168 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 12 November 1868. De artikelen 4 tot en met 8 dezer afd. worden vervolgens zonder beraadslaging en stemming onveranderd goedgekeurd. Alsnu genaderd zijnde tot hoofdst. Ill, afd. I, art. 1, merkt de heer Bloembergen op (lat, naar aanleiding van het ten dezen door de commissie Van rapporteurs voorgestelde, bij B. en W. er geen bezwaar tegen bestaat om de omschrijving van onderdeel h aan te vullen met de woorden „voor zoover in onderhoud „ten laste der gemeente komende." De vergadering besluit diensvolgens overeenkomstig het voor stel der commissie, waarna dit artikel, zoomede de artikelen 2 tot en met 12 dezer afd. en de uitgaven voorgedragen onder de afdeelingen II, III, IV en V van het hoofdstuk, zonder beraad slaging en stemming worden vastgesteld. Insgelijks worden aangenomen de artikelen 1 en 2 van afd. VI. Bij de behandeling van art. 3 verbetering van het Jacobijner Kerkhof," wordt lecture gegeven van het ten dien opzigte door B. en W. voorgestelde bij de memorie vau beantwoording, de strekking hebbende om, in verband met het door de commissie van rapporteurs bij haar verslag gedaan voorstel, tot het aan- breugcu voor memorie van art. 12 dezer afdeeling „het maken van regenbakken bij de Groote Kerk", ook dezen post voor me morie te stellen. De heer Jongsma kan zich met het voorstel van B. en W., om dit artikel voor memorie uit te trekken, niet vereenigen om dat de uitvoering van dit werk zoo hoogst wenschelijk is en Spr. de aan gevoerde motieven om het uittestellen niet houdbaar acht. De toestand van dit kerkhof toch waarlangs zoo veel passage plaats vindt, is zoo slecht dat men dikwijls de klagt verneemt dat in de ongunstige jaargetijden de kerkgangers, die de avondgodsdienst-oefeningen bezoeken, naauwelijks in staat zijn langs het kerkhof naar behoo- ren huiswaarts te koeren. Die toestand mag in eene gemeente als Leeuwarden niet blijven voortduren en daarom gelooft Spr. dat de onderwerpelijke post op een cijfer uitgetrokken, zooals primitief door B. en W. was geschied, zeer tot verbetering dei- gemeente zal strekken. De Voorzitter geeft te kennen dat B. en W. ten volle over tuigd zijn dat de toestand van het kerkhof niet voldoende is, zoo wel om den welstand als omdat over dat kerkhof veel pas sage is, zoo van weezen als van gasthuisbewoners, die in de nabijheid daarvan zijn gehuisvest; doch hoe wenschelijk die ver betering ook zij, het collegie van, dagelijksch bestuur meent deze zaak afhankelijk te moeten stellen van het maken der regenbak ken. Dit is dan ook de ecnige reden waarom het uittrekken van dezen post voor memorie is voorgesteld. De heer Plantenga zegt: Blijkens de verantwoording van B. en W., overgelegd bij de gemeente-rekening over 1867, werd in dat jaar, niettegenstaande toen de vereischte som op de begroo ting was aangebragt, deze verbetering niet uitgevoerd, tengevolge der vergravingen en vertimmeringen die op de aan Mej. A. C Dierkx afgedane gedeelten van dat kerkhof plaats hadden. Wijl die toestand daar nog gelijk is als in 't vorige jaar, vraagt Spr. bestaat die reden nog of is welligt alleen do zaak der regen bakken de aanleiding tot het voorstel van B. en W. De Voorzitter antwoordt den heer Plantenga dat, zooals reeds is gezegd, de door dien Spr. laatstbedoelde zaak de cenige be weegreden van B. en W. is geweest. Daarna vraagt de heer Plantenga of de door den architect ontworpen plannen niet de strekking hadden om de bedoelde bakken te maken achter de Groote Kerk, een in de nabijheid van de Breedeplaats en een vóór de Muntjemuurstraat. In dat geval zou er geene reden bestaan om de verbetering van het kerkhof in verband daarmede uit te stellen. De Voorzitter zegt dat daarvan wel sprake is geweest, doch te dien opzigte gebleken mceijelijkheden hebben het noodzakelijk gemaakt van dat plan af te zien. De heer Jongsma brengt in het midden dat de uitvoering van werken dikwijls aan tweeërlei bezwaren onderhevig kan zijn, waarvan sommige bij oppervlakkige beschouwing groot schijnen doch van naderbij bezien niet dat gewigt hebben als er aan vankelijk aan werd toegekend en andere alligt van weinig be- teekenis worden geacht, terwijl ze inderdaad blijken werkelijke be zwaren te zijn. 'Lot de eerste soort meent Spr. te mogen rekenen de in orde brenging van het Jacobijner Kerkhof in betrekking tot het ma ken van regenbakken aldaar. Immers gaat men er toe over de besproken verbetering uit te voeren en besluit men later de re genbakken te maken, het gevolg daarvan zal wel zijn dat men eeue hoeveelheid aarde moet uitgraven, doch die kan langs planken of rails alsdun worden weggevoerd. Al is dan het kerkhof bestraat, Spr. ziet niet in dat dit een zoo belangrijk beletsel zal op leveren. Hij is derhalve tegen uitstel. De heer Bruinsma geeft te kennen dat, gaat men er toe over om de regenbakken in het Jacobijner Kerkhof te maken na de verbetering van het kerkhof, door de groote hoeveelheid aarde die daarvan zal komen de in orde gemaakte bestrating en het geplaatste plantsoen veel zal lijden. Daarom meent Spr. dat, hoe wenschelijk het moge zijn dat het kerkhof beter in orde worde gebragt, het bezwaarlijk moet worden geacht dit nu reeds te doen. De door den heer Plantenga gemaakte opmerking zegt Spr. is juist. Aanvankelijk lag bet in de bedoeling aan eiken kant der kerk eene bak te maken, maar men is daarvan later terug gekomen. De heer Rengers wenscht, van den heer Jongsma inlichting te vragen, op welke wijze die Spr., bij het behoud van den betrokken post, in de vereischte uitgaaf denkt te voorzien. Be houdt men toch dezen post dan zullen andere artikelen van uit gaaf vermindering of de directe belasting op het inkomen ver hooging moeten ondergaan. De heer Jongsma antwoordt den heer Rengers dat hij bij zijn voorstel vooral op het oog had het voorstel van B. en W. tot verkoop van sommige vastigheden der gemeente. Daaruit toch zal vermeerdering van inkomsten voortvloeijen. Het komt Spr. voor dat men dezen post zeer wel op de begrooting kan laten, door onder de inkomsten daartegenover op te nemen een post wegens opbrengst van te verkoopen vastigheden. De heer Röügers kan wel toegeven dat 't op die wijze zou kunnen gaan, mits de post van uitgaaf evenzeer als die van in komst voor memorie worde uitgetrokken, anders zal de uitgaaf niet zijn te dekken. Men zal toch niet onder de inkomsten kunnen opnemen eene som als opbrengst van te verkoopen vastigheden, zoo lang niet is uitgemaakt of er, en zoo ja welke eigendommen verkocht zullen worden. Derhalve strekt liet zoo even door den heer Jongsma gesprokene juist in 't voordeel van het door B. en VV. gedaan voorstel. Den heer Jongsma komt het voor dat de vorige Spr. gelijk heeft, doch Spr. meent toch dat de bewuste post van uitgaaf behouden kan blijven, dewijl hij zich voorstelt dat andere arti kelen wel tot een zoodanig bedrag vermindering zullen kunnen ondergaan. Hij stelt daarom voor de behandeling van art. 3 aan te houden tot na de behandeling der overige uitgaven. Dit voorstel niet ondersteund wordende, blijft bulten behan deling. De heer van Sloterdjjck geeft te kennen datr bij het onder zoek in de sectien, de door B. en W. op de ontwerpbegrooting voorgedragen verbetering van het Jacobijner kerkhof algemeen bijval vond. Wat Spr. betreft, hij is van oordeel dat het maken van regenbakken en dn verbetering van het kerkhof zeer goed! GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 12 November 1868. 169 voor afzonderlijke uitvoering vatbaar is. Do zaak der regenbak ken heeft reeds geleerd dat de uitvoering daarvan aan veel be zwaren onderhevig is, vooral wanneer die in een kerkhof zullen worden gemaakt, waardoor altijd de vrees blijft bestaan of ze naar vereiscb kunnen worden zamengesteld, ook met het oog op 't indringen van schadelijke vochten. Dit was zeker ook een hoofdmotief bij de bedenkingen, indertijd tegen het voorstel van B. en W. geopperd. Nu stelt het collegie voor de post voor memorie aan te bren gen tegenover eene voorgedragen vermindering van inkomsten, doch Spr. gelooft dat, in verband met het voorstel betrekkelijk den verkoop van eigendommen en met het oog op de voor aflos sing van schuld voorgedragen som, de voor verbetering van het kerkhof vereischte uitgaaf wel kan worden gevonden. Daarover kan men voor 't oogenblik echter niet decideren, omdat de ge noemde artikelen nog niet aan de orde zijn. De heer Dliparc is van meening dat de heer van Sloterdijck de zaak zeer juist beschouwt. Spr. had den heer Jongsma wil len vragen op welke wijze de vereischte fondsen te vinden tot dekking der bedoelde uitgaaf, zonder vermeerdering der belastin gen. In verband daarmede had hij reeds er over nagedacht voor te stellen, die som als buitengewone uitgaaf aan te merken en derhalve door gcldleening te dekken. Na het aangevoerde door den heer van Sloterdijck wil hij liever in deze uitgaaf voorzien door vermindering der voor aflossing van schuld voorgedragen som. De heer Rengers gelooft dat 't goed zal zijn den besproken post voorloopig aan te houden. Ofschoon de, met betrekking tot de bcgrooting, verder door den Raad te nemen besluiten nog niet bekend zijn, zal Spr. zich welligt met het gevoelen van den heer van Sloterdijck kunnen vercenigen. De heer Duparc is van oordeel dat het denkbeeld van den heer Jongsma ondersteuning verdient, n. 1. om de post aan te houden, anders zal men nu reeds beslissen, dat deze uitgaaf uit de gewone inkomsten moet worden bestreden. De heer Bloembergen is het met de laatste Sprs. niet eens, dat hier in aanmerking zou kunnen komen het denkbeeld om de onderwerpelijke uitgaaf uit buitengewone middelen te bestrijden. In de sectien is blijkens het verslag van rapporteurs toegejuicht de door B. en W. voorgedragen splitsing van gewone en buiten gewone uitgaven, dus ook om deze uitgaaf door gewone middelen te dekken daarom kan het naar Spr's. mcening in geen geval opgaan deze post aan te houden tot na de behandeling der ove rige uitgaven. De aangenomen wijze van behandeling der be grooting brengt mede dat men achtereenvolgend over de voorge dragen uitgaven beslist. Wanneer deze uitgaaf uit gewone middelen moet bestreden worden, dan dient men in verband daarmede de vereischte fondsen aan te wijzen. Besluit de Raad de verbetering in het volgend jaar tc doen plaats hebben, dan kan men de post op de begrooting uittrekken. Intusschcn acht Spr. het wel doelmatig de beslissing ten dezen aan tc houden tot na de behandeling van art. 12 dezer afd., om 't verband dat er bestaat tussehon het maken der regenbakken en de verbetering van het kerkhof. Dan zal men er toe komen om dat verband al of niet te erkennen en zal men gelegenheid hebben zoo noodig fondsen aan te wijzen. Spr. stelt derhalve voor de beslissing omtrent art. 3 aan te houden tot na de be handeling van art 12 dezer afdeeling. Dat voorstel wordt ondersteund. Hierover geene beraadslaging gevoerd wordende, brengt de Voorzitter het voorstel in stemming, dat echter met 13 tegen 6 stemmen wordt verworpen. Vóór stemden de heeren Suringar, Rengers, Bruinsma, Bloembergen, Brunger en Zeper. Wordt opgemerkt dat de heer Gorter de vergadering verlaten en alzoo tot dit besluit niet medegewerkt heeft. Bijvoegsel tot de Provinciale Friescue Courant. De heer van Eijsinga moet wel ecnigermato zijne bevreemding tc kennen geven dat B. en W. bij de ontwerp-begrooting deze post in cijfers hebben uitgetrokken en later bij de memorie van beantwoording voorstellen ze voor memorie uit te trekken. Is de bedoelde verbetering niet noodzakelijk dan had men beter gedaan den post achterwege te laten. Is echter de nood zakelijkheid boven twijfel verheven, dan dient men eene som op de begrooting aan te brengen en dienovereenkomstig de midde len te ramen tot dekking der uitgaaf. Spr. evenwel is bepaald voor den momorie-posthij maakt de zaak afhankelijk van de vervaardiging der regenbakken. In den loop der discussie is reeds aangetoond, dat het maken der bakken, na de ordening van het terrein, niet praktisch zou zijn. Het zou hier wezen de paarden achter den wagen te spannen. De heer Attema wenscht twee punten te constateren. Is de uitvoering der besproken verbetering strikt noodzakelijk, dan kan zulks ook niet achterwege worden gelaten. Maar dan ook heeft Spr. geen bezwaar tegen het aanwijzen der vereischte middelen tot dekking der uitgaaf. Er blijft ten slotte nog altijd over de gelegenheid om door verhooging der directe belasting, des noods, daarin te voorzien, en dit zal bij hem dan ook geen bezwaar uitmaken, zoo door vermindering van 't voor aflossing van schuld gestelde cijfer daaraan niet te gemoet gekomen kan worden. Spr. zal er derhalve vóór stemmen om voor dit artikel cijfers op de begrooting aan te brengen. De heer Duparc is van oordeel dat het geen houding heeft om nu deze post voor memorie te stellen. Voor drie jaren reeds werd de bedoelde verbetering noodig geoordeeld. Voor twee jaren werden cijfers op de begrooting aangebragt, ten einde die verbetering tot stand te brengen. Spr. vraagt alzoo welke houding het zal hebben, nu terug te keeren tot een memorie- post, terwijl de toestand niet is verbeterd, wel verergerd. Men kan wel besluiten den post voor memorie uit tc trekken, in 't voor- uitzigt om in den loop des jaars fondsen aan te wijzen en dan tot de uitvoering over te gaan, doch Spr. moet er zich sterk vóór verklaren, dat nu de vereischte som op de begrooting worde aangebragt. De heer Bruinsnia geeft als zijn gevoelen te kennen dat al wierd de post op de begrooting in cijfers uitgetrokken, Spr. er niet vóór zou zijn aan het werk uitvoering te geven, alvorens de bakken zijn gegraven, wanneer nl. tot het maken daarvan wordt besloten. Het een staat hier naar Spr. meent met het andere in te naauw verband. Dit is ook de bedoeling van B. en W. De Voorzitter hierop de beraadslagingen sluitende, brengt in stemming het voorstel van B. en VV. om art. 3 voor memorie uit te trekken, 't welk met 11 tegen 8 stemmen wordt verworpen. Vóór stemden de heeren Suringar, Rengers, Westenberg, Bruins ma, Bloembergen, Brunger, van Eijsinga en Zeper. Daarna wordt 't artikel, zoo als het oorspronkelijk op de ont werp-begrooting was voorgedragen, in rondvraag gebragt, en met 13 tegen 6 steramen (die van de heeren van Eijsinga, Zeper, Rengers, Bruinsma, Bloembergen en Brunger) aangenomen. Art. 4 wordt zonder beraadslaging en stemming goedgekeurd. Bij art. 5 geeft de heer van Sloterdjjck te kennen dat, bij 't onderzoek der bcgrooting, in de 2e sectie het besluit werd ge nomen om deze post met 300 te verminderen en alzoo tc stel len op ƒ200. De commissie van rapporteurs was echter, om redenen in haar verslag opgenomen, zoo zeer overtuigd dat deze post geene vermindering gedoogt, dat zij, in weerwil van het besluit der 2c sectie, eenstemmig het voorstel deed den voorge dragen post onveranderd te behouden. Nu echter doen B. en W. bij hunne memorie van beantwoording het voorstel, om liet artikel voor memorie uit te trekken, en zulks in verband met het eerlang te wachten rapport van de commissie, belast met 48

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 33