bbsi Jfr. 222 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdagen den 23 en 30 December 1863. cussiën eene conclusie als de door hem voorgestelde past. Hij gelooft, dat de leden van den Raad den hoofdinhoud van het zoo even behandeld voorstel deelden, maar dat zij het onderzoek, in plaats van aan eene Raadscommissie, aan Burgemeester en Wethouders wenschten te zien opgedragen. De heer Bloembergen zal zich met. het voorstel niet vereeni gen. De voorsteller heeft er reeds straks op gewezen, dat hij de goede bedoelingen die Burgemeester er» Wethouders met het gedaan voorstel beoogden moest erkennen. Spr. dunkt, dat, waar de heer Attcma grond vindt die bedoeling te erkennen, hij 't ook aan de belangstelling Burgemeester en Wethou ders mag overlaten, omwaar de Raad niet mogt instemmen met het middel om lot het beoogde doel te geraken, dan nu des noods handelend op treden. Het is tc verwachten, dat, waar het collegic verbetering wenscht, het de zaak ook nu niet zal laten rusten en dus ook geene uitnoodiging deswege behoeft. Spr. zal zich derhalve tegen het voorstel verklaren. De heer Jongsma behoort onder de leden die verwachten, dat het collegie van dagelijksch bestuur, ook zonder speciale op- dragt van den Raad, met allen ijver zich de zaak zal aantrek ken. Spr. gelooft ook niet, dat het in de bedoeling van den voorsteller ligt een bevel te geven dat Burgemeester en Wethou ders zich de zaak aantrekken, maar wel, dat de Raad op de hoogte gesteld worde wat door hen zal zijn verrigi. Immers, Spr. leest in het voorstel, „om van den uitslag vau bet onder zoek verslag uit tc brengen." Nu dit aan liet vooistel is toege voegd, gelooft Spr., dat het zich aanbeveelt. De heer Duparc wenscht den voorsteller in overweging tc ge ven, eene kleine wijziging in zijn voorstel aan te brengen. Uit de gehouden discussiëu blijkt genoegzaam, dat «Ie. meerderheid niet tegen een onderzoek is gestemd, maar dit, in plaats van aan eene raadscommissie, aan Burgemeester en Wethouders ver langt te zien opgedragen. Het voorstel van den heer Alteina strekt nu tot dit laatste. Maar nu ufoet Spr. opmerken, dat, terwijl Burgemeester en Wethouders niet pertinent aannamen, dat er èn aan het lager èn aan het gemeentelijk middelbaar on derwijs te verbeteren valt, maar daaromtrent slechts vraagpunten tot onderzoek stelden, het nu aan de orde zijnde voorstel verder gaat, daar het aan Burgemeester en Wethouders opdraagt, te onderzoeken, wat ter verbetering van een en ander dient te ge schieden. Door dit voorstel aan te nemen, zou men alzoo da delijk erkennen, dat er gebreken of leemten zijn. Dit komt Spr. eenigzins te positief voor. Er zal, vooral in het stelsel van den geachten voorsteller, vooraf dienen te worden onderzocht of er inderdaad te verbeteren valt, en eerst als dit zal zijn gebleken noodig te zijn, zullen Burgemeester en Wethouders hebben na tc gaan, welke maatregelen tot verbetering zullen moeten wor den genomen. Door b.v. te lezen „Te onderzoeken, of er iets en, zoo ja, wat enz.," zou aan het bezwaar van Spr. kunnen worden tegemoet gekomen. De heer Attema wil zich onthouden van verdere toelichting van zijn voorstel, maar verklaren, dat de door den heer Duparc bedoelde wijziging door bera wordt overgenomen. Het aldus gewijzigd voorstel wordt hierna in rondvraag ge- bragt en met 16 tegen 1 stem, dien van den heer Bloembergen, aangenomen, zoodat is besloten Aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, te onderzoe ken, of er iets, en, zoo ja, wat in deze gemeente dient te ge schieden tot verbetering zoowel van het lager als van liet ge meentelijk middelbaar onderwijs en bij 't daaromtrent aan den Raad uit te brengen verslag zoodanige voorstellen te doen als zij noodig of wenschelijk zullen achten. 19. Alsnu wordt in behandeling genomen het in deze ver gadering aangebragt voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhooging van den door den nieuw benoemden Gemeente-Ont vanger te stellen borgtogt. De vergadering, met de conclusie van dat voorstel instemmen de, heeft buiten beraadslaging en hoofdelijke omvraag besloten Met. intrekking van 's Raads besluit van 25 November 1869, no. 22/2 te bepalen, dat door den Ontvanger der gemeente Leeuwarden zakelijke borgtogt moet worden gesteld tot een be drag vau veertig duizend gulden (f 4U,000.00) en daarvan vast tc stellen het volgend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden Gehoord het gerapporteerde door Burgemeester en Wethou ders in zijne vergadering van 23 December 1869, naar aanlei ding van de resolutiën van heeren Gedeputeerde Staten van kriesland van 10 en 17 December jl., nos. 27 en 34, waarbij hun collegie wordt in kennis gesteld, ten fine van mededeeling aan den Raad der gemeente, dat het bedrag van den door den Gemeente-Ontvanger te Leeuwarden te stellen borgiogt, thans bepaald op 35,000.00, tot een verhoogd cijfer moet wor den vastgesteld Overwegende dat deze zienswijze van heeren Gedeputeerde Staten, blijkens de overwegingen hunner evtngcmelde resolutiën, hierop steunt, dat door hen bij de berekening van het gemid deld bedrag der inkomsten van «leze gemeente, als werkelijke ontvangsten zijn in rekening gebragt, de saldo's der rekeningen van afgesloten dienstjaren, welke volgens de bestaande voorschrif ten van comptabiliteit als eerste posten onder de ontvangst der gemeente worden aangebragt, door welke opvatting het totaal bedrag der gemeentelijke inkomsten, over de afgeloopen vijf dienstjaren, met ctn fictief bedrag van ruim 189,000.00 wordt verhoogd Overwegende, dat deze vergadering na r.nauwgezette overwe ging van hetgeen door Gedeputeerde Staten, tot adstructie van hunne zienswijze wordt aangevoerd, niet tot de overtuiging is gekomen, dat de gemeente-wetgever, in ar». 109 der wet spre kende van inkomsten der gemeente, door die uitdrukking tevens de fictieve ontvangst zou hebben bedoeld welke door overboeking van saldo uit vroegere dienstjaren wordt verkregen, daar toch eene borgstelling voor de zekerheid van fictieve waarden wel niet in de bedoeling van den weigever kan hebben gelegen; Overwegende echter dat er evenmin bezwaar bestaat, en het welligt met het oog op de toekomst wenschelijk kan worden geacht, om de borgstelling van den Gemeente-Ontvanger, die thans op het wettelijk minimum is gesteld, met 5000.00 tc verhoogen en alzoo verdere opmerkingen van heeren Gedepu teerde Staten opzigtens dit punt te voorkomen; Besluit: Met wijziging van s Raads besluit van 25 November jl., dat door den Gemeen te-Ontvanger van Leeuwarden moet worden gesteld een zakelijke borgtogt ten bediage van ƒ40,000.00. De Voorzitter sluit hierop de vergadering. VERSLAG van 't verhandelde ter buitengewone vergadering van den Gemeenteraad te Leeuwarden, op Donderdag den 30 December 1369. Aanvankelijk 16, later IS leden tegenwoordig. Afwezig de heeren Attema, Oostcrhoff en Plantenga. Voorzitter de heer D. Zeper, die, na de vergadering op het daarvoor bepaald tijdstip te hebben geopend, mededeelt, van de heeren Plantenga en Oosterhoft kennisgeving te hebben ontvangen, GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 30 December 1869. 223 dat zij verhinderd worden, deze vergadering bij te wonen. 1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde van 't verhandelde ter vergadering van den 23 December jl. 2. De Voorzitter brengt ter tafel een voorstel van Burge meester en Wethouders, betrclïende de herstelling van de ijzeren draaibruggen bij de Vrouwenpoort, het Verlaat, over de Noorder gracht en bij de Prins Hendrikstraatdoch doet voorat eenige medcdeelingcn aangaande het onderzoek dier bruggen door des kundigen, van welk onderzoek aan elk der leden een gedrukt rapport is toegezonden, en omtrent sommige met die deskundigen plaats gehad hebbende besprekingen. De heer Jongsma vraagt, of met de gedane mededeeling de zaak aan de orde wordt gesteld. De Voorzitter zegt, dat hij die mcdedeelingen vooruit jjeeft willen doen, om zoodoende vragen te voorkomen. Hierna wordt het voorstel van Burgemeester; en Wethouders gelezen. De Voorzitter stelt voor, dit voorstel in eene volgende ver gadering in behandeling te nemen, ten einde aan de leden de gelegenheid te gGven, om zich daarover te bedenken. De heer Jongsma wenscht met betrekking tot het aan de le den toegezonden rapport eenige vragen tot Burgemeester en Wet houders te rigten. Het komt hem voor, dat, wanneer die vragen in deze verga dering worden gedaan, ze dan intusschen door Burgemeester en Wethouders kunnen worden beantwoord, en in eene volgende vergadering, gelijktijdig met het voorstel, in behandeling genomen. De Voorzitter is er niet tegen, om het voorstel reeds nu in behandeling te nemen. Alleen met het oog op het belangrijke der zaak heeft hij voorgesteld, haar tot eene volgende vergade ring aan te^houdeu. l)e heer Jongsma zegt, dat dc Voorzitter hem niet goed be grepen schijnt te heOben. Spr. heeft niet bedoeld, om het voor stel dadelijk in behandeling te nemen. De lezing van het aan de leden toegezonden rapport heeft bij hem eenige vragen doen rijzen en wanneer nu hem verlof wordt verleend, om die vragen in deze vergadering te doen, dan zullen ze reeds dadelijk of nog beter later kunnen worden beantwoord. Spr. stelt zich voor, dat het laatste 't geval zal worden, en dat dan het antwoord gelijktijdig met het voorstel kan worden behandeld. De Voorzitter stelt hierop voor, den heer Jongsma verlof te verleenen, om eenige vragen ter zake te doen. Hiertoe wordt eenstemmig besloten. De heer Jongsma brengt vervolgens hulde aan de beuschheid van Burgemeester en Wethouders door de toezending van een gedrukt rapport den leden bewezen, waardoor deze in staat zijn gesteld om dc zaak na te gaan, en voor zoover mogelijk daar over te oordeclen. De lezing van het rapport heeft Spr. geleid tot velerlei bedenkingen, want het rapport zegt op sommige plaatsen zeer weinig, maar geeft aanleiding om te gissen, naar hetgeen men daar hepft willen zeggen. Zijne eerste bedenking betreft het opschrift van het rapport, waarin melding wordt gemaakt van eene instructie aan de des kundigen gegeven. Nu is Spr's gewoonte zich bij een te geven antwoord te houden aan de vraag, die hem gedaan wordt. Hij rekent, dat de deskundigen dit ook zullen gedaan hebben, en dat die instructie dus de vraag, het verslag het antwoord daarop bevat. Derhalve moet hij ook hier de vraag kennen, om over het antwoord te kunnen oordeelen. De eerste vraag, die Spr. heeft te doen, is alzoo „Welke instructie is door Burgemeester en Wethouders aan de deskundigen gegeven? De Voorzitter zegt, al dadelijk in staat te zijn deze vraag te beantwoorden. Hij geeft hierop lecture van de instructie, door Burgemeester en Wethouders aan de deskundigen verstrekt. *De heer Jongsma bedankt voor de gedane mededeeling hij acht het wenschelijk, dat de instructie bij de stukken worde overgelegd, doch geeft verder te kennen, dat hij op de andere nog door hem te doene vragen niet op dadelijk antwoord aandringt. De tweede vraag is„Wie heeft ontworpen het bestek voor de draaibrug bij de Vrouwenpoort De derde „Wanneer is dit ontworpen De vierde „Worden de bruggen hier ook van tijd tot tijd geïnspecteerd De vijfde „Welke brug is het, waarbij de pachter een knal heeft gehoord De zesde „Waarom heeft de gemeente-architect geene voor- zorgs-maatregclen genomen, toen hij de scheur ontdekte De zevende „Was het gebruik van plaatijzer bij bruggehouw, aan den architect bij het ontwerpen dor bestekken van de Vrou- wenpoorts- en Verlaatsbruggen onbekend De Voorzitter vraagt of er nog meer leden zijn, die ter zake vragen hebben te doen. De heer Asman vraagt of de commissie ook nog meer verbe teringen heeft voorgesteld De Voorzitter antwoordt, dat tot de commissie opzettelijk de viaag is gerigt, of men nu na het aanbrengen der noodige her stellingen, met zekerheid de toekomst kon tegemoet gaan, waar op door de deskundigen is te kennen gegeven, dat wanneer op de uitvoering der aan te brengen herstellingen een goed toezigt werd gehouden, men de zekerheid had, dat dergelijke ongevallen niet weder zouden plaats hebben. De lieer Gorter zegt, dat het publiek geruebt wil, dat don derdags voor het breken der brug een defect aan de brug is ge weest, tengevolge waarvan 9 personen, waaronder ook van de fabricage, hebben geholpen, om haar weder op de plaats te bren gen. Het algemeen brengt hieromtrent eene beschuldiging uit, «lat toen geene maatregelen zijn genomen. Spr. vraagt, of het publiek gerucht overeenkomstig de waarheid is De Voorzitter merkt op, dat dezelfde vraag hem ook reeds bij eene andere gelegenheid is gedaan Het was hem toen on bekend. Hij heeft daarom een onderzoek ingesteld, en het is hem een genoegen te kunnen zeggen, dat het door den heer Gor ter bedoelde niet heeft plaats gehad. Wel heeft de onder-ar chitect van der Sluis inct den arbeider de Boer aan de brug werkzaam geweest, doch «lit was tot herstelling van eene nietsbe- teekenende zaak. Dat 9 personen daaraan geholpen hebben, is Spr. niet gebleken. De heer Dupai'C wenscht te worden ingelicht of de hoofden, waarop de brug steunt, nog wel op dezelfde hoogte zijn als vroeger, dan wel of deze ook zijn verzakt De Voorzitter zegt, dat, wat de verzakking der hoofden be treft, reeds betrekkelijk korten tijd nadat de brug gereed was, eeuige nietsbeduidende verzakking is waargenomen. Van genoeg zame bekendheid is het evenwel, dat bij dergelijke nieuwe aanleg van werken altijd eenige verzakking plaats heeft. Spr. kan er nog bijvoegen, dat hij dc verzekering heeft, dat voor die kleine ver zakking ook in tijds dc noodige voorzieningen zijn genomen. De plaats gehad hebbende verzakking was geenzins van dien aard, dat de brug daardoor niet op haar steunpunt kon raken. Het is trouwens ook onderscheidene malen met de commissie van deskundigen besproken en deze heeft volstrekt geen aan leiding gevonden om te verklaren, dat er gebreken aan de hoofden bestaan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 1