarop de opbrengst van hetgeen verkocht zal worden,
niet kan worden aangebragt.
Wat de ter verkoop voorgedragen landerijen betreft, meent Spr.
dat de te ontvangen koopsommen zeer zeker niet zullen renderen
tegenover de huursommen die daarvan worden genoten. Boven
dien heeft het zijns inziens eene vreemde houding, wanneer een
Gemeentebestuur tot verkoop van gemeente-eigendommen over
gaat om een post minder in de huishoudelijke begrooting en in
administratie te hebben.
Overigens is Spr. het eens met den heer Dupare dat, mogt
men tot verkoop willen overgaan, vooraf een naauwgezet onder
zoek dient plaats te hebben, om dan zoover betrekkelijk bij eene
volgende begrooting de gemeente-inkomsten in verband daarmede
te regelen.
De heer Bloembergen brengt in 't midden dat in den Raad
het voorstel is gedaan aan B. en W. op te dragen om een on
derzoek in te stellen, in hoeverre het geraden scheen sommige
eigendommen der gemeente te verkoopen, ten einde het collegic
van dagelijksch bestuur van de administratie over die panden te
ontlasten. Dat voorstel is aangenomen en tengevolge daarvan
brengen B. en W. rapport en voorstellen ter tafel van den Raad,
niet oiu tot dadelijken verkoop over te gaan, maar om in be
ginsel te doen uitmaken wat al en wat niet zal worden verkocht.
Is daaromtrent een besluit gevallen, dan spreekt 't van zelf dat
later een nader voorstel, ook ter bepaling van den tyd van ver
koop, ter tafel van den Raad zal moeten komen, 't Komt Spr.
inderdaad van belang voor dat nu de zienswijze van de meerder
heid in den Raad beslisse, in hoeverre vermindering van het be
heer van gemeente-eigendommen wenschelijk is.
Afgescheiden van de begrooting, waarop de onderwerpelijke
verkoop niet van invloed kan zijn, zal de Raad later hebben te
beslissen hoe de opbrengst der te verkoopen vastigheden te be
steden. Spr. meent dat het in de bedoeling zal liggen die gel
den aan te wenden voor buitengewone aflossing van schuld en
daarom ziet hij gcene noodzakelijkheid tot dadelijke behandeling
van het voorstel, maar ook geene reden tot uitstel. De zaak is
rijp voor behandeling. Ieder lid kan zijne raeening uiten. Oor
deelt men een post van staat B onder die vermeld op staat A
te moeten opnemen of omgekeerd, dat men daartoe het voorstel
doe. Op die wijze komt men verder.
Acht men een nader onderzoek volstrekt noodzakelijk, dan zou
het voorstel in de sectiën kunnen worden behandeld. Spr. moet
zich evenwel tegen het voorstel van don heer Dupare verklaren.
De heer Westenborg verheugt zich in de inlichtingen door
den heer Bloembergen gegeven. Spr. had willen vragen op
welke wijze de verkoop zou plaats vinden. Nu heeft hij ver
staan dat het in de bedoeling van B. en W. ligt, den Raad te
laten beslissen omtrent de panden die zullen worden verkocht
en daarna een voorstel in te dienen betreffende de wijze van
verkoop.
Intusschen bad hij gewenscht dat de overgelegde staten zou
den zijn gedrukt en aan de leden rondgedeeld. In dat geval
acht Spr. uitstel der behandeling tot eene volgende vergadering,
wanneer intusschen de bedoelde staten worden gedrukt, verkies
lijk boven het onderzoek door eene commissie.
De heer Gorter ondersteunt het voorstel van den heer Du
pare dat vervolgens in stemming wordt gebragt en met 15 te
gen 5 stemmen verworpen. (Vóór stemden de heerenvan
Eijsinga, Dupare, Buma, Oosterhoif en Gorter.)
De heer Westenberg stelt daarop voor, de behandeling van
net voorstel van B. en VV. aan te houden tot eene volgende ver-
ertng en inmiddels de daarbij overgelegde staten te doen
drukken en aan de leden uit te reiken.
Na ondersteund te zijn door den heer Attema, wordt dit voor
stel in stemming gebragt en aangenomen met 17 tegen 3 stem
men, die van de heeren Plantenga, Zeper en de With.
25. Alsnu is aan de orde de behandeling der ontwerp-begroo'
ting van de inkomsten en uitgaven der Gemeente voor het dienstjaar
1869.
De Voorzitter opent de beraadslagingen over de algemeene
strekking dier begrooting, doch aangezien geen der leden daar
over het woord wenscht tc voeren, wordt die beraadslaging ge
sloten en aangevangen met de behandeling der uitgaven.
Nadat was bepaald dat de heer van Sloterdijck bij de be
trekkelijke artikelen het verslag der commissie van rapporteurs
en de heer Bloembergen de memorie van beantwoording van B.
cn W. zal mededeelen, worden de artikelen 1, 2 cn 3 der Ie
afd. van hoofdst. I onveranderd aangenomen.
Opzigtens art. 4 wordt eenparig besloten, overeenkomstig het
voorstel van de commissie van rapporteurs, dezen post te splitsen
en te stellen als volgt:
Art. 4a. Jaarwedde van den gemeente-ontvanger ƒ1600.
b. Personele toelage aan den tegenwoordigen
titularis200.
1800.
Artt. 5 en 6 worden eenstemmig goedgekeurd.
Betrekkelijk art. 7 deelt de Voorzitter mede dat, wat het
verschaften van eene woning aan den architect betreft, deze zaak
bij B. cn W. in behandeling is; daartoe strekkende plannen zijp.
bereids bij dat collegie ontvangen en ten gevolge daarvan maakt
het een punt van onderzoek uit of het al dan niet uitvoerbaar
is tc achten, om ook eene woning voor den architect te maken
in de kavalleriestallen, naast zijn bureau en de werkplaatsen voor
de fabricage. B. en W. vleijen zich binnen kort dienaangaande
aan den Raad te rapporteren.
De heer Bloembergen zal, in afwachting van de beslissing
omtrent de in onderzoek zijnde plannen en met het oog op de
onzekerheid of het mogelijk is den architect eene woning te ge
ven naast zijn bureau, zijue stem aan de tegenwoordige voordragt
kunnen geven, doch wenscht daarbij op te merken, dat hij den
maatregel enkel als van tijdciijken aard beschouwt, en van oordeel
is dat het van groot belang zal zijn dien ambtenaar eene wo
ning, verbonden aan de gebouwen voor de fabricage, te geven.
De heer Gorter kan zich niet vereenigen met het uittrekken
eener som van ƒ400,00 als vergoeding voor huishuur. Het komt
Spr. voor dat, nu cr bij B. en W. stukken in behandeling zijn
die kunnen leiden tot het voorstel om den architect van wege
de Gemeente eene woning te verschaffen, men thans dien post
zooals zc is voorgedragen niet moet goedkeuren, maar voor me
morie uittrekken.
De heer Attema, na de mededeeling van den Voorzitter aan
gaande de in behandeling zijnde plannen te hebben gehoord,
staat t denkbeeld voor, om voor den architect eene woning te
maken bij zijn bureau. Spr. acht het beter voorshands niet te
stemmen over de vergoeding voor huishuur, ook om latere ge
volgen. Liever zou hij thans den post „vergoeding voor huishuur"
voor memorie uittrekken, om dan des vereischt te zijner tijd bij
eene suppletoire begrooting te worden geregeld.
De heer Bruinsma, is vóór het verstrekken van eene woning
aan den architect, doch zal zich daarom evenzeer voor het be
houd van den voorgedragen post verklaren, omdat naar zijne
meening die woning wel niet tijdig klaar zal kunnen zijn en is
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 12 November 1868.
167
in dat geval de tijd daar, dat de architect moet verhuizen, dan
dient hij toch vergoeding voor huishuur te erlangen. Daarom
is Spr. tegen het uittrekken van den post voor memorie.
Bovendien wanneer de architect in den loop van het volgend
jaar zijne tegenwoordige woning moet ontruimen en de nieuwe
woning dan nog niet gereed is, zal de zaak wederom bij den
Raad moeten worden aangebragt, ten einde deze de vergoeding
voor huishuur bepaleuitdienhoofde acht Spr. het beter dat nu
eene beslissing worde genomen.
De heer Jongsma heeft het woord gevraagd omdat er, naar
den loop dezer discussien te oordeelen, stemming zal moeten
plaats hebben over twee zaken, nl. of eene som op de begroo
ting aan te brengen voor woninghuur, of het artikel voor me
morie uit te trekken, en Spr. zich tegen die beide zaken zal
verklaren, dewijl ze hem voorkomen in beginsel niet goed te zijn.
Is eens het beginsel aangenomen, dan is men daardoor gebon
den. Wolligt wordt het moeijelijk geacht eene geschikte woning
voor den architect te bekomen, ook ter bewaring van zijn ar
chief, dat zeker wel belangrijk zal zijn. Oordeelt men het
daarom beter dien ambtenaar eene woning naast zijn bureau aan
te wijzen, dan meent Spr. in de gegeven omstandigheden aan
de bezwaren, tegen den voorgedragen post gerezen, op andere
wijze te gemoet te kunnen komen, door op de begrooting voor
memorie aan tc brengen „tijdelijke vergoeding voor huishuur,"
waartoe hij bij deze het voorstel doet. Besluit de Raad daartoe
dan is hij later op een vrij standpunt.
De heer Attema ondersteunt het voorstel van den heer Jongsraa.
Den heer Gorter komt het voor clat de vermelding „tijdelijke
vergoeding," de erkenning in zich sluit dat men vrije woning
moet verstrekken. Dit acht Spr. te positief en hij zal zich daar
tegen verklaren, om niet tot de erkenning der verpligting mede
te werken.
De heer Jongsma zegt: de heer Gorter ziet in mijn voorstel
het beginsel van verpligting. Ik daarentegen acht die verpligting
waarvoor de heer Gorter vreest, juist door het voorstel van den
heer Gorter bepaald uitgedrukt, terwijl het geopperd bezwaar
door mijn voorstel wordt opgeheven.
De heer Bminsma geeft in bedenking ten dezen eene beslis
sing te nemen door het artikel te splitsen, en eerst uit te maken
of men al dan niet vergoeding zal verstrekken en daarna te be
palen of de post voor memorie of in cijfers en dan tot welk be
drag zal worden uitgetrokken.
Do heer Attema geeft te kennen dat in den loop der discus
sien bij hem een ander idee is opgekomen. Die discussien vol
gende meent Spr. den besproken post te kunnen schrappen. De
stand der zaak is deze de architect geniet vrije woning dat
huis moet worden gebruikt ter voltooijing der plannen voor de
uitbreiding van de gasfabriek. Nu zijn er plannen voor eene
nieuwe woning ten behoeve van den architect in behandeling;
worden deze aangenomen, dan zal een afzonderlijk voorstel tot
bouwing dier woning worden voorgedragen. Daarmede zal ech
ter nog een geruimen tijd verloopen, zoodat het tijdstip wa»rop
genoemde ambtenaar zijne woning zal moeten ontruimen, geheel
onzeker is, en dewijl hij thans eene woning heeft, komt Spr.
tot het voorstel den post de roijeren en de zaak in statu quo
te laten.
De heer Bloembergen merkt op dat opzigtens het maken
van eer. woning voor den architect binnen kort een voorstel van
B. en W. te wachten is. Wat betreft het denkbeeld om het on
derhavige artikel te schrappen, daarmede kan Spr. niet instem
men, ook in verband met eene vroegere beslissing van den llaad
aangaande de inrigting van de gasfabriek, waarbij de woning
van den architect mede in de vastgestelde plannen was begrepen,
cn het toen genomen besluit dient men nu niet op losse schroe-r
ven te stellen. Om consequent tc handelen komt het Spr. voor
dat men de onderwerpelijke post behoort aan te brengen, zij 't
ook voor memorie. Dit toch heeft eene allezins nuttige strek
king. Wenscht men eerst uit te maken de omschrijving van
het artikel en daarna de som te bepalen, dit laat Spr. gaarne
ter beslissing aan den Raad over.
De heer Westenberg kan zich wel vereenigen met het voor
stel van den heer Jongsma om op de begrooting te vermelden
„tijdelijke vergoeding voor huishuur" als ook om dezen post voor
memorie uit te trekken dewijl het toch moeijelijk zal zijn voor
alsnog eene som te bepalen. Spr. althans heeft van de com
missie voor de gasfabriek nog niet vernomen, wanneer, in verband
met de verdere uitvoering der plannen tot uitbreiding van die
fabriek, de architect zijne woning zal moeten ontruimen. Daar
enboven zal het voorgesteld bedrag van 400.00 zeker moeten
strekken over een geheel jaar en voor dat tijdperk zal hoogst
waarschijnlijk geene vergoeding worden vereischt.
De Voorzitter deze discussien sluitende, brengt in rondvraag
het voorstel van den heer Jongsma, geamendeerd door den heer
Bruinsma, en strekkende om op de begrooting aan te brengen
art. 7b, „tijdelijke vergoeding voor huishuur memorie", welk
voorstel wordt aangenomen met 15 tegen 5 steramen, die van
de heeren Plantenga, Brunger, van Eijsinga, ltengers en Bruinsma.
De artt. 8, 9, 10 en 11 dezer afd. worden daarna eenparig
goedgekeurd.
Afd. II, art. 1. „Presentie-geld der leden var. den Raad,
550.00," wordt, na overeenkomstig het verlangen van den
heer Rengers in stemming gebragt tc zijn, verworpen met 11
tegen 9 stemmen, zoodat is besloten de voor dezen post uitge
trokken som te doen vervallen. Tegen stemden de heeren Brun
ger, Zeper, de With, Gorter, Asman, Bruinsma, Bloembergen,
Jongsma en Plantenga.
Daarna worden achtereenvolgend buiten beraadslaging en stem
ming vastgesteld de onderscheidene artikelen, voorgedragen onder
de afdeelingen I tot en met IX van hoofdstuk II, als ook art. 1
der Xe afd. van dit hoofdstuk.
Bij art. 2 van afd. X merkt de heer Van Sloterdijck op, dat
door de commissie van rapporteurs bij haar verslag betrekkelijk
dezen post van B. en W. eene inlichting is gevraagd, die door
dat collegie bij zijne memorie van beantwoording is gegeven,
zoodat de commissie alsnu adviseert het art. goed te keuren.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Ad art. 3 stelt de heer Rengers voor, de hiervoor uitgetrok
ken som, naar aanleiding van het straks genomen besluit om
het presenlie-gehl te doen vervallen, te verhoogen met een
bedrag van 250.00, ten einde daarmede te bestrijden de ver-
teringskostcn bij tie gehouden wordende Raads-vergaderingen.
De genoemde som acht hij daarvoor voldoende te zijn.
De heer Gorter is van oordeel dat de kosten der vergaderin
gen welligt niet racer dan 150.00 zullen bedragen, waarom hij
de voorgestelde som te hoog acht.
De heer Rengers antwoordt den vorigen Spr, dat de bedoelde
kosten thans niet met juistheid zijn op te geven. Mogt even
wel blijken dat tie raming te hoog is, dan zal men die bij eene
volgende bcgrooting kunnen verminderen.
De heer Bruinsma merkt op, dat bij de jaarlijks aangeboden
wordende staat der vertleeling van de presentie-geldcn, de ver-
teeringskosten worden opgegeven, naar hij meent tot een bedrag
van ƒ200.00 a 250.00.
Na de bekomen inlichtingen ziet de heer Gorter er geen be
zwaar in de voorgedragen verhooging aan te brengen.
Het voorstel van den heer Rengers wordt alsnu zonder hoof
delijke stemming aangenomen en daarna het betrokken artikel,
dienovereenkomstig verhoogd vastgesteld.