T
204
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 23 December 18GS.
of door dat collegie de ontvangst daarvan reeds is berigt? Hij
doet deze vraag, omdat het in behandeling zijnde ontwerp een
uitvloeisel is van de vastgestelde verordening, en zoolang nu
deze niet kan worden uitgevoerd vindt hij het eigenlijk praema-
tuur tot de behandeling van het aangeboden ontwerp over te gaan.
De Voorzitter zegt, dat de den 26 November vastgestelde
verordening, aan Gedeputeerde Staten is medegedeeld, doch Hat
deze de ontvangst «laarvan nog niet hebben berigt.
De beraadslagingen over de algemeene strekking van de ont-
werp-verordening, worden hierop door den Voorzitter gesloten
en tot de artikels gewijze behandeling daarvan overgegaan.
Art. 1.
De heer Bruinsma zal zich, zoo niet inlichtingen hem tot
andere gedachten brengen, met dit artikel niet kunnen vereeni
gen, omdat daarin melding wordt gemaakt dat ook onderwijs
in den wapenhandel zal worden gegeven waarvan in het
primitief besluit geen sprake is; hij acht het ongeraden
om in een land dat van landbouw en handel moet bestaan reeds
aan de jeugd onderwijs in den wapenhandel te doen geven
daardoor zou bij hen de lust, om zich aan do krijgsdienst tc
wijden, kunnen worden aangekweekt en dit acht hij niet wen-
schelijk; bovendien zou de gemeente zich dan nog de kosten
voor het aanschaffen van wapenen die nog al niet gering
kunnen worden geacht moeten getroosten,
De heer Suringar geeft tc kennen, dat de bepaling tot het
geven van onderwijs in den wapenhandel, in dit artikel is opge
nomen, omdat dit voor het onderwijs op de Rijks hoogere bur
gerscholen is voorgeschreven dat het in de bedoeling der com
missie lag om de te gebruiken wapenen gratis van het rijk te
verkrijgen, en zoo dit niet mogt gelukken, ze dan door de leer
lingen, die er gebruik van wenschen te maken, te doen aanschaffen,
zcodat de gemeente daarvoor geene kosten zal behoeven te dragen.
Tot geruststelling van den heer Bruinsma, vestigt Spr. wijders
diens aandacht op de uitdrukking in het betrokken artikel, dat
het onderwijs in de gymnastiek zich verdeelt in a. eigenlijk ge
zegde ligchaamsoefeningen en b. oefeningen in den wapenhandel.
Zii (feed dit om aan te toonen, dat ligchaamsoefeningen en wapen
oefeningen niet onafscheidelijk en voor alle leerlingen bij elkander
bchooren, 't geen trouwens bezwaarlijk zou zijn door te voeren,
ware 't ook alleen maar omdat de inrigting niet slechts voor
jongens, maar ook voor meisjes bestemd is en 't niet wel in de
bedoeling kan liggen ook deze laatslen in het hanteren der wa
penen te oefenen.
De heer Bruinsma verklaart na deze ophelderingen, tegen dit
artikel geene bedenkingen te hebben.
Art. 1 en 2 worden hierop zonder hoofdelijke stemming, on
veranderd vastgesteld.
De hceren Bloembergen en Oosterhoff komen weder ter ver
gadering.
Art. 3.
De heer Rengei'S stelt voor om dit artikel te doen luiden
„Het algemeen bestuur van- en toczigt op deze inrigting in
haar geheelen omvang, is opgedragen aan Burgemeester en Wet
houders, voor zooveel noodig bijgestaan door de Raads-com-
missic" enz
De heer Westenberg acht de woorden „voor zooveel noodig"
overbodig.
De heer Bloembergen meent dat deze bewoordingen er wel
degelijk in uitgedrukt bchooren te worden.
De heer Duparc gelooft dat, wanneer het voorstel van den
heer Rengers wordt aangenomen, dit art. alsdan niet overeen
stemt met art. 4 van de oorspronkelijke verordening hij zou het
wenschelijk achten dat men zich aan de bewoordingen van dat
art. hield, daar in het tegenovergesteld geval de zaak uit haar
verband wordt gerukt.
De heer Rengers acht voor zich de voorgestelde wijziging van
weinig practisch belang, dewijl de verhouding van de commissie
tegenover het dagclijksch bestuur, reeds bij de primitieve veror
dening is aangegeven. Om aan de bezwaren, door sommigen
geopperd, tc geraoct te komen, is echter deze redactie voorgesteld.
Men diene echter in 'toog te houden dat dit artikel meer spe
ciaal in de verordening is opgenomen, om de verhouding van de
Raadscommissie, ten opzigte van de verschillende schoolcommissien
te regelen, dan om hare bevoegdheid als commissie van bijstand
voor Burgemeester en Wethouders af te bakenen.
De heer Duparc erkent dat art. 3 de werkzaamheden der
commissie bepaalt, doch het blijft niettemin een uitvloeisel van
art. 4 der primitieve verordening.
De heer Attema acht, in verband met de beschouwingen over
de algemeene strekking, de door den heer Rengers voorgedragen
wijziging gegrond hierdoor toch worden bestuur en toczigt on
derscheiden het bestuur verblijft aan Burgemeester en Wethou
ders, terwijl de commissie deze in het toezigt bijstaat; hij gelooft
dat dit art. zoodanig vastgesteld, juist op art. 3 van de oor
spronkelijke verordening sluit en weusclit de voorgestelde wijziging
in 'tart. te hebben opgenomen.
Het voorstel van den heer Rengers wordt hierna, met uitzon
dering van dien van den heer Duparc, met alg< mceno stemmen
aangenomen en het art. dienovereenkomstig vastgesteld.
Art. 4.
De heer Bruinsma vraagt, of bij ontstentenis van den hoofd
onderwijzer, de hulponderwijzer ook de bevoegdheid heeft om de
lessen bij te wonen
De heer Rengers zegt, dat dit van zelf spreekt, daar het toch
niet aan te nemen is, dat, wanneer de hoofdonderwijzer absent is,
de hulponderwijzer,' die hem in andere opzigten vervangt, van de
bijwoning der lessen zal worden uitgesloten.
De heer Duparc meent dat men dan even goed van hulp
als van hoofdonderwijzers behoort melding tc maken zijns
bedunkens zou aan de gemaakte bedenkingen kunnen worden te
gemoet gekomen, wanneer men eenvoudig van onderwijzers in 't
algemeen sprak.
De heer Rengers zegt, dat de bedoeling van de commissie
met dit artikel is geweest, de personen te noemen die geregtigd
zijn tot het bijwonen der lessen, zonder dat echter de niet ge
noemde personen daarom van het bijwonen dier lessen behoeven
tc worden geweerd. Men achtte het echter verkeerd, hieromtrent
bij het reglement eene tc groote vrijheid te verleenen, waarvan
alligt misbruik het gevolg zoude zijn; Spr. gelooft dat hel oordcel
omtrent het al of niet toelaten van vreemdelingen bij de lessen,
beter aan de commissie kar. worden overgelaten.
De heer Attema wil bepaaldelijk hebben uitgemaakt wie van
liet onderwijzend personeel van «le leerinrigtingenwaarvan de
leerlingen op een gegeven oogenblik les krijgen in de gymnastiek,
tot die les in de gymnastiek toegang hebben en is van gevoelen,
dat op het tijdstip waarop aan kinderen eencr school onderwijs
wordt verstrekt, evengoed de hoofdonderwijzer als zijn plaatsver
vanger daarbij moet worden toegelaten, als zijnde de gymnastiek
als leervak van onderwijs aan de onderschci«lcne scholen verbon
den. Hij stelt daarom voor het artikel tc wijzigen, als volgt
„De hoofdonderwijzers of onderwijzeressen en de directeuren
der in art. 2 opgenoemde scholen, zoomede diegeuen welke hen
vervangen, kunnen de lessen hunner leerlingen bijwonen."
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 23 December 1868.
De heer Asman wil, aan de gemaakte bezwaren le gemoet
komen, door het veranderen in ouderwijzers en onderwijzeressen
tusschen directeur en onderwijzer bestaat naar zijne racening geen
onderscheid.
De heer Rengers geeft in overweging om aan het artikel eene
derde alinea toe te voegen en daarin de bepaling, dat de plaats
vervangers kunnen worden toegelaten, op te nemen.
De heer Attema gelooft, dat de commissie met dit artikel de
goede bedoeling heeft gehad, de verhouding te regelen van de
onderwijzers aan de onderscheidene leer-inrigtingcn tot de lessen
in de gymnastiek.
Hij is het eens met de commissie, dat de toegang der onder
wijzers van andere scholen tot de gymnastieklessen op hetzelfde
oogenblik ccnigzins dient beperkt te zijn.
Daarom wil hij dat regt van toegang geven aan dn onderwij
zers, wier leerlingen op een gegeven oogenblik les in de gym
nastiek ontvangen.
In den regel behoort dat regt bij den hoofdonderwijzer of
«lirecteur der sohool te berusten, doch, bij ontstentenis van dezen,
schijnt die bevoegdheid eigenaardig op den plaatsvervanger te
moeten overgaan. Van daar Spr.'s amendement.
Wat- nu betreft het regt van derden tot het bijwonen van de
lessen in «le gymnastiek, daaromtrent besluit het artikel niets
alleen ten opzigte van «le onderwijzers der leer-inrigtingcn bevat
het de noodige voorschriften.
De heer Westenberg deelt het gevoelen van vorigen Spr.,
doch zag het in dit art. voorkomend woord directeuren liever
veranderd in leeraren.
De heer Snriligar zegt, dat men niet uit het oog behoort te
verliezen, dat ieder onderwijzer de bevoegdhei«l heeft de lessen
zijner leerlingen bij te wonen en «lat, wanneer de hoofdonderwijzer
absent is, deze dan door den hulponderwijzer wordt vervangen.
De heer Rengers verklaart zich tegen het voorstel van den
he,er Westenberg.
Het voorstel van den heer Attema, ondersteund door den heer
Duparc, in rondvraag gebragt zijnde, wordt met 14 tegen drie
stemmen, die van de heeren Westenberg, Asman en Suringar,
aangenomen.
Art. 5 wordt hierop onveranderd vastgesteld.
Art. 6.
De heer Duparc acht de omschrijving van dit artikel minder
juist; de heer Schmidt is benoemd tot eerste- en de heer Hofstra
tot tweede onderwijzer Van hoofd- of ^/onderwijzer was bij die
benoeming geen sprake. Zij kunnen dus ook niet onder deze be
namingen hier worden" aangeduid. Hij vertrouwt, dat «le com
missie het artikel dienovereenkomstig wel zal willen wijzigen,
en zal zich dus vooralsnog van de indiening van ecu amendement
onthouden.
Dc heer Rengers heeft hiertegen geen bezwaar.
De heer van Eijsinga geeft, met het oog op art. 1, in be
denking, in dit artikel ruimte te laten om, zoo noodig, iemand
lot geven van onderwijs in den wapenhandel tc kunnen aanstellen,
wclligt zou men, ware het noodig, zich te dien einde op finan
cieel weinig bezwarende wijze met iemand uit het kader kunnen
verstaan Spr. zou hierover gaarne de zienswijze der commissie
vernemen.
De heer Suringar geeft te kennen, dat «lc le onderwijzer, de
heer Schmidt, het radicaal, tot het geven van onderwijs in den
wapenhandel, bezit.
De heer van Eijsinga zegt, «lat zijn bezwaar zich grondde op
dc omstandigheid, dat iemand, overigens uitnemend geschikt tot
het geven van gymnastisch onderwijs, niet in aanmerking zou
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
kunnen komen, omdat hij minder bekwaam was wat den wapen
handel betreft.
Ilij zal echter op dit punt niet aandringen, na het door den
heer Suringar gesprokene.
De artt. 69 worden hierop zonder hoofdelijke stemming
onveranderd vastgesteld.
Art. 10.
De heer Rengers gelooft, dat een lid der vergadering omtrent
dit artikel wel eenig voorstel zal hebben te doen.
De heer Attema stelt voor, in de 2e alinea „de commissie"
te doen veranderen in „Burgemeester en Wethouders"; hij gelooft
«lat anders de werkzaamheden van de commistie te uitgestrekt
worden.
De heer Westenberg vraagt, of het niet goed zoude zijn, dat
ook de onderwijzers van het wegzenden der leerlingen kennis
bekomen.
De heer Rengers acht dit onnoodig, omdat de ouders, buiten
medeweten van «le onderwijzers, hunne kinderen van het bijwonen
der lessen kunnen terughouden.
De heer van Eijsinga zegt, dat het door den heer Westenberg
geopperde ivcl overweging verdient, als men let op hctgc«;n in
dc artt. 11 en 12 bcpaal«l wordt. Mogt de heer Westenberg er
een voorstel van maken, dan zal Spr. het ondersteunen.
l)e heer Westenberg stelt hierop voor, om van het wegzenden
der leerlingen, ook aan de omlerwijzers kennis te geven.
Art. 10 wortlt «laarna met de voorgestelde wijzigingen aange
nomen.
Art. 11.
De heer Bloembergen vraagt, ten aanzien van dit art. ecnige
inlichtingen van de commissie.
Hij acht «lit art. niet in overeenstemming met de regeling van
het gymnastisch omlcrwijs, zooals die in «leze gemeente is tot
staiul gekomen en die medebrengt dat de gymnastiek als leervak
is opgenomen, onder de vakken, tot welke het onderwijs op de
daarvoor aangewezen openbare scholen voor lager en middelbaar
on«lerwijs, zal uitstiekkcn. Met het oog op dit beginsel komt
het hem vrcennl voor dat de ouders van het verlangen, om hunne
kinderen aan het gymnastisch onderwijs te doen deelnemen, aan
«le onderwijzers, bij wien ze ter school gaan, bchooren kennis te
geven. Hij zou het meer in overeenstemming met dit beginsel
rekenen, dat omgekeerd de ouders, die hunne kinderen niet aan
dat onderwijs wenschen te doen deelnemen, daarvan kennis gaven.
De heer Suringar stemt den laatsten Spr. toe, «lat nu de
gymnastiek als leervak van «le lagere en middelbare school is
opgenomen, het niet deelnemen aan «lie lessen (ofschoon vrijge
laten) uitzonderinghet wel deelnemen regel moet worden geacht,
en dat alzoo dc uitzondering, niet de regel zou behooron te wor
den aangevraagd. Het is echter slechts een verschil in den vorm
en daar het onderwijs in «1e gymnastiek toch facultatief is gelaten,
achtte de commissie het van belang en stelt zij er voor hare ver
antwoording prijs op, eene positive verklaring van de ouders te
ontvangen, dat zij hunne kinderen aan die lessen wenschen te
doen deelnemen.
De heer Bloembergen zegt, na de gegevene inlichtingen en
«laar de commissie er belang in stelt om dit art. te behouden,
zich daarmede dan ook wel le kunnen vereenigen.
De heer Asman acht, in 't belang van de or«lo, «leze bepaling
gewcnscht.
De heer Duparc herinnert ten overvloede, dat de commissie,
die deze zaak heeft voorbereid, de ouders en voogden bepaaldelijk
heeft doen afvragen, of zij hunne kinderen al dan niet aan het
gymuastisch onderwijs wenschten te doen deelnemen. Ofschoon
57