lor»
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Julij 1870.
gebruik maakt, naar evenredigheid van het gebruik of het genot
moet bijdragen. De brug nu is uitsluitend ten behoeve en op
aandrang van de bewoners der huurt daargesteldde doorvaart
is daar ter plaatse gedurende geruimen tijd geheel vrij geweest.
Spr. zal niet medewerken om de scheepvaart, die zeer zeker
die brug daar niet heeft verlangd, ten gerieve van Oldcgalileën
met een nieuwen last te bezwaren.
De heer Rengers merkt op, dat de heer van Eijsinga, even
als de heer Brunger, in eene beoordeeling is getreden van de
meerdere of mindere wenschelijkheid van tolheffing in 't algemeen.
Dat standpunt moet, naar Spr.'a zienswijze hier niet worden in
genomen. Het zou kunnen opgaan wanneer de hefting voor de
gemeente eene bron van inkomsten uitmaakte. In dit geval
geldt het echter of de schipperij zal worden belast met het be
talen van tol voor ten haren behoeve gepresteerde diensten. Dat
beginsel is reeds uitgemaakt in een belangrijk rapport van 10
Januarij 1856 en bij de stemming over elke begrooting bevestigd.
Voor een aanzienlijk deel toch bevatten die begrootingen inkom
sten van tolheffingen. Nu moeten er, zegt Spr., bijzondere rede
nen aanwezig zijn, die eene afwijking van 't aangenomen beginsel
regtvaardigen; voor zooverre hem bekend bestaan deze in dit geval
niet. Ook de toestand ter plaatse geeft volgens Spr.'sgevoelen aanlei
ding tot het heffen van den voorgestelden tol, die als zeer billijk
en matig mag worden beschouwd. De tegenwoordige brug is,
wel is waar, gelegd in 't belang van voetgangersmaar de
brug die cr vroeger aanwezig was is opgeruimd, geheel in het
belang van de scheepvaart. Door de verandering van het vaar
water werd den schippers veel gerief en genot verschaftde
doorvaartswijdte van het vaarwater is toen veel verbeterd. Nu
kan het, volgens Spr's mccning toch volstrekt niet als onbillijk
worden aangemerkt, dat, terwijl aan de vroegere brug eèn tol van
15 cents werd geheven, bij de nieuwe eene heffing van 5 cents
wordt in toepassing gebragt. Eene enkele opmerking wcnscht
Spr. verder nog in het midden te brengen, die niet in het rapport
van Burgemeester en Wethouders voorkomt, en wel deze, dat
men niet moot vergeten, dat de tarieven van veerschepen, die
van deze zijde de stad inkomen, zijn vastgesteld toen de tol van
15 cents werd geheven, en, ofschoon deze tol in den laatsten tijd
niet is geheven, de bedoelde tarieven onveranderd zijn gebleven.
Deze schippers worden alzoo door de invoering van een tol
van 5 cents niet benadeeld, maar hebben, vergeleken bij vroeger,
daarbij nog voordeel.
De heer Brunger wenscht er den heer Bruinsma op te wijzen,
dat de brugwachter aan de Prins Ilendriksbrug wel oppast, dat
niet onnoodig de brug wordt gedraaid. Het is hem, Spr., al
thans bekend, dat een schipper op aanmaning van dien wachter
beproefde met zijn schip de brug te passeren zonder dat ze werd
afgedraaid en tengevolge daarvan onder de brug vastraakte zoo
danig, dat het voor- noch achteruit kon.
Verder meent Spr., dat, waar sprake is dat dc gemeenschap
heeft opgehouden te bestaan en de brug in het belang van dc
buurtgenooten weder is gelegd, deze daardoor dan ook alleen
gebaat zijn en het dus niet wei opgaat daarvoor tol van door
varende schepen te heffen.
Hierop wordt punt a der conclusie van bet voorstel in rond
vraag gebragt en met 12 tegen 5 stemmen, die van dc heeren
Hommes, van Valkenburg, van Eijsinga, Brunger en Wiersraa,
aangenomen.
Vervolgens wordt punt b met algemeene stemmen aangenomen,
waarna de door Burgemeester en Wethouders aangeboden ont-
werp-verordeningen mede met algemeene stemmen zijn goedgekeurd,
zoodat is besloten
a. te beginnen met 1 Januarij 1871 zal wegens het afdraaijen
van de Verwersbrug een bruggeld geheven worden ten bedrage
voor elk schip des daags van vijf cents en des nachts van
tien cents
b. daartoe vast te stellen het besluit tot heffing en de ver
ordening op dc invordering van het bruggeld sub a bedoeld,
luidende als volgt
BESLUIT tot heffing van bruggeld voor het
draaijen van de ijzeren voetbrug te Leeu
warden, gelegd over dc Stadsgracht, ter
plaatse waar vroeger de Verwersbrug heeft
gelegen.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende dat ten behoeve dier gemeente, tot den jarc
1865, voor het wippen van de Verwersbrug aldaar, van dc door
varende schepen een bruggeld is geheven, laatstelijk krachtens
Raadsbesluit van 21 February 1856, goedgekeurd bij kon. besluit
van 18 Augustus daaraanvolgende, co. 43;
dat in 1865 tengevolge der verbetering van het grootscheeps-
vaarwater in deze provincie de vorenbedoelde brug geamoveerd
en in 1869 door eene voetdraaibrug vervangen is;
dat er in verband hiermede noodzakelijkheid bestaat om op
nieuw te regelen het bruggeld, dat geheven zal worden van de
schepen voor welke laatstgenoemde brug moet worden afgedraaid;
Gelet op artt. 238, 240 en 254 der wet van 29 Junij 1851
(Staatsblad no. 85)
Heeft besloten, gelijk hij besluit bij deze
Art. 1.
Aantevangcn met den 1 Januarij 1871 wordt, ten behoeve der
gemeente Leeuwarden, onder den naam van bruggeld, eene be
lasting geheven voor het draaijen van .de ijzeren voetbrug aldaar,
gelegd over de Stadsgracht ter plaatse waar vroeger de Verwers
brug heeft gelegen.
Art. 2.
Het in artikel 1 bedoeld bruggeld bedraagt voor elk vaartuig
of houtvlot «ivaarvoor de brug afgedraaid moet worden, bij iedere
doorvaart des daags vijf cents, des nachts lieif cents.
Art. 3.
Voor de heffing dezer belasting wordt de dag gerekend aan
te vangen
in de maanden Januarij en December 's morgens te 7 uur.
Februarij en November 6
Maart en October 5
April en September 4
Mei, Junij, Julij en Augustus 2 '/2
de nacht des avonds te 10 uur.
Art. 4.
Het bruggeld in artikel 2 genoemd, is door de daarbij aan
geduide schepen mede verschuldigd wanneer, tijdens herstelling
der brug, die schepen door dc brug kunnen varen zonder dat ze
wordt afgedraaid.
VERORDENING op de invordering der belasting,
onder den naam van bruggeld, geheven
wordende voor het draaijen der ijzeren
voetbrug over de stadsgracht te Leeu
warden, ter plaatse waar vroeger de
Verwcrsburg heeft gelegen.
Art. 1.
De invordering van het bruggeld geschiedt door middel van
gaardering, tenzij de Raad tot openbare verpachting besluit.
De gaarder wordt door Burgemeester en Wethouders benoemd,
terwijl mede zijne instructie en de wijze van verantwoording der
geïnde bruggelden door hen wordt vastgesteld, behoudens raede-
deeling van een en ander aan den Raad, die dc belooning van
den gaarder regelt.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdagen 14 en 28 Julij 1S?0.
107
Ingeval de Raad tot openbare verpachting besluit, worden door
«lezen, op voorstel van Burgemeester cn Wethouders, de pacht-
voorwaanlen vastgesteld.
Is bij eene gehouden verpachting, naar het oordeel van Bur
gemeester en Wethouders, de geboden pachtsom onvoldoende, dan
zijn zij bevoegd de invordering bij gaardering te doen plaats
hebben, en is het 2e lid van dit art. van toepassing.
Dc naam van den gaarder of pachter wordt door Burgemeester
en Wethouders openlijk bekend gemaakt.
Art. 2.
Het verschuldigde bruggeld moet door de belastingschuldigen,
op de eerste mondelinge aanvrage van den gaarder of pachter
aan dezen worden voldaan.
Art. 3.
Indien dc belastingschuldigen weigerachtig of nalatig zijn het
verschuldigde bruggeld op aanvrage aan den gaarder of pachter
te voldoen, zal deze daarvan terstond kennis geven aan den
ambtenaar bedoeld in art. 261 der Gemeentewet, die deswege
overeenkomstig art. 275 dier wet procesverbaal opmaakt en dit
aan den Gemeente-Ontvanger ter hand stelt, ten einde door
dezen onmiddellijk zoodanige maatregelen kunnen worden geno
men, als ten opzigtc der invordering van plaatselijke belastingen
bij de artikelen 258 tot 262 der Gemeentewet zijn voorgeschreven.
Art. 4.
Deze verordening treedt in werking den 1 Januarij 1871.
11. Is gelezen eene missive van de plaatselijke schoolcommis
sie, dd. 22 Junij jl., no. 3665, waarbij deze hare bevreemding
te kennen geeft, «lat zij niet in kennis is gesteld met het raads
besluit van 25 Mei 11. tot verbetering en uitbreiding der Fran-
sche school voor meisjes.
De Voorzitter geeft te kennen, dat hij deze missive na ont
vangst heeft gebragt ter tafel van Burgemeester en Wethouders,
door wie een daarop betrekking hebbend voorstel is opgemaakt'
't welk Spr. ter tafel brengt en ten opzigte waarvan hij voor
stelt om het in eene volgende vergadering te behandelen.
De heer Westenberg vraagt of over deze zaak ook met den
schoolopziener is gesproken
l)e Voorzitter zegt, dat de stukken omtrent de verbouwing
aan.den heer schoolopziener zijn toegezonden; dat die stukken
met ceuige bedenkingen zijn terug ontvangen, doch dat, naar
aanleiding van eene zamenspreking, de schoolopziener zich met
de plannen van Burgemeester en Wethouders heeft vereenigd.
Hierop wordt het voorstel van den Voorzitter aangenomen en
de vergadering gesloten.
VERSLAG van 't verhandelde ter vergadering van
den Gemeenteraad te Leeuwarden, op
Donderdag den 28 Julij 1870.
Aanvankelijk 12, later 18 leden tegenwoordig.
Afwezig dc heeren Rooseboom, Duparc en van Eijsinga.
Voorzitter de heer D. Zoper, die de vergadering op het daar
voor bepaald tijdstip opent en mededeelt, van de heeren van
Eijsinga en Duparc kennisgeving te hebben ontvangen, dat zij
verhinderd worden deze vergadering bij te wonen.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde
van 't verhandelde ter vergadering van den 14 Julij jl.
2. Is ter tafel gebragt eene missive van heeren voogden der
stads armenkaraer, dd. 13 Julij jl., no. 389b, geleidende de
rekening dier administratie over 1869, met bijbehoorende be
scheiden.
In handen eener commissie, bestaande ujt de heeren mr. W.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
J. van Weldercn baron Rengers, mr. E. Jongsraa cn mr. J. üirks,
ten fine van onderzoek en rapport.
3. Is ter tafel gebragt eene missive van den schuttersraad
der dienstdoende schutterij alhier, dd. 16 Julij jl., daarbij aan
biedende de begrooting van kosten dier schutterij, voor de dienst
van 1871.
In handen eener commissie, bestaande uit de heeren mr. J.
Minneraa de With, J. Oosterhoff Wzn. cn S. Draisma van Val
kenburg, ten fine van onderzoek en rapport.
4. Is gelezen eene missive van het Dagelijksih Bestuur van
de verceniging voor Volksbijecnkomsten alhier, dd. 19 Julij jl.f
no. 8/70, houdende toezending van een exemplaar van het jaar-
lijksch verslag der verceniging, over 1869/70.
Ter inzage van de leden.
5. De Voorzitter deelt mede, dat
A. G. Nauta, benoemd hulponderwijzer aan de burgerschool
voor meisjes, die betrekking op l Augustus a.s. zal aanvaarden
b. de heer J. Rouppe van der Voort, de hem bij raadsbesluit
van 14 Julij jl. verstrekte opdragt, tot het maken van een plan
enz. voor eene nieuwe draaibrug bij dc voormalige Vrouwenpoort,
heeft aangenomen
c. het jaarlijksch examen en de prijsuitdeeling aan de armen-
bewaarschool zal plaats hebben op Maandag, den 1 Augustus
e. k., 's voormiddags te 10 uur;
d. bij openbare aanbesteding aannemer is geworden van de
verbouwing der Fransche school voor meisjes, G. Soeting, voor
2870 en
e. Burgemeester en Wethouders, onder goedkeuring van den
heer Commissaris des Konings, ingevolge de bepalingeu der wet
op de schutterijen, de dienstdoende schutterij hebben doen onder
de wapenen komen tot het verrigten van garnizoensdienst.
Aangenomen voor notificatie.
6. De Voorzitter brengt ter tafel de door den gemeente
ontvanger aan Burgemeester en Wethouders ingezonden rekening
van de ontvangsten en uitgaven dezer gemeente, over 1869,
en stelt voor, die rekening en de door Burgemeester en Wethou
ders daarbij te voegen verantwoording te doen drukken en die
stukken daarna, ten fine van onderzoek en rapport, te stelleu
in handen eener in de volgende vergadering te benoemen raads
commissie van drie leden.
Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.
7. Is ter fafel gebragt en gelezen een adres van Klaas Strui-
ving te Noordlaren, dd. 26 Julij 1870, houdende, om aange
voerde redenen, verzoek, hem aan te stellen als concierge in het
gemeentehuis, of in zoodanige andere betrekking als in het per
soneel der stedelijke ambtenaren, 't zij door aanstelling tot con
cierge of tengevolge der tegenwoordige politieke omstandigheden
mogt openvallen.
In haDden van Buvgemeester en Wethouders, ten fine van
beschikking.
8. De Voorzitter, het noodig achtende, dat, tot het houden
eener beslotene vergadering, de deuren worden gesloten, heft de
openbare tijdelijk op.
Na afloop der beslotene worden in de heropende vergadering
de werkzaamheden voortgezet in voege als volgt
9 Wordt in behandeling genomen het in de vorige vergade
ring Ier tafel gebragt voorstel van Burgemeester en Wethouders,
op het bij raadsbesluit van 23 Junij jl., om berigt en raad in
hunne handen gesteld adres van heeren commissarissen der stede
lijke muziekschool, houdende verzoek, dat tenbehoeve vandieinngting,
met ingang van 1 September 1870, op nieuw en wel voor den tijd
van vier jaar, of zoodanigen anderen tijd als de raad zal goed-
30