118
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 11 Junij 1868.
5o. Den Gemeente-Ontvanger te raagtigen om op het bedrag
der betrokken kohieren af te schrijven de als oninvorderbaar op
de staten lett. E. en F. vermelde aanslagen wegens de plaatselijke
directe belasting op het inkomen, dienst 1867 en ter zake de
belasting op het houden van houden, respectievelijk ter som van
f 1011.73* en 18.75.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
6. Voorstel van B. en W. betrekkelijk het aanwijzen eener
nieuwe rooijing voor de gebouwen en erven ten zuiden van het nieuw
aangelegd riool in de gedempte gracht geloopen hebbende van de
Doelepijp tot aan de Oldehoofster IVaterpoort en het in verband
daarmede afstaan van Gemeentegrond.
De lieer Gorter geeft te kennen dat bij zich wel kan vcree-
nigen mot de rooijing zooals die door li. en W. is voorgesteld.
Ook heeft hij geen bezwaar tegen den voorgedragen afstand van
grond aan den heer ltengers, doch nu het collegie van dagelijksch
bestuur blijkens zijn voorstel in beginsel het afstaan van den
door de nieuwe rooijing te verkrijgen grond beoogt, had hij ge-
wcnscht dat gezegd collegie een voorstel zou hebben gedaan
daartoe strekkende dat de overige gedeelten gronds eveneens
aan de andere belendende eigenaren werden afgestaan. Spr. ver
onderstelt dat de heeren Roraenij c. s.die thans met de plan
nen van het gemeentebestuur zeker onbekend zijn, daarmede in
kennis gesteld, even als de heer Rengers de beschikbare gedeel
ten gronds achter hunne erven zullen wenschen te bezitten. Ilij
geeft derhalve in bedenking of het niet raadzaam is dat B. en
W. alsnog met de bedoelde eigenaren ter zake in overleg treden
en daarna aan den Raad een nader voorstel indienen om deze
zaak in ecDs geheel af te doen. Daartegen bestaat z. i. vol
strekt geen bezwaar. Nu evenwel zal naar Sprs. meening, wordt
het voorstel van B. en W. aangenomen, het omheinen door den
heer llengers van het aan hem af te staan gedeelte grond een
misstand veroorzaken die in dezen diende te worden voorkomen.
Hij acht het beter dat het afstaan der beschikbaar komende ge
deelten grond in eens worde geregeld en alsdan de afschei
ding der erven door het plaatsen van een staket, ijzeren hek of
iets dergelijks op gelijke wijze worde tot stand gebragt.
Dc Voorzitter merkt den heer Gorter op dat B. en W. het
beter hebben geoordeeld om, zoolang de overige aan de gedempte
gracht belendende eigenaren, zij het dan ook ten gevolge van
onbekendheid, zich niet tot het bekomen van grond hebben aan
gemeld, te hunnen opzigtc geen voorstel aan den Raad te doen,
maar nu de rooilijn vast te stellen, met overdragt aan den heer
Rengers van de tusschen zijn erf en de gracht gelegen grond.
Mogtcn de overige naastleger3 zich later tot het bekomen van
grond aanmelden dan zal zulks op door den Raad te bepalen
voorwaarden kunnen worden toegestaan, waaromtrent in dat ge
val een voorstel van B. en W. kan worden tegemoet gezien.
Mogt dc heer Gorter echter ten deze een voorstel willen doen
dat hij zich dan hierover verklarc.
De heer Gorter zegt dat bij ten dezen geen voorstel heeft te
doen het lag slechts in zijne bedoeling het door hem geopperde
aan B. en W. in bedenking te geven.
De Voorzitter brengt alsnu het 1ste lid der conclusie van het
voorstel in beraadslaging.
De heer van Sloterdijck vraagt opzigtens de redactie van liet
lste lid eene inlichting. Spr. is van oordeel dat in de aandui
ding der rooilijn eene misvatting heeft plaats gegrepen. In het
voorstel toch wordt vermeld „de rooijing voor de gebouwen en
„erven ten zuiden van het nieuw aangelegd riool in de gedempte
„gracht, geloopen hebbende van de Doelepijp tot aan de Olde-
„hoofster waterpoort," terwijl op de overgelegde situatie-teekening
de rooilijn zich niet verder uitstrekt dan van den stal van den
heer Stocker tot de Ilecr-Yvo-Straat.
De Voorzitter antwoordt den heer van Sloterdijck dat het
hier eene rooilijn betreft voor de huizen en erven staande en ge
legen ten zuiden van de gedempte gracht, geloopen hebbende
van de Doelepijp tot de Oldehoofster waterpoort. - Hij meent
dat de besproken aanduiding voldoende duidelijk is, doch vraagt
den heer van Sloterdijck of hij de beoogde wijziging wcnscht
voor te stellen.
De heer van Sloterdijck stelt daarop voor in het in behan
deling zijnde lste lid der conclusie te omschrijven dat de rooi
lijn strekt van de stal van den heer Stocker tot de Heer-Yvo-Straat.
De Voorzitter heeft er niet tegen dat de bedoelde omschrij
ving worde aangebragt en stelt voor de redactie daarvan aan B.
en W. over te laten, waarmede de vergadering zich vcreenigt.
Het lste lid wordt daarop voorbehoudens de aan te brengen
wijziging, in rondvraag gebragt en met algemeene stemmen aan
genomen.
Ilc t 2de lid wordt vervolgens zonder beraadslaging eenparig
goedgekeurd.
Alsnu komt het 3de lid in behandeling.
De heer de Haan vraagt ot het niet wat te stellig is te be
sluiten dat de grond zal worden afgestaan dewijl men afhankelijk
is van de aanname der Voorstellen dezerzijds te doen, die door
de belanghebbenden te bezwarend kunnen worden beschouwd.
De Voorzitter merkt op dat het voorstel is om in beginsel
aan te nemen dat op nader door den Raad vast ie stellen voor
waarden de grond zal worden afgestaan.
De heer de Haan blijft bij zijne mcening vooral nu het de
bedoeling is de grond grenzende aan sommige pereeelcn niet
gratis af te staan.
De heer Bloembergen merkt den heer de Haan op dat in het
voorstel sprake is van afstand aan „belendende eigenaren of andere
belanghebbenden", zoodat men niet zoo geheel afhankelijk zal zijn
van het goedachten der eersten, ofschoon dezen uit den aard der
zaak billijkerwijs het eerst in aanmerking zullen kunnen komen.
Hij erkent evenwel met dien Spreker dat de woorden „zal wor
den afgestaan" zeer bepaald zijn. Ilij stelt daarom voor, in
plaats van de zoo juist gemelde woorden, te lezen: „zal kunnen
„worden afgestaan."
Dienovereenkomstig wordt besloten, waarna het 3de lid aldus
gewijzigd in stemming gebragt en met algemeene stemmen aan
genomen wordt.
Hierop brengt de Voorzitter het 4de lid in behandeling.
De heer Westenberg merkt op dat in de voorwaarde sub a>
waarop den bij dit 4de lid bedoelden afstand van grond zal
plaats hebben, is bepaald dat die grond, onbebouwd blijvende,
door den heer Rengers op voldoende wijze van de openbare straat
afgescheiden worde en blijve. De wool den „op voldoende wijze"
komen Spr. tc onbestemd voor, dewijl ze, als zeer betrekkelijk
zijnde, vatbaar zijn voor verschillende uitlegging en daardoor
later alligt aanleiding tot moeijelijkheden kunnen geven. Hij
stelt daarom voor achter die woorden tc laten volgen ter beoor-
„dceling van Burgemeester en Wethouders."
Dc heer van Sloterdijck kan zich met het 4de lid der con
clusie, zooals het is voorgedragen, niet vereenigen. Hij acht het
gratis afstaan van gemeentegrond een te gevaarlijk antecedent om
daartoe in het onderhavige geval mede te werken, 'tls waar
zegt Spr. 't bedoelde plekje grond heeft voor de gemeente weinig
waarde, ja is zelfs met het oog op den welstand voor de gemeente
geheel ongeschikt en eene regelmatige afscheiding aan de te maken
straat zal den welstand zeer bevorderen. Evenwel, andere kleine
plekken gemeentegrond, aan de Oosterkadc, de Keizersgracht en
op het Jacobijner kerkhof, die tot bevordering van regelmatig
heid even noodzakelijk ter bebouwing dienden tc worden afgc-,
staan, zijn niet dan tegen vergoeding aan belanghebbenden over
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 11 Junij 1868.
119
gedragen. Om andere, hem trouwens onbekende redenen moge
de voorgedragen grati3 afstand van grond aan den heer Rengers
misschien wel aannemelijk zijn, de in het voorstel daartoe bijge-
bragte motieven acht Spr. niet voldoende.
Hoezeer hij op hoogen prijs stelt de loffelijke medewerking
van ingezetenen waar het geldt dc uitvoering van gemeentewei*
ken, ze geeft echter geen regt op ecnigc belooning. Moge de
heer Rengers van een gepretendeerd regt hebben afgezien, wel-
ligt in het vooruitzigt daardoor in 't bezit te geraken van eenigc
grond ter vergrooting van zijn erf, andere belendende eigenaren
hadden evenzeer pretentie kunnen maken. Van het regt van
den heer Rengers is niet gebleken, althans de overgelegde stuk
ken geven geene zoodanige inlichtingen. Naar Sprs. meening
blijkt integendeel uit het daarbij gevoegd extract uit het actenboek
der stad Leeuwarden,dat het regt van den heer Rengers om over de nu
gedempte gracht eene brug te hebben prccario werd bezeten en door
het gemeente bestuur ten allen tijde kondo worden herroepen, terwijl
het bovendien voor het minst twijfelachtig is of niet door demping
van de gracht het regt van overbrugging, al bestond het onherroepe
lijk, van zelf zou vervallen. Wat de andere belendende eigenaren
betreft waarvan Spr. zooeven gewaagde, hij wil niet geacht wor
den te hebben beweerd dat deze een regt konden bewijzen, maar
regt te pretenderen is geheel iets anders dan regt te bewijzen,
in ieder geval hadden zij een spaak in 't wiel kunnen steken
door een gelijk of soortgelijk regt te beweren en hadden dan
als ze hun verzet lieten varen, gelijk regt als de heer Rengers,
om vergoeding voor vermeend regt te erlangen.
De heer Rengers wil den heer van Sloterdijck eenige inlich
tingen verstrekken, welligt dat daardoor de geopperde bezwaren
tegen het voorstel worden opgeheven. Vooraf moet Spr. echter
opmerken dat hij, om redenen die men wel zal bevroeden, zich
liever buiten deze discussie had gehouden. Wat den besproken
gratis afstand van grond betreft, Spr. kan verklaren dat hij in
beginsel daartegen is, doch van meening blijft dat in het onder
havige speciale geval eenigzins moet worden toegegeven. De in
dezen betrokken belanghebbende beweerde een privaat regt te
bezitten tol het houden van een brug over de gracht achter
zijn erf, niet alleen krachtens de door den heer van Sloterdijck
aangehaalde acte, maar ook volgens eene acte betrekkelijk de
overdragt van het huis in de vorige eeuw, waarin de bepaling
voorkomt dat de stal achter het huis uitgang heeft over een brug
naar het St. Jobsleen. Deze laatste acte is blijkens eene daarop
gestelde aanteekening opgenomen in het stedelijk consentbock
van Leeuwavden en het is vooral op grond daarvan dat de be
langhebbende vermeende zijn beweerd regt voldoende tc kunnen
staven. In allen gevalle zou krachtens evengeraelde acte die
belanghebbende een uitgang over 't onderwerpelijk gedeelte grond
moeten worden verleend. B. en W. hebben, als huns oordeels
het beste middel, gemeend bij wijze van minnelijke overeenkomst
de moeijelijkheden te moeten voorkomen en zonder tc willen be
weren dat werkelijk van de zijde van den heer Rcnger3 een bepaald
regt aanwezig ware, de gratis afstand van een gedeelte gronds,
dat voor de gemeente geene waarde bezat te mogen voordragen.
Hier toch konden bezwaren in den weg worden gelegd die dc uit
voering van het werk welligt belangrijk zouden hebben belemmerd.
Bovendien wenscht Spr. den heer van Sloterdijck te doen op
merken dat hier niet gelijk die geëerde Spr. schijnt te denken
een gevaarlijk precedent zou worden gesteld. Reeds dikwijls toch
heeft gratis afstand van gemeente-grond plaats gehad, om vcr-
fraaijing of regelmatige bouworde in de gemeente tc bevorderen,
zij het dan ook dat die gedeelten gronds welligt niet die opper
vlakte hadden als de onderwerpclijke.
De heer BloenJbergen zegt dat men naar zijn oordeel in dezen
niet uit het oog moet verliezen de aanzienlijke koster, die de
heer Rengers zal moeten besteden voor het maken der vereisohte
afscheiding tusschen zijn erf cn de straat, en die nog al van
invloed behooren te zijn, bij de beoordeeling der voorwaarden
van overdragt, ook wat het geldelijke betreft, vooral omdat het
af te staan gedeelte gronds niet zoo groot is in evenredigheid
van dc bedoelde kosten. Voorts meent Spr. dat waar dc ge
meente zoo belangrijke maatregelen neemt ter bevordering van
den welstand, men ook wel de ingezetenen bevorderlijk dient te
zijn om daartoe van hunnen kant mede tc werken. Wcl had
men aan de onderwerpelijke overdragt van grond eene kleine
contributie kunnen verbinden, doch het bedrag daarvan zou al
zeer luttel moeten zijn geweest.
De heer de Haan merkt op dat wanneer dc heer Rengers regt
van uitgang heeft van zijn erf over den grond die door B. en
W. wordt voorgesteld hem gratis af te staan, naar de te ma
ken straat, er alleen aanleiding kan bestaan, om den heer Ren
gers een uitgang te doen behouden, zonder juist de ongeveer
40 Q ellen gratis af te staan, waartegen hij zich verklaart.
De heer Bruinstna is het met den heer Bloembergen eens
dat de kosten die de heer Rengers zal moeten maken zeer aan
zienlijk zijn. Voorts merkt Spr. op dat, heeft de heer Ren
gers regt van uitgang dan dient hem op voldoende wijze tot het
maken van een uitgang gelegenheid te worden verschaft. Nu
reeds is het terrein bij zijn erf door de demping verlaagd en
dien tengevolge de uitgang eeniger mate verbroken. Mogt er
overigens bezwaar bestaan het in behandeling zijnde 4de lid in
zijn geheel in stemming te brengen dan geeft Spr. in overweging
het voorstel te splitsen en eerst te besluiten omtrent den afstand,
daarna of die afstand al dan niet gratis zal plaats hebben.
De heer van Sloterdijck dankt den heer Rengers voor de ge
geven inlichtingen. Daaruit heeft hij nu ten miuste vernomen
dat er nog eene acte bestaat, waarbij het regt tot het leggen
\an eene brug over de nu gedempte gracht schijnt te worden
verzekerd. Spr. moet echter bekennen dat hij niet genoegzaam
in de gelegenheid is geweest om te onderzoeken of eene inschrij
ving in het stedelijk concentboek van de aangehaalde acte den
belanghebbende ten waarborg strekt, dat bet daarbij omschreven
regt door het gemeente-bestuur wordt erkend. ooralsnog
meent hij zulks te moeten betwijfelen en is uitdienhoofde niet
overtuigd dat voor den bedoelden gratis afstand voldoende rede
nen bestaan, terwijl waar deze ontbreken z. i. afstand tegen ver
goeding regel behoort te zijn. Spr. zal zich op dien grond te-
gcu het 4de lid van het voorstel verklaren.
De heer de Haan is een en andermaal in de gelegenheid
geweest 't voormelde stedelijk coriecntboek in te zien en zoo hij
zich niet bedriegt is hem daarbij gebleken, dat bij de inschrij
ving daarin van neten als de genoemde steeds aan het slot wordt
„vermeld voorbehoudens de regten van den lande, de provincie
„of de stad," waaruit hij mag afleiden de veronderstelling dat
zulks met de besproken acte ook bet geval zal zijn, zoodat de
opname van eene bepaling als waarvan de heer Rengers sprak,
in het koop-contract, dc regten der gemeente niet zullen zijn
beperkt of verloren.
De Voorzitter brengt hierna in stemming het door den heer
Westenberg voorgedragen amendement tot aanvulling der bij het
4de lid sub a gestelde voorwaarde, 't welk eenparig wordt goed
gekeurd. Vervolgens het geheele 4de lid, aangevuld met het
zooeven aangenomen amendement, door den Voorzitter in rond
vraag gebragt zijnde is dit met 9 tegen 7 stemmen (dio van de
heeren Brunger, Hommes, de Haan, de With, Duparc, vun Slo-
terdijek en Suringar), aangenomen, zoodat is besloten Voorbe
houdens de vereisohte goedkeuring van heeren Ged. Staten van
Friesland
lo. Voor goed aan te zien, dat door B. cn W. de rooijing
voor de gebouwen en erven tusschen het kadastrale perceel ge
meente Leeuwarden sectie C no. 232, thans eigen aan den heer
J. Stocker, en de Heero-Yvo-Straat, ten zuiden van liet nieuw