206
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 23 December 1868.
het onderwijs facultatief is gesteld, hebben alle leerlingen der aan
gewezen scholen regt er van gebruik te maken, omdat het, zooals
ook reeds door den heer Bloembergen is opgemerkt, is opgenomen
in de leervakken vermeld in art. 1 der wet op het lager
onderwijs, en bij de jongste regeling der schoolgelden voor een
tweetal scholen daarop ook wel degelijk is gelet.
Art. 11 wordt hierop onveranderd zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 12.
De heer Bruinsma zou het in dit art. vermelde woord „leer
aren" veranderd willen zien in „directeuren."
De heer Rengers zegt, dat deze wijziging alleen betrekking
kan hebben op den directeur der burger-dagschool.
De heer Attema zegt, dat de directeur der burger dag- en
avondschool aangesteld is als leeraar in bepaald aangewezen
vakken, en acht het woord leeraren dus voldoende.
De heer Bloembergen stelt voor het woord „leeraren" te
veranderen in „directeur."
Dit voorstel, door den heer Bruinsma ondersteund, in omvraag
gebragt zijode, wordt met 12 tegen 5 stemmen, die van de heeren
Bpunger, Bruinsma, Bloembergen, Duparc en Oosterhoff, ver
worpen.
De art. 12, 13 en 14 worden hierna zonder hoofdelijke stem
ming onveranderd aangenomen.
Art. 15.
De heer RengerS- stelt namens de commissie voor, de in dit
artikel voorkomende woorden „niet ter school gaande" te doen
vervallen.
De heer Duparc vraagt, of het de bedoeling der eommissie is,
niet ter schoolgaande kinderen ook tegen betaling tot het onder
wijs toe te laten.
De heer Rengers beantwoordt deze vraag toestemmend.
Art. 15 wordt hierop, met de door den heer Rengers daarin
voorgestelde verandering, zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 16.
De heer Bloembergen kan zich met dit artikel niet ver
eenigen, omdat het door de Commissie voorgestelde leergeld,
hcra veel te hoog toeschijnt. Wanneer men toch nagaat welk
schoolgeld de gemeente, ook na de plaats gehad hebben wijziging
daarvan, geniet voor het onderrigt in dit leervak op de andere
scholen bij welke het aan het verder onderwijs is toegevoegd, dan
zal men moeten toestemmen dat ƒ1.00 voor leerlingen beneden
de 18 jaar en vooral ƒ1.50 per maand of 18.00 per jaar, voor
leerlingen hoven dien leeftijd, hieraan niet is geëvenredigd. Dit
zal aanleiding geven dat velen die anders gaarne van het onder
wijs zouden profiteren, wegens de hooge retributie, daarvoor
zullen terug deinzen. Dat het leergeld zal worden geheven ten
behoeve van de gemeente en dat deze oen deel daarvan aan den
onderwijzer afstaat, acht hij ook niet wcnschelijk. Dit zou dan
nog bij een door den koning goed te keuren besluit moeten
worden geregeld, en zulks komt hem te minder aannemelijk voor,
omdat toch de onderwijzer of onderwijzers het grootste deel dier
leergelden zullen genieten. Spr. zou liever zien dat aan dezen
werd vrijgelaten, op daarvoor te bestemmen uren van het lokaal
en de leermiddelen gebruik te maken, tot het geven van privaat
lessen tegen een, onder goedkeuring der Commissie, door hen
te bepalen leergeld ten hunnen voordeele, doch onder verpligting
om aan de gemeente bij wijze van vergoeding, voor dat gebruik
eene zekere som uit te keeren, in verhouding tot dat te genieten
leergeld of het aantal leerlingen. Over een en ander zal Spr.
gaarne de opinie van de Commissie vernemen.
De heer Bruinsma wenscht het leergeld te verminderen, om
dat de mingegoeden zoo doende geen gebruik van de lessen
zullen kunnen maken volgens zijn gevoelen is het moeijelijk
om, vooral in den zomer, zooveel personen bij elkander te krijgen,
dat daarvoor eene particuliere les kan worden geformeerd.
De heer Rengers stelt namens de Commissie eene verminde
ring van het te heffen leergeld voor.
De heer Attema acht dit punt te gewigtig om daarover reeds
dadelijk eene beslissing te nemen en stelt voor de behandeling
van dit en verdere artt. tot eene volgende vergadering aan
te houden.
Dit voorstel door onderscheidene leden ondersteund wordende,
is zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering,
lQk>8 -
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage
Mijne lieer en
Wij hebben de eer U bij deze voor zoo ver noodig gewijzigd,
ter vaststelling aan te bieden de ontwerpen van a. een besluit
tot benoeming eener vaste commissie uit Uwe vergadering om
ons collegie bij te staan in het beheer der takken van gemeen
telijk bestuur omschreven sub litteris g en i van artikel 179 der
wet van 29 Junij 1851 Staatsblad no. 85); b. eene verordening
regelende den werkkring der commissie.
De redenen die ons hebben geleid om U tot het nemen van
'tsub a bedoeld besluit te adviseren, zoomede de aard en strek
king der bepalingen vervat in het ontwerp sub b omschreven
blijken, naar wij vertrouwen, voldoende uit de mede hierbij ge
voegde memorie van toelichting, weshalve wij de vrijheid nemen
U daaromtrent naar haren inhoud te verwijzen.
Aldus uitgebragt ter Raadsvergadering van den 23 Januarij
1868 door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
ONTWERP
De Raad der gemeente Leeuwarden.
Gehoord de voordragt van Burgemeester en Wethouders tot
het benoemen eener vaste commissie om het dagelijksch bestuur
bij te staan in het beheer der takken van gemeentelijk bestuur,
omschreven sub litteris g en i van art. 179 der gemeentewet.
Gezien de artikelen 54 al. 2 en 3 en art. 55 dier wet.
BESLUIT
Er zal bestaan eene vaste commissie, ten einde B. en W. bij
te staan in het beheer der takken van gemeentelijk bestuur om
schreven sub litteris g en i van art. 179 der gemeentewet; en
stelt daartoe vast de volgende verordening regelende den werk
kring der commissie.
Art. 1.
De commissie voert den naam van Commissie voor openbare
werken en is zamensteld uit één lid van het dagelijksch bestuur
als voorzitter en vier leden van den Raad.
Art. 2.
De vier leden worden jaarlijks in de maand September door
den Raad benoemd, terwijl door B. en W. de voorzitter wordt
aangewezen.
Bij ongesteldheid of afwezigheid van den voorzitter wordt hij
door een ander lid van het dagelijksch bestuur vervangen.
Art. 3.
De commissie houdt maandelijks ééne vergadering cn verder
zoo menigmalen als de meerderheid der leden of dc Voorzitter
het noodig acht.
Geene besluiten worden genomen zoo niet de grootste helft
tegenwoordig is.
Art. 4.
Aan de commissie is opgedragen B, en W. waar zulks door
hen wordt verlangd bij te staan:
a. in het toezien op het beheer en het onderhoud van alle
plaatselijke werken en eigendommen naar aanleiding van art 179
litt. g der gemeentewet;
b. in het ontwerpen en vaststellen der plannen, en der voor
waarden van aanbesteding van openbare werken en de daarvoor
•er.de tot het Verslag van Donderdag 23 Januarij 1868. 1
benoodigde leverantien, waarvan de Raad de vaststelling niet aan
zich voorbehield
c. in het voorbereiden van alle3 wat tot de uitvoering van 's
Raads besluiten bedoeld bij art. 141 der gemeentewet wordt
vereischt
d. in het ontwerpen der voorwaarden van verpachtingen, ver
huringen of op andere wijze in gebruik geven van gemeentelijke
eigendommen
e. in andere zaken van fabricage waarbij hare voorlichting
dienstig kan zijn.
Art. 5.
De commissie is tevens belast met het onderzoek der rekenin
gen van leveranciers, aannemers en werkbazen voor zooverre tot
boven omschreven werken betrekkelijk, die haar tot dat einde
zullen worden toegezonden, en deelt den uitslag van dat onder
zoek aan B. cn VV. mede.
Art. 6.
De commissie houdt jaarlijks in de maand Junij eene ver
gadering met B. en W. ten einde te beraadslagen over de nood
zakelijkheid en doelmatigheid der beraamde openbare werken,
zoomede over dc verbeteringen die in de gemeente en aan hare
eigendommen behooren te worden aangebragt.
Art. 7.
De commissie is bevoegd om ten allen tijde aan B. en W. dc
vercischte voorstellen te doen omtrent alles wat tot haren boven
omschreven werkkring behoort.
Art. 8.
De commissie kan zich, dit noodig achtende, door den ge
meente-architect doen bijstaan en voorlichten. Genoemde amb
tenaar woont tevens, daartoe uitgenoodigd de vergaderingen bij.
Aldus enz.
Memorie van Toelichting geleidende het voorstel
van B. en W. tot het benoemen eener
commissie voor openbare werken.
De vraag of bij de steeds toenemende massa werkzaamheden
voor het Collegie van B. en W., de bijstand eener ltaads-com-
missie voor speciale takken van dagelijksch bestuur, wenschelijk
zoude zijn, heeft meermalen bij het gemeentebestuur een punt van
ernstige overweging uitgemaakt. Zooals echter veeltijds bij be
langrijke administratieve veranderingen het geval pleegt te zijn,
werden ook hier tegenover de gegronde klagten over het be
staande, de vele, niet louter ingebeelde, bezwaren aangevoerd,
die men bij eene andere regeling der gemeentelijke huishouding
te gemoet zag. Die bezwaren rekenden althans B. en W. van
genoegzaam gewigt, om tot nog toe geen gehoor te mogen geven
aan den meermalen uitgesproken wensch, dat ook in deze ge
meente eene of meer vaste Raads-commissiën voor speciale onder
deden van het dagelijksch bestuur, in het leven mogten worden
geroepen. Thans echter schijnen verschillende omstandigheden,
de benoeming eener nieuwe commissie van bijstand meer gebie
dend te vorderen. Het raadsbesluit van 14 Nov. 1867 no. 8
vooral waarbij in beginsel is aangenomen, dat de voorbereiding
van verhuringen, verpachtingen of in gebruikgeving van gemeen
telijke eigendommen aan eene vaste commissie wordt opgedragen,
gaf bij B. en W. aanleiding tot de gedachte, of het nu niet be
ter en meer overeenkomstig 's Raads bedoeling zoude wezen, in
dien van hen selven een meer omvattend voorstel overeenkomstig
art. 54 al. 2 van de gemeentewet uitging. Zonder de vroegere
bezwaren geheel weg te cijferen, komt hun die weg dc meest
verkieslijke voor, en liet vereischt geen betoog dat in de gegeven
Bijlage. No. 1.