50 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 April 1869. naar en invoer uit andere gemeenten niet mogen beletten bier mede kan alleen bedoeld worden het heiFen van plaatselijke ac- cijnsen. Was de opmerking van vorigen Spr. waarheid dun zouden evenmin de tolheffingen op de wegen bestaanbaar zijn. De heer Jongsma verklaart met genoegen de opmerking var. den heer OosterholF te hebben gehoord het komt Spr. voor dat juist de aangehaalde missive datgene aangeeft wat sommigen zoo gaarne wenschen had men echter alleen het belang van de voetgangers op 't oog gehouden dan zou die stelling ingang kun nen vinden, doch «laar hier evengoed het belang van de schippers 13 betracht, verdwijnt geheel de kracht van het aangevoerde ar gument. De heer van Eijsinga repliceert op het gesprokene door dén heer Bloembergen, dat het uiet aan zou gaan met eene penne- slreek alle belemmeringen, die men vindt weg te nemen, daar men met bestaande toestauden te rekenen heeft. Wat den beer Attema betreft, wenscht hij te doen opmerken, dat z. i. door dien Spr. een willekeurig onderscheid wordt aan genomen. Het artikel spreekt algemeen van plaatselijke belas tingen, dus ook de rctributien, die de gemeentewet daaronder rangschikteene beperking tot accijnsgoederen is z. i. niet ge- regtvaardigd. Spr. blijft van meening, dat het eene belemmering van den doorvoer is, wanneer men een vaarwater, dat vroeger open en vrij was met eene belasting bezwaart. De heer van Sloterdijck wenscht, naar aanleiding van de op merking van den heer Oosterhoft', onder de aandacht te brengen, dat de door dien Spr. aangehaalde ministeriële circulaire dag- teekent van den 4 October 1851; dat na dien tijd aan 4 brug gen, allen gelegd op plaatsen waar vroeger nimmer bruggen ge legen hebben, tolheffingen zijn ingevoerd- Spr. is derhalve van racening, dat de bedoelde circulaire door later verkregen resul taten, veel van hare kracht heeft verloren. Wanneer de nu voorgestelde tolheffing in strijd met de wet is, dau zouden even min de vroeger voorgedrage heffingen goedgekeurd zijn. De heer OosterholF maakt de heeren van Sloterdijck, en Jong- sma opmerkzaam op art. 254 der gemeentewet; daar toch i9 bepaald dat de beffingen tot geen hooger bedrag mogen geschie den, dan in evenredigheid van het genot dat de gebruiker van de werken heeft. Met het oog hierop en de omstandigheid dat de schippers geen genot van de brug hebben, is Spr. van mee- nirxg dat geen tol zal kunnen worden geheven. Het voorstel hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt met 14 tegen 5 stemmen, die van de heeren van Sloterdijck, Attema, Suringar, Jongsma, en Gorter, verworpen. 26. Alsnu wordt overgegaan tot de behandeling van het door Burgemeester en Wethouders aangeboden concept-besluit betref fende de aanstelling en bezoldiging van een brugwachter, belast met de bediening van de ijzeren draaibrug, over het nieuwe kanaal, tegenover de Zuiderwalsteeg in deze gemeente. Nadat het concept-besluit puntsgewijze in behandeling was gebragt, is het buiten beraadslaging, zonder hoofdelijke stem ming aangenomen en mitsdien vastgesteld het volgend besluit l)e Raad der gemeente Leeuwarden, Gelet op zijn besluit van den 12 Maart 1868 no 11, waarbij tot het leggen van een ijzeren draaibrug over de buitengracht tegenover de Zuiderwalsteeg in deze gemeente is besloten. Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat om het dage- lijksch toezigt op en het onderhoud van die brug, zoomede de bediening daar van, op te dragen aan eenen van wege de gemeente aangestelden brugwachter; Besluit lo. Het dagelijksch toezigt op- en het onderhoud zoomede de bediening van de ijzeren draaibrug tegenover de Zuiderwal steeg in deze gemeente, worden opgedragen aan eencn brugwach ter, daartoe door Burgemeester en Wethouders aan te stellen; 2o. De brugwachter geniet eene wekelijksche bezoldiging van vijf gulden, benevens vrije woning. 3o. De brugwachter zal zich hebben te gedragen naar eene door Burgemeester en Wethouders vast te stellen instructie, speciale bepalingen inhoudende, omtrent hetgeen in't belang der geregelde communicatie met den spoorweg daar ter plaatse moet worden in acht genomen. 4o. De aan te stellen brugwachter geniet tot tijd en wijle dat hem eene vrije woning door het Gemeente-bestuur zal zijn aangewezen, eene vergoeding voor huishuur, berekend tegeo 1 in de week. 27. Wordt in behandeling genomen het in de vorige verga dering ter tafel gebragte voorstel van Burgemeester en Wethou ders, betrekkelijk de oprigting van eene schietbaan, ten behoeve van de schietoefeningen der dienstdoende schutterij dezer gemeente. De heer Gorter wenscht te worden ingelicht, of, wanneer dc schietbaan gereed is, daarvan ook door het hier ter plaatse aan wezige garnizoen en door particuliere vereenigingen, gebruik kan worden gemaakt, en de gemeente voor dat gebruik ook eenige vergoeding zal erlangen? Zijns inziens kan het niet uitblijven dat zoowel door particulieren als door het garnizoen, gebruik van de baan zal worden gemaakt, waarom het hem wenschelijk is voorgekomen, dat te dien einde, even als zulks met het gebruik van het lokaal voor het onderwijs in de gijmnastiek plaats vindt, eene retributie worde vastgesteld. De Voorzitter geeft hierop te kennen, dat bij het dagelijksch bestuur op den voorgrond heeft gestaan, het maken van eene schietbaan ten behoeve der schietoefeningen van dc dienstdoende schutterij in deze gemeente, doch dat het bij dit Collcgie mede een punt van overweging heeft uitgemaakt, om de schietbaan tevens te doen strekken tot de oefeningen, zoo van het garnizoen als van particuliere vereenigingen, omtrent welk gebruik men zich voorstelt ter gelegener tijd sohikkingen te treffen. De heer van Sloterdijck racent uit het antwoord van den oorzitter te kunnen afleiden, dat, wanneer de schietbaan gereed is, alsdan eene aanvraeg van het Ministerie van Oorlog zal wor den ingewacht; Spr. wenscht echter aan Burgemeester en Wet houders in overweging te geven, vooraf daartoe onderhandelingen aan te gaan. De heer Westenberg geeft te kennen, dat hij indertijd lid is geweest van de commissie, bela9t met het onderzoek eener aan vrage van particulieren, tot het maken van eene gelegenheid voor het houden van schietoefeningen; bij die aaüvrage werd verzocht eene schietbaan aan te leggen ter lengte van 200 passen of 150 ellen. Het door de commissie uitgebragte rapport had de strek king, dat ook door de dienstdoende schutterij dezor gemeente, van de baan gebruik zou kuunen worden gemaakt. Bij missive van den Minister van Oorlog is echter te kennen gegeven, dat, ten behoeve van de schietoefeningen der dienstdoende schutterijen, niet anders dan van getrokken geweren gebruik zal mogen worden gemaakt; die geweren dragon circa 1500 passen. Nu rijst bij Spr. de vraag, of deze schietbaan door den kom- mandant der schutterij voor het houden van oefeningen met ge trokken geweren geschikt wordt geoordeeld? De Voorzitter meent zich wel te herinneren, datdekoraman- dant der schutterij in der tijd over de zaak is gehoord en door dezen de capaciteit van de schietbaan geschikt is bevonden. De heer Bloembergen geeft te kennen, dat hij als lid van 't dagelijksch bestuur heeft medegewerkt om dit voorstel aan te bieden, maar nu hij als lid van den Raad daarover zijn gevoelen moet uitspreken, wenscht Spr. te kennen te geven, dat hij tegen het voorstel is; hij kan zich niet voorstellen dat op de beoogde plaats eene GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 22 April 1869. 51 schietbaan kan worden aangelegd die bij de schietoefeningen ge noegzame waarborg tegen ongelukken oplevert. Dat bezwaar klemt nog meer wanneer ook, zooals te voorzien is, door de mi litaire magt van de baan gebruik zal worden gemaakt. De plaats zelve acht hij voor het aangewezen doel geheel ongeschikt, omdat ze in eene bebouwde streek gelegen is. Spr. kan zich wel ver eenigen met het gevoelen van die heeren, om, wanneer er plan bestaat, de schietbaan ook voor de oefeningen der militaire magt open te stellen, daartoe vooraf de noodige schikkingen van finan- tiëlen aard te treffen, en zoo de Raad mogt besluiten eene schiet baan aan te leggen, zou hij het wenschelijk achten, dat dergelijk besluit werd genomen in dien zin, om vooraf de verzekering te erlangen dat van wege de Ilooge Regering op tegemoetkoming kan worden gerekend. Ten aanzien van de lengte der schietbaan meent Spr. te moe ten opmerken, dat die ten behoeve van het garnizoen te Har- lingen, zoo hij wel onderrigt werd, is aangelegd ter lengte van 300 passen, doch daarbij bestaat tevens gelegenheid aan den overkant van den weg om de baan tot op het dubbele, ja zelfs tot op nog grooteren afstand te verlengen. Daar heeft men aizoo eene grootere lengte dan hier wordt voorgesteld noodig geacht; hij is het daarom met dien Spr. een9, die er op gewezen heeft of deze schietbaan wel de noodige geschiktheid voor de oefeningen met getrokken geweren aanbiedt. Wil men «le schiet baan inrigten op zoodanige wijze dat zij bij voortduring aan hare bestemming kan beantwoorden, dan is het ook noodzakelijk dat men zich daarvan vooraf vergewisse. Anders toch zal al spoedig het geval zich voordoen, dat de gemaakte inrigting, die wei niet voor vergrooting vatbaar zal zijn, onvoldoende wordt geacht en door eene andere zal moeten vervangen. Wordt de gemeente door de wet vcrpligt in eene schietbaan voor de schutterij te voorzien, zij zal dit dan ook op voldoende wijs raoeteu doen. De heer Rengers is ook met den heer Westenberg van mee ning dat de schietbaan niet te lang zal wordenhetgeen echter vroeger omtrent deze zaak is voorgevallen brengt hem tot het denkbeeld dat ze aan hare eischen kan voldoen. Wanneer de schutters op 250 passen den schijf kannen treffen, gelooft bij dat zij met weinig oefening ook met juistheid op verderen afstand zullen kunnen schieten. De industrie in het vervaardigen van vuurwapenen maakt boven dien tegenwoordig zulke reuzenschreden, dat al maakte men ook eene schietbaan die voor de thans gebruikelijke geweren voldoende ware, dan toch later alligt eene meerdere lengte zou worden vereischt, waartoe Spr. troirwens in de nabijheid dezer gemeente geene geschikte gelegenheid zou weten te vinden. De heer Gorter meent, na de tcekening te hebben geraad pleegd, dat wanneer de schietbaan dienovereenkomstig wordt aan gelegd, ze genoegzaam aan de behoeften beantwoordt; de lengte van 250 passen komt bera voldoende voor, omdat op verderen afstand het juiste mikpunt voor het oog gemist zal worden. Spr. ziet daarom geen bezwaar om het voorstel zooals het is liggende aan te nemen. Ook kan hij zich zeer goed vereenigen met de opmerking van den heer van Sloterdijck, om vooraf met het Ministerie van Oor log in correspondentie te treden. De heer Bloembergen verlaat de vergadering. De heer van Sloterdijck wenscht te worden ingelicht of de overgelegde teekening eene schietbaan voorstelt, die van wege het Ministerie van Oorlog is aanbevolen in ieder geval acht hij het wenschelijk dat met het Ministerie van Oorlog in onderhandeling worde getreden, over de eischen voor dc schietoefeningen van het garnizoen te stellen. Pe heer Westenberg geeft hierop te kennen, dat de teekening van wege het Ministerie van Oorlog is verstrekt, maar alleen met het oog op het in der tijd bestaan hebbende plan bij eenige par ticulieren om, voor eigen rekening, eene schietbaan, op een door hen aangewezen terrein aan te leggen. Nu men dezelve echter speciaal dienstbaar wil maken voor het schieten met getrokkene geweren en bovendien verwacht, dat de baan ook door bet garnizoen zal worden gebruikt, zou Spr., zon der de bepaalde verzekering, dat ze bij de voorgestelde lengte daartoe geschikt is, niet gaarne hierover eene beslissing nemen. Hij acht derhalve de zaak nog niet in staat van wijzen. De Voorzitter geeft hierop te kennen, dat de overgelegde tee kening is vervaardigd naar een daartoe van wege het Ministerie van Oorlog voor de oefeningen der schutterijen ontworpen model eener schietbaan, die, naar luid eener missive van dien Minister, met geringe kosten kan worden aangelegd, doelmatig en eenvou dig is en genoegzame zekerheid oplevert. De heer Jongsma i3 na de gehoudene discussiën van oordeel, dat de zaak nog niet voor beslissing vatbaar is onderscheidene bedenkingen van overwegend belang zijn daartegen aangevoerd Spr. wenscht daarom in overweging te geven het voorstel te stel len in handen eener commissie of aan Burgemeester en Wethouders te renvoijeren. Het liefst zou hij zien dat eene bijzondere com missie hiermede belast werd, omdat deze daarover welligt meer der nieuw licht kan verspreiden dan Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter zou het wenschelijk achten dat het voorstel aan Burgemeester en Wethouders worde teruggezonden. De heer Jongsma stelt hierop dit voor. De heer Westenberg ondersteunt dit voorstel tevens merkt Spr. nog op «lat sedert door de commissie in der tijd rapport is uitgebragt, een nieuwe kommandant der schutterij is aangesteld; wanneer nu door Burgemeester en Wethouders diens advies wordt ingewonnen zal de zaak welligt spoedig kunnen worden afgedaan, vooral omdat de baan in de eerste plaats ten behoeve van de schutterij zal worden aangelegd. Dit voorstel vervolgens in stemming gebragt zijnde wordt zon der hoofdelijke stemming aangenomen. 28. De heer Plantenga geeft, naar aanleiding van het door Bur gemeester en Wethouders medegedeelde, aangaande het bij de Tweede Kamer der Staten-Gcneraal aanhangige voorstel van den heer van Kuijk tot wijziging der armenwet, den wensch te ken nen, dat de stukken welke tot het medegedeelde resultaat hebben geleid, voor de leden ter inzage worden gelegd. De Voorzitter zegt dat het medegedeelde voor 't grootste ge deelte op mondelinge besprekingen berust, doch dat de stukken voor zooverre aanwezig, ter inzage zullen worden gedeponeerd. De heer Attema acht het wenschelijk dat deze zaak nog eens op nieuw worde onderzocht, waarom hij voorstelt eene commissie te benoemen, ten einde den Raad hieromtrent te dienen van consideratien en advies. Dit voorstel wordt door den heer Duparc ondersteund. De heer Rengers zou, wanneer dergelijk voorstel vroeger ware gedaan daaraan zijne goedkeuring hebben kunnen schenken; maar, nu de zaak reeds geruimen tijd aanhangig is, nu van eene menigte besturen adressen zoo van goed- als afkeuring zijn aangeboden, acht Spr. het minder raadzaam om nu nog de vraag te gaan overwegen of een adres zal worden ingediend, dat onder die groote menigte toch wel geen groot gewigt in de schaal zal leggen. De heer Duparc kan dit gevoelen niet deelen. Dat vroeger geen voorstel is gedaan, kan geen motief zijn. Spr. had meer malen er over nagedacht, daartoe over te gaan; hij werd er echter van teruggehouden, omdat het hem niet onbekend was

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 4