s i 1 Verslag der handelingen van den gemeenteraad Vergadering van Donderdag den S Februarij 1877. Tegenwoordig 18 ledenafwezig de heeren Rengers en Jong- sina met en de heer de la Faille zonder kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester. I. De notulen van het verhandelde in de vorige zitting wor den gelezen en goedgekeurd. II. De heer Wiersma brengt namens de daartoe benoemde commissie rapport uit over eenige voorgestelde wijzigingen in de begrooting voor het nieuwe stads weeshuisdienst 1876. De conclusie van dat rapport strekt tot goedkeuring der wij zigingen. Het rapport zal ter inzage van de leden worden gelegd om te worden behandeld in eene volgende vergadering. III. Wordt ter tafel gebragt 1. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van mej. Jacoba Stoeitgeb. Swartshoudende verzoek om eervol ontslag als stads-vroedvrouw. Na den stads-geneeskundige, belast met de verloskundige prac- tgk in het stads-ziekenhuis, deswege te hebben gehoordheb ben burgemeester en wethouders de eer voor te stellen om te besluiten, aan Jacoba Stoett, geboren Swarts, met ingang van den 1 April 1877 eervol ontslag te verleenen als stads-vroed vrouw te Leeuwarden. 2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der verordening op de invordering der honden-belasting te Leeu warden. Dit voorstel zal worden gedrukt om te worden behandeld in eene volgende vergadering. IV. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den oproepingbrief vermelde punten. 1. Een rapport eener raadscommissie over de verantwoording der fondsen van de kamer van koophandeldienst 1876. De conclusie van het rapport luidt om te besluiten, de be trekkelijke stukken ten fine van redres en aanvulling aan de kamer van koophandel terug te zendenmet uitnoodigingom de stukken aldus aangevuld later aan den raad op nieuw aan te bieden. De heer Duparc zal zich, wegens zijne betrekking tot de kamerevenals in vorige jaren van medestemmen over net rap port onthouden, doch wenscht eene kleine opmerking daarom trent te maken. De commissie belast met het onderzoek der rekening begint haar rapport met de stelling dat het onmogelijke verschijnsel zich voordoet dat er meer is uitgegeven dan ontvangen. Ofschoon dit oppervlakkig waar schijnt, zoo komt een der gelijk geval meer bij de administratie voor. Men begint met de uitgaven en eindigt met de ontvangsten en zoo heeft de kamer vaste ontvangsten en vaste uitgaven, doch ook wissel vallige uitgaven. Bij het opmaken der rekening bleekdat er 98 cent te kort i kwam. De kamer meende echter de rekening te moeten aan bieden, zooals die thans voor ons ligt. De kamer zag in deze wijze van handelen te minder bezwaar omdat zij voor zich had een precedent van 1875. Over dat jaar was er een tekort van ruim f 21. Eerst was men van gevoelen, eenige der gedane uitgaven niet te vermeldendoch dan zou de rekening geene voorstelling zjjn geweest van den waren toestand. De kamer wilde niet om meerdere toelage vragen en besloot het te kort onderling om te slaan. De toenmalige commissie van rapporteurs heeft op die reke ning geene aanmerking gemaakt, en de raad heeft zich met dat rapport vereenigdhet kan zijn dat die omstandigheid toen aan de aandacht van den raad ontglipt is, doch de kamer van Bijvoegsel behoorbnde bij de Leeuwarder Courant. te Leeuwarden, van den 8 Februarij 1877. 13 I koophandel heeft met dat precedent voor oogen niet geschroomd thans eene rekening met een klein nadeelig saldo over te leggen. De heer Attsma geeft gaarne toe dat het slechts eene groote kleinigheidslechts eene kwestie van vorm betreft. liet was echter voor zijn gevoel iets abnormaals dat op zulk eene kleine rekening een te kort voorkwam en het is daarom dat hij aan zijne mede-rapporteurs had voorgesteld om er den raad opmerkzaam op te maken. Zijns inziens had men dit tekort kunnen voorkomen door een voudig onder de ontvangsten een post wegens voorschot aan te brengen het geldt hier slechts eene gewone cassa-rekening. Dit blijkt ook geheel uit het gezegde door den heer Duparc: dat natuurlijk iemand die 98 cent er heeft bijgelegd. Het is wel mogelijk dat de rekening over 1875 met een na deelig saldo zonder aanmerking is goedgekeurdmaar dat is geen reden om nu weder zoo te handelen. De heer Duparc merkt opdat het systeem der commissie om een nadeelig saldo van het eene jaar op de rekening van het volgende jaar over te brengen in casu toch ook wel eenig bezwaar heeft, het wordt zoo ligt vermenging van dienst. Bij rekeningen van provinciën of gemeenten gaat dit wel op. Daarbij geldt het uit den aard der zaak, vaste, duurzame collegiën, doch er is niet altijd zekerheid dat eene kamer van koophan del in een volgend jaar nog zal bestaan De heer Attema doet het voorkomen alsof een onbekende het tekort zou hebben gedekt. Dit is echter niet het gevalhet tekort is weder over de leden omgeslagen. Het is ook niet mogelijkzooals die geachte spr. zeidedat de rekening over 1875 zonder aanmerkingen is goedgekeurdhet is een onbetwist baar feit. Spr. laat intusschen de zaak geheel aan de beslissing van den raad over. W eet de kamer eenmaalhoe de raad er over denkt, dan zal zij de zaak natuurlijk gaarne in het reine brengen. De heer Bloembergen is het geheel met den heer Attema eens; ook hij heeft meermalen bij het opnemen van reke ningen het geval ontmoetdat deze op de nu door de kamer van koophandel gevolgde wijze met een nadeelig saldo waren afgesloten en dit steeds als onregelmatig beschouwd. Evenwel bestaat er eenige aanleiding voormet het oog b. v. op bestaande voorschriften, omtrent de inrigting der begroo tingen voor gemeente- of armbesturendie medebrengen dat op de begrooting onder de uitgaven een post kan worden aan- gebragt tot vereffening van het nadeelig slot der afgesloten re kening van een vorig jaar. In dezen gelooft hij echter dat die wijze niet moet worden gevolgddat men niet kan uitgeven wat men niet heeftwat men niet ontvangt en daarom komt het hem voor dat deze on regelmatigheid ook al moge die vroeger geene bedenking heb ben gewekt, voor het vervolg worde vermeden. De conclusie van het rapport wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Wordt opgemerkt dat de heer Duparc op grond van art. 46 der gemeentewet niet tot het nemen van dit besluit heeft me degewerkt. 2. Een rapport eener raadscommissie op eene aanvrage van den schuttersraadom magtiging tot af- en overschrijving op artikelen der schutterij-begrootingdienst 1876. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van het rapport beslotende gevraagde magtiging te verleenen. Niets meer aan de orde of voorgesteld zijnde sluit de Voor zitter de vergadering. 3 -- - - -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 1