193
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 23 December 1868.
den heer rar. T. van Hettinga Tromp, in die commiseie te ont
stane vacature.
De Voorzitter stelt voor de benoeming dadelijk te doen
plaats hebben, waartoe besloten zijnde, tot stemopnemers worden
benoemd de beeren de With en Suringar.
Vervolgens de stemming plaats gehad hebbende is gebleken,
dat de heer mr. T, van Hettinga Tromp, met algemeene (20)
stemmen, tot lid van voornoemde commissie is herkozen.
15. Is ter tafel gebragt en gelezen, een voorstel van Burge
meester en Wethouders op het bij besluit van 31 October jl.
uo. 5, om berigt on raad in hunne handen gestelde adres van
Romke Jans Dijkstra, tegenwoordigen huurder der aan de gemeente
Leeuwarden in eigendom toebehoorende herberg „de Klandenj"
genaamd, cura annexis, staande en gelegen buiten de voormalige
Wirdumerpoort in deze gemeente, dd. 26 October bevorens,
houdende verzoek, dat die vastigheden met den 12 Mei 1869
op nieuw voor den tijd van drie of vijf jaren aan hem onder
hands worden verhuurd, voor eene som niet te bovengaande die
van elf honderd zeven en vijftig gulden in het jaar.
De Voorzitter geeft in overweging, aangezien dit de laatste
in dit jatr te houden vergadering is en de adressant gaarne
voor 1 Januarij des raads beslissing wenscht te vernemen, dit
voorstel dadelijk in behandeling te nemen waartoe wordt be
sloten.
De Vergadering zich hierop met de conclusie van het voor
stel verceuigende, besluit zonder hoofdelijke stemming:
aan den adressant Romke Jans Dijkstra, met den 12 Mei
1869, voor den tijd van drie jaren en alzoo tot denzelfden da
tum van 'tjaar 1872, onderhands in huur af te staan:
a. de aan de gemeente Leeuwarden toebehoorende huizinge
en herberg „de Klauderij" genaamd, met stalling en wagenhuis,
staande en gelegen buiten de voormalige Wirdumerpoort in deze
gemeente, gekwoteerd letter L no. 276, in de schrifturen van
't kadaster bekend, gemeente Leeuwarden, sectie G no. 1563;
b. 't daarbij beboorend perceel land, kadastraal bekend ge
meente Leeuwarden, sectie G no. 1831 tegen betaling zijner
zijds eener jaarlijksche huursom van elf honderd zeven en vijftig
gulden (ƒ1157) en overigens op de voorwaarden, zooals die zijn
vervat in 'tdoor de gemeente met den adressant op den 30 April
1866 aangegaan contract van verhuur en huur.
16. Wordt gelezen en in behandeling genomen een voorstel
van Burgemeester en Wethouders, ten geleide van een schrijven
van den heer U. F. Schmidt, benoemd hoofdonderwijzer aan de
nu opgerigte gymnastiekschool alhier, van 27 Julij 11., daarbij
verzoekende om huurder te mogen worden van de aan de ge
meente Leeuwarden toebehoorende huizinge, gequoteerd letter E
no. 129, staande op den hoek van de Doelestraat en de Groote
Kerkstraat alhier, naast het voor de gemelde schoolinrigting be
stemde gebouw der „oude manége."
De Voorzitter zegt, dat het onderwerpelijk gebouw disponibel
is en stelt daarom voor tot de dadelijke behandeling van het
voorstel over te gaan waartoe wordt bestoten.
De vergadering met de conclusie van het voorstel instemmende,
besluit zonder hoofdelijke stemming eenparig
aan den heer Ulfert Frerick Schmidt, hoofdonderwijzer aan dc
gemeentelijke gymnastiekschool alhier, met den 1 Februarij 1869
voor den tijd van vijf jaren en alzoo tot denzelfden datum van
het jaar 1874, onderhands in huur af te staan, de aan de ge
meente Leeuwarden toebehoorende huizinge, staande op den hoek
van de Doelestraat en de Groote Kerkstraat, naast het voor de
gemelde schoolinrigting bestemd gebouw aldaar, gequoteerd letter
F no. 129, in de schrifturen van het kadaster bekend gemeente
Leeuwarden, sectie C no. 222, op de navolgende voorwaarden:
lo- de huurder betaalt jaarlijks als huur eene som van een
honderd vijftig gulden (ƒ150);
2o. de huurpenningen moeten in twee termijnen, op den 30
Junij en 31 Januarij van ieder huurjaar, telkens de helft, worden
voldaan, ten kantore van den heer Ontvanger der gemeente, in
goed gangbare Nederlundsehe munt of bankpapier, zoodat de
eerste betaling geschied op den 30 Junij 1869, de tweede op
den 31 Januarij 1870 en zoo vervolgens;
3o. de huurder betaalt boven den bedongen huurprijs alle
lasten en omslagen, reeds op het gehuurde liggende of daarop
gedurende den huurtijd gelegd wordende, van welken aard of
ouder welke benaming ook, blijvende alleen ten laste van de ge
meente de rijksbelasting bekend onder den naam van verponding
met de opcenten
4o. dc huurder is bovendien verpligt, de kosten van verzeke
ring van t gehuurde tegen brandschade, zoodra die door de ge
meente is gedaan, voor zijne rekening te nemen en op de eerste
aanmaning aan haar terug te betalen
5o. de huurder mag het gehuurde, noch geheel noch gedeel
telijk aan een ander verhuren of in gebruik afstaan, zonder schrif
telijke toestemming van het bestuur der gemeente;
6o. ingeval de huurder onverhoopt in gebreke mogt blijven
om de huurpenningen op de bepaalde tijdstippen te voldoen,
heeft de gemeente het regt den huurtijd onmiddellijk te doen ein
digen en hem het gehuurde to doen verlaten
7o. dc kosten op deze overeenkomst van verhuur en huur
vallende, gecnc uitgezonderd, komen ten laste en moeton worden
betaald door den huurder.
17. Is ter tafel gebragt en gelezen, een voorstel van Burge
meester en Wethouders op het bij besluit Van 12 November jl.,
no. "/(oj, in hunne handen gestelde adres van Jan Sikkes Westra,
wonende te Jelsurn, dd. 12 November 1868, waarbij hij verzoekt,
dat aan hem in grond- of erfpacht worde afgestaan, eene plek
grond, gelegen ten noorden van het Gasthuispijpje, aan de oost
zijde van den straatweg naar de Bontekoe, ter grootte van 500
vierkante ellen, of zooveel als deze vergadering zal vermeenen te
kunnen afstaan, ten einde daarop eene huizinge te bouwen volgens
bij het adres overgelegde teekening.
Dc Voorzitter geeft in overweging, dadelijk tot dc behandeling
van dit voorstel over te gaan waartoe wordt besloten.
De heer van Sloterdijck wensoht, naar aanleiding van dit
voorstel, eenige inlichtingen van Burgemeester en Wethouders te
ontvangen, en vraagt daartoe aan het collcgie vooreerst of niet
de grond, voorkomende onder nummer 10, op den in de voor
gaande vergadering behandelden staat B, bevattende gemeente
eigendommen welke niet verkocht zouden behooren te worden,
een onafgescheiden deel uitmaakt van don door den adressant
bedoelden en in het tegenwoordige voorstel begrepen grond, zoo
ja, waarom dan dat meerdere niet op evengenoemden staat en
evenmin op staat A, behoorende bij hetzelfde rapport, voorkomt,
en vervolgens om welke reden de op staat B onder no. 10 voor
komende plek niet kan gemist en hierom niet verkocht kan wor
den, terwijl bij het onderwerpelijke voorstel de uitgifte in erf- of
grondpacht tot bebouwing van al den grond, waarvan de straks
genoemde plek een gedeelte uitmaakt, als aannemolijk wordt
voorgesteld eindelijk of het, nu ondanks het in den staat B
achter no. 10 vermelde, deze grond dan toch, naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders, door de gemeente kan worden
gemist, niet verkieslijker zou zijn hem, hetzij in publieke veiling,
hetzij aan den adressant, onderhands te verkoopen.
De Voorzitter zegt dat onder nos, 10 en 11 van staat B
voorkomen perceclcn waarvan in de vorige vergadering de
bohandeling is aangehouden en dat het onder no. 10 vermelde
een gedeelte uitmaakt van den door adressant bedoelden grond,
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 23 December 1868.
199
De heer Bloembergen geeft te kennen bij de behandeling van
dit onderwerp in de vorige vergadering niet tegenwoordig te
zijn geweest. Het komt hem echter voor dat de vorige Spr.
voorbij ziet dat het onder no. 10 vermelde uitmaakt, een gedeelte
gronds dat reeds in particulier gebruik wa9 afgestaan en waar
voor de gemeente huur genoot, terwijl de grond waarvan bij het
adres sprake is nog deel maakt van den publicken weg, of liever
van de bermen van dien. Van daar dat deze grond op geen der
beide staten voorkomt, eveumin als andere plekken gronds die
welligt hier of daar van een weg zouden kunnen worden afge
zonderd, om ter bebouwing te worden uitgegeven of verkocht.
De lieer Brunger wenscht het verzoek van den adressant te
zien toegestaan omdat daardoor eene verbetering zal worden
aangebragthet cijfer van den te betalen pacht komt hem even
wel te hoog voov en staat volgens zijn inzien niet in verhouding
met de ligging; aan de overzijde van dit perceel toch is ten
vorigen jare een stuk gronds afgestaan ter oppervlakte van 400
elleu tegen eene pachtsom van 5 of 6's jaars, alzoo tegen
ruim 1 cent per el.
Volgens 't voorstel van Burgemeester en Wethouders zal 5
cent per el voor dezen grond moeten worden betaald, 't welk hem te
hoog voorkomt en acht hij het billijk 't een en ander in com
penaatie te brengen, ook met het oog op de huurwaarde naar
welke de grond door de zetters in de grondbelasting wordt
aangeslagen, waarom hij voorstelt het cijfer van den betalen
pacht te verminderen.
De Voorzitter zegt dat wel is waar vroeger de pachtsom
lager is gesteld, doch dat in verband met de koop- en huur
waarde der landerijen de voorgestelde niet te hoog kan worden
geacht.
De beer van Sloterdijck zegt door het antwoord op zijne
eerste vraag niet te zijn bevredigd, immers de heer Bloembergen
heeft als zoodanig te kennen gegeven, dat de grond, waarover
het onderwerpelijke voorstel handelt, en waarvan de plek no. 10
in staat B een deel uitmaakt, daarom niet ook voor het overige
gedeelte op dien staat voorkomt, omdat die grond grenzende aan
een publieken weg en hiermede geheel vereenigd, voor de open
bare dienst openstaat en dient, waaruit men de gevolgtrekking
zou kunnen maken, dat gccne der op staat B voorkomende
eigendommen voor de publieke dienst bestemd is. Spr. aeht
het noodig hiertegen bedenking te maken en in de openbare
Raadsvergadering als zijn gevoelen te kennen te geven, dat de
staten A en B bij het in de voorgaande vergadering behandelde
voorstel van Burgemeester en Wethouders, omtrent den verkoop
van gemeente-eigendommen behoorende, nimmer in welk opzigt
dan ook zullen kunnen dienen als min of meer officieele leggei-9
van eigendommen dezer gemeente. Ten slotte wijst h(j op de
onder uummers 12 en 1? van bedoelden staat B voorkomende eigen
dommen, welke toch zeker zonder tegenspraak voor de publieke
dienst bestemd zijn en dienen.
De heer Bloembergen meent eenige ophelderingen te kunnen
verstrekken, namelijk dat Burgemeester en Wethouders is opge
dragen om te adviseren, welke der gebouwde en ongebouwde
eigendommen, onder de artikelen 1 on 2 van hoofdstuk 3 der
gemeente-begrooting voorkomende, dienen te worden verkocht;
dat dit perceel daaronder niet is vermeld als niet tot de daar
bedoelde eigendommen behoorende waarvan de gemeente huur
geniet, maar deelmakend van eenen voor de openbare dienst be
stemden weg en daarmede een geheel uitraakend.
De heer Westenberg vraagt waarom men dit perceel in
grondpacht wenscht over te dragen, in plaats van het aan den
adressant in koop over te doen en of hij daaromtrent niet is
ondervraagd
De Voorzitter zegt dat dit niet is geschied, doch gelooft
wanneer de Raad voor den verkoop is, Burgemeester en Wet
houders daarmede wel zullen instemmen.
De heer Jongsma acht het wenschelijk het perceel te verkoo
pen, dan krijgt do gemeente het kapitaal in handen 't welk
bij uitgeven op grondpacht ten eeuwigen dage vast wordt gezet en
geeft in overweging om de zaak nogmaals aan Burgemeester en
Wethouders te renvoijeren, ten einde met den adressant over den
verkoop te onderhandelen. Dc adressant zal tocb naar 't hem
voorkomt aan koop de voorkeur geven, doch dit punt was vroe
ger niet aan Burgemeester en Wethouders opgedragen.
De heer Brunger 'gelooft dat de vorige Spr. den adressant niet
kent; deze toch zal grondpacht boven koop prefereren; voor
verkoop is dit perceel niet geschikt en zal het in publieke ver
koop eene niet noemenswaardige som opbrengen.
De Voorzitter vraagt of ook een der leden het voorstel van
den heer Jongsma wenscht te ondersteunen hiertoe zich niemand
aanbiedende wordt hetzelve niet ij» rondvraag gebragt.
De heer van Sloterdijck, met verlof van de vergadering voor
de derde maal het woord bekomen hebbende, geeft te kennen dat
de laatste opmerking van den heer Bloembergen hem zeer ge
grond is voorgekomen, en een zeer juist antwoord ge( ft op zijne
ecrstgestelde vraag, dit nl. dat het door hem bedoelde stuk
grond niet op staat B voorkomt omdat het niet gevonden wordt
ouder de artt. 1 en 2 van het 3e hoofdstuk «Ier begrooting voor
komende eigendommen waaromtrent alleen aan B. en W. een
onderzoek was opgedragen, een antwoord hetwelk Spr. geheel
bevredigt.
Ilij maakt evenwel nog de opmerking, dat de onderwerpelijke
grond, als voor de publieke dienst openstaande of bestemd, voor
dat daarop tegen grondpacht zal worden gebouwd, aan die be
stemming moet worden onttrokken door de verklaring van den
Raad, dat de grond niet meer voor de publieke dienst bestemd
zal zijn, ter voldoening aan dn betrekkelijke bepaling der ge
meentewet.
Deze opmerking wordt door de Vergadering beaamd en dien
overeenkomstig eenparig besloten.
Alsnu brengt de Voorzitter de conclusie van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders in rondvraag, welke zonder hoofde
lijke stemming wordt goedgekeurd, weshalve is besloten aan Jan
Sikkes Westra te Jelsum, op het daartoe door hem gedaan ver
zoek met ingang van den 12 Mei 1869, in erfpacht af te staan,
om daarop eene huizinge te bouwen, eene plek gronds, gelegen
ten noorden van het zoogenaamde Gasthuispijpje aan de oostzijde
van den straatweg naar de Bontekoe, ter grootte van vijf-honderd
vierkante ellen, uitmakende het perceel ten kadaster bekend ge
meente Leeuwarden, sectic D no. 398 en een gedeelte van het
perceel kadastraal bekend als voren no. 399 op de navolgende
voorwaarden
a. De pachter zal de aan hem in erfpacht afgestane plek
gronds, tot de aangeduide oppervlakte, ten zijnen koste door een'
beëedigden landmeter moeten doen uitmeten.
Deze uitmeting zal echter zoodanig geschieden, dat ten oosten
en zuiden het midden der aangrenzende slooten en ten noorden
en westen de na te noemen stekken, de grenzen der bovenbe
doelde oppervlakte uilmaken.
b. Hij zal, mede ten zijnen koste, de afgestane plek grond
aan de noord- en westzijde, met bekwame stekken, ter hoogte
van ééne el boven den grond, moeten afzetten en steeds ten ge-
noege van Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden afgezet
houden. Van deze stekken zal dat ten noorden haaks op de ten
oosten gelegen sloot en dat ten westen op acht el evenwijdigen
afstand uit den as des wegs moeten gesteld worden en blijven.