Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 en 14 October 1882. wenden. En heeft men nu eenmaal zekerheid dat zoo we dezen als de gemeente tot het verleenen daarvan genegen zijn, eerst dan zou men verdere maatregelen kunnen nemen. De heer Duparc zegtdat het geenszins een vereischte issteeds met een zedelijk ligchaam te onderhandelen. De raad heeft ook vroeger meermalen aan commissiën ofschoon zij geen zedelijke ligchamen warensubsidie toegekendo. a. nu gedurende eenige jaren achtereen ten behoeve der mu ziekschool verleden jaar aan de commissie voor den nationa- len wedstrijd op het gebied der nijverheidnu onlangs aan de commissie voor de tuinbouw-tentoonstelling. Den heer Wiersma komt het voor, dat men hier staat voor een moeijelijk geval, in het leven geroepen door eene vergissing der doctoren adressantenwelke door den gemeen teraad niet is bemerkt. Bij burgem. en weth. is de informaliteit wel ter sprake ge weest maar men heeft gemeend er over heen te moeten stap pen omdat ze aan de zaak zelve niets afdoet. Het geld wordt immerszooals ook reeds teregt is opgemerktniet verstrekt aan adressantenmaar ten behoeve van de eventuele oprigting alhier van een parc-vaccinogène Het voorstel van burgemeester en wethouders is dan ook voorzigtig genoeg gesteld. Er wordt gezegddat er subsidie zal worden verleendindien door de geneeskundigen alhier een parc-vaccinogène wordt opgerigt. Spr. kan zich ook zeer goed aansluiten bij den heer van Sloterdijck doch wil men niet dien weg op wil met niet aan nemen dat men door de préparatoire beschikking, welke op het adres is genomenwordt gedektdan zal het adres als niet voor behandeling vatbaar moeten beschouwd worden en zullen burgemeester en wethouders ook een nieuw advies moeten uitbrengen. Hierna wordt door de heeren Duparc en Plantenga navolgende motie ingediend: „De raad Overwegendedat het adres is onderteekend uit naam van alle geneeskundigen binnen Leeuwarden gevestigden dus uit naam van meer; Overwegende, dat dit in strijd is met art. 9 der grondwet Besluit Het adres ter zijde te leggen." Deze motie wordt ondersteund en dientengevolge in behan deling gebragt. De heer van Sloterdijck meent, dat deze motie had gepast in de vergadering, toen het onverwerpelijk adres ten fine van pré-advies in handen van burgemeester en wet houders werd gesteldmaar thans nietnu aan de orde is het voorstel van burgemeester en wethouders op dat adres. Acht men het met het oog op den aangegeven strijd met de grondwet wenschelijkgeen beschikking te nemenwelnu laat men dan de adressanten niet-ontvankelijk verklaren, maar het ter zijde leggen gaat z. i. in dezen niet meer op. De heer Duparc zegtdatwerdzooals de heer van Sloterdijck wilhet voorstel in stemming gebragtdeze niet zuiver zou zijnalthans indien men niet voldoende deed uit komen waarom men tegen de inwilliging van het verzoek was. Spr. blijft overigens van oordeeldat men door de vroeger genomen beschikking thans geenszins is gedekt. Heeft men toen al gedwaald spr. gelooftdat ook hier geldtdat het beter is ten halve te keerendan geheel te dwalen. Hierna wordt de motie van de heeren Duparc en Plantenga in stemming gebragt en met 12 tegen 5 stemmen dienover eenkomstig besloten om het adres ter zijde te leggen. Tegen stemden de heeren: Bruinsmav. Sloterdijck, van Harinxma thoe Slootenvan Goens en de la Faille. De Voorzitter sluit hierna de vergadering. Vergadering van Zaturdag 14 October 1882. Tegenwoordig 15 leden. Afwezig de heeren: mr. J. S. baron van Harinxma thoe Slooten, mr. J. Dirks mr. C. W. A. Bumadr. J. Baart de la Faille, allen met- en de heeren G. H. Hommes en jhr. mr. C. van Eijsinga zonder kennisgeving. Voorzitter: de Burgemeester. I. De notulen van de vorige op 12 October j.l. gehouden vergadering worden gelezen en goedgekeurd. II. Wordt ter tafel gebragt een adres van de heeren dr. Lobrij de Bruyndr. v. d. Grijp ea dr. Koumans van Dam om eene subsidie uit de gemeentekas voor de oprigting en exploitatie van een bureau voor animale vaccinatie. Dit adres, waaromtrent burgemeester en wethouders gelijk voorstel doen als naar aanleiding waarvan in de vorige vergadering ter zake een besluit is genomen, wordt ter visie gelegd om in eene volgende vergadering te worden behandeld. III. Wordt overgegaan tot behandeling van het op den oproepingsbrief vermelde punt: Wijziging der gemeente begrootingdienst 1882, wat betreft de puntenicaaromtrent ter vorige vergadering de stemmen hebben gestaakt en nog geen beslissing is genomen. (Zie bijlage nos. 141G en 18 en raadsverslag van 12 Oc tober 1882).' De Voorzitter merkt opdat het eerst de stemmen heb ben gestaakt over het voorstel der commissieom niet aan te nemen de door burgemeester en wethouders voorgedragen verhooging met ƒ1000 van den post volgn. 208, hoofdstuk VIIafd. Vart. 3 der uitgaven„teruggave voor ontheffin gen op de plaatselijke directe belasting." Dit voorstel wordt dientengevolge op nieuw in beraadsla ging gebragt. De Voorzitter geeft in overweging het voorstel der com missie niet aan te nemenwant ofschoon niet is op te geven welk bedrag in het geheel zal worden vereischt, is het toch zekerdat het bedrag primitief voor ontheffingen op de be grooting gebragtbepaald versterking noodig heeft. Er werd voor uitgetrokken ƒ1500 en bij aanneming van de voorge stelde verhooging zal dit cijfer 2500 worden, welk cijfer geenszins te hoog is te achten. Het is toch bekenddat de restitutienwaarvan men nu reeds weetdat zij verleend zullen moeten wordenmeer bedragen dan het oorspronkelijk uitgetrokken cijfer en nu is het zeker, dat er nog meer resti- tutiën zullen moeten worden verleend. Hierna wordt het voorstel der commissie in stemming ge bragt en verworpen met 11 tegen 4 stemmen, die van de heeren v. Goens, van Sloterdijck/, OosterhofF en Minnema Buma en in verband hiermede de door burgemeester en wet houders voorgestelde verhooging vastgesteld. Alsnu wordt aan de orde gesteld het 2e voorstel der com missie waaromtrent de stemmen hebben gestaaktnl. dat Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 14 October 1882. 97 om niet aan te nemen de door burgemeester en wethouders voorgestelde verhooging met ƒ4000 van den post voor on voorziene uitgaven. Dit voorstel tot geen nadere bespreking leidendewordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmendie van de heeren SuringarBruinsma, RengersAndrei© en Wiersma. De heer van Sloterdijck deelt mede, dat de commissie, tengevolge de niet aanneming van haar voorstel omtrent den post voor ontheffingen haar conditioneel voorstel om het cijfer der leening uit te trekken op ƒ76,000, wijzigt in dier voege, dat het leeningsbedrag wordt 77,000. De heer Wiersma blijft bij zijne meening, tevens die van het dagelijksch bestuur, dat het niet wenschelijk is de leening met het bedrag dat burgemeester en wethouders voor ver hooging van den post voor onvoorziene uitgaven hadden be stemd, te verlagen. Wil de raad zich vereenigen met het advies om onvoorzien niet te verhoogendan zou hij liever zien dat het bedoelde bedrag nu werd benuttigd voor buiten gewone aflossing van schuld. Dan zal men 4Vs pet. schuld aflossen en tegen 4 pet. leenen. Daarenboven zou men dan niet opnieuw een besluit behoeven te nemen met goedkeuring van ged. statenwat bij verlaging van het bedrag der leening wel het geval zal zijn. Ook zal men de buitengewone aflossing nog zeer goed dit jaar kunnen bevorderenwijl de uitloting van de bedoelde leening volgens het plan plaats heeft in October. Intusschen zou men de disponibele 4000 ook voor een deel kunnen gebruiken tot dekking der uitgaven wegens vertim- raering enz. van het huis in het St. Jobsleen waartoe de raad onlangs heeft besloten en waarvan de kosten anders uit den post voor onvoorziene uitgaven moeten worden gehoed. ƒ2000 zou men zeer goed daarvoor kunnen stellen, om het dan nog resterend bedrag te bestemmen voor buitengewone aflossing. Spr. wenscht echter omtrent een en ander geen voorstel te doen. Hij wil zijne denkbeelden slechts den raad in over weging geven en speciaal der commissie. De heer van Sloterdijck blijft ook na het door den heer Wiersma gesprokene bij zijne meeningdat het wenschelijk is, dat de raad beslist of de leening op ƒ77,000 zal worden uitgetrokken dan wel op ƒ81,000. Dan heeft de raad de ge legenheid om te doen uitkomen aan welke opvatting omtrent den aard der leening hij de voorkeur geeft. In de vorige vergadering heeft spr. reeds opgemerktdat het hier de vraag is, of de voorgestelde leening is een deel van die, waartoe de raad in 1880 besloot, dan wel eene nieuwe. De commissie heeft in de meeningdat dit laatste het geval isaanleiding gevonden het voorstel tot verlaging te doen. Was zij overtuigd geweest dat het hier betrefteen gedeelte der leening van 1880waarschijnlijk had zij dat voorstel niet gedaanmaar misschien zich bediend van een van die middelen, welke thans door den heer Wiersma aan de hand zijn gedaan. Het is echter op de reeds ter vorige vergadering bijge- bragte gronden welke spr. thans niet zal herhalen dat hij het wenschelijk acht, dat de raad eene beslissing neme omtrent het verschil van opinie ten dezen bestaande tusschen burge meester en wethouders en de commissie. En wanneer de raad het voorstel van laatstgenoemde mogt aannemendan zal men het er voor dienen te houdendat men hier met eene nieuwe leening te doen heeft en niet met een deel van diewaartoe in 1880 werd besloten. De heer Wi0r3ma komt tot de conclusiedat tusschen den vorigen spr. en hem over het ter vorige vergadering ge sprokene misverstand bestaat. Toen heeft hij toch op de door den heer van Sloterdijck namens de commissie gedane en zooeven weer herhaalde vraag geantwoord. Hij heeft toen toch in het licht gestelddat de voorgestelde leening is geen nieuwemaar de 3e serie van diewaartoe de raad in 1880 besloot. Daarop is geen bestrijding gevolgd. Was men wer kelijk overtuigd, dat het hier eene nieuwe leening betrof, dan zou men toch ook op een bepaald raadsbesluit kunnen en behooren te wijzen en op een besluit waarbij de leening van 1880 werd afgesloten tot een lager bedrag dan oorspronkelijk was bepaald. Dit kan men echter niet. Er is tot dusver nog geen besluit genomen om van de leening van 1880 niet meer aan de markt te brengen maar daarentegen eene nieuwe leening aan te gaan. Spr. wenscht der commissie te vragenwaartoe de voorge stelde leening dan behoortals zij niet is een deel van die waartoe de raad in 1880 besloot. Hij moet verklarendat waar de commissiena de perti nente verklaringen door spr. gedaannog blijft bij hare opinie, hij niet weet wat zij eigenlijk bedoelt. Den Voorzitter verwondert het, dat de voorgestelde leening zooveel bestrijding ondervindt. De vergadering zal zich toch herinneren dat een der motievenzij het dan ook niet het hoofdmotief, van het indertijd genomen besluit tot het aangaan eener leening groot 900,000 wasde ver eenvoudiging van administratie. Het was niet alleen om den lageren reutestandaard welke voor die leening kon worden vastgesteld maar ook om de verschillende kleine leeningen te concentreren te maken tot een groote. En nu spreekt het van zelf, dat die groote leening, die niet alleen strekte tot conversie van bestaande schuldmaar ook voor buiten gewone werkenniet in eens tot het volle bedrag is opge nomen waarop zij eens werd vastgesteld maar in verband met de gebleken behoefte loopt over eenige jaren. Zoo heeft er zich thans eene ongezochte gelegenheid opgedaanom de 3e serie er van aan de markt te brengen. Maar wat ziet men nu gebeurendat er eene oppositie iswelke eigenlijk geen raison d'etre heeft. Men wil nu naar het schijntde groot© leening er maar bij laten blijvenom op nieuw eene kleine leening te sluiten en zich alzoo weer op den weg te begeven, dien men vroeger heeft gemeend te moeten verlaten en die spr. bepaald niet aanbevelenswaardig voorkomt. Hij voor zich ziet er volstrekt geen nut indat men nu de oude leening zal afsluiten om dan dadelijk weer tot eene nieuwe te besluitenDe raad kent nu eenmaal het plan der oude en zou voor de nieuwe weer een plan moeten vaststel len dat dan ook weer aan de goedkeuring van gedeputeerde staten zou moeten worden onderworpen. De heer Wiersma zegt, dat was het bloot de bedoeling der commissie om den leeningspost van ƒ81,000 op 77,000 te brengende zaak dan wel zou zijn te vinden. Men zou dan een besluit hebben te nemen om de leeningprimi tief bepaald op een bedrag van ƒ900,000, af te sluiten op eene som van 890,000welk besluit door gedeputeerde sta ten zou moeten worden goedgekeurd. De bedoeling der com missie reikt echter volgens het zooeven door den heer vaq

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 1