110
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 November 1882.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot afwijzing
van het verzoek van brugicachters om kwijtschelding van pacht.
Dit voorstel strekt om het verzoek van G. A. Slauwerhof,
K. J. Bakkerus en G. Vossenberg om kwijtschelding van de
nog verschuldigde pacht voor de opbrengst der Prins Hendriks-,
Harlingervaarts- en Wirdumerpoortsbruggenals niet voor
inwilliging vatbaar, te wijzen van de hand.
De heer Brunger wil alleen te kennen geven, dat hij
tegen dit voorstel zal stemmen. Hij heeft den moed niet een
tegen voorstel te doen en wel op grond van het onthaal van
een amendement door spr. ingediend ter vergadering van 8
December j.l.toen eene eerste aanvraag van adressanten of
enkelen hunner in behandeling was. Hij was toen en is nog
van meening dat het gedaan verzoek althans niet geheel moet
worden afgewezen, omdat hier werkelijk oorzaken zijn, waarop
moeijelijk was te rekenen. Hij meent dat eene toewijzing van
het verzoek voor de gemeente in vergelijk tot gaardering
slechts dit verschil oplevert, dat men thans het tekort ziet,
terwijl men het bij gaardering niet zou hebben gezien.
Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders
in stemming gebragt en met 18 tegen 2 stemmendie van
de heeren Brunger en v. d. Scheer, dienovereenkomstig tot
afwijzing van het verzoek besloten.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot noodzake
lij kfwid verklaring der benoeming van keurmeesters van vleesch
visch en vruchtenter vervulling van de vacatureontstaan door
het overlijden van F. Warinya.
Burgemeester en wethouders deelen bij dit voorstel mede
dat bij hen het voornemen bestaat, om de keuring inzonder
heid van het vleesch op te dragen in plaats van gelijk tot
dusver aan twee gemeentelijke ambtenarenbij wijze van proef
neming aan de hier gestationeerde rijksambtenaren der belastingen.
De heer de la Faillehoewel in het algemeen toejuichende
den maatregel, welke door burgemeester en wethouders is
voorgesteld om te voorzien in de bestaande vacature als keur
meester van vleesch en visch, meent toch een enkele vraag
te moeten doen.
In het voorstel wordt gesproken van eene aanstelling der
rijksambtenarenwier werkkring hen tot eene aanhoudende
en naauwlettende surveillance noopt en wier betrekking van
dien aard is, dat zij voor de bedoelde functie wel geacht
mogen worden geschikt te zijn. Hij wil daarop niets afdin
gen, maar hij mist in het voorstel de voordragt om de be
doelde personen als keurmeesters te benoemen. Alleen wordt
maar voorgesteld de noodzakelijkheid van de vervulling der
vacature uit te spreken. In verband hiermede rijst bij hem
de vraag tot wiens competentie behoort de benoeming, tot
die van burgemeester en wethouders of die van den raad
Spr. zou denken tot de competentie van burgemeester en wet
houders omdat hij de bedoelde voordragt tot benoeming mist
maar daarmede kan hij dan niet rijmen het feitdat de zaak
bij den raad is aangebragt. In de tweede plaats wenscht spr.
in herinnering te brengen dat nog altijd aanhangig is eene
herziening der verordening op de keuring van vleesch, visch
enz. Daarvan is tot dusver niet gekomen, omdat daarmee
eene andere zaak in verband staateveneens bij den raad aan
hangig, maar nu komt het hem voor, dat het met het oog
daarop wenschelijk is, dat de regeling, welke men thans
wenscht om op practische wijze in eene bestaande vacature
als keurmeester te voorzien, slechts van tijdelijken aard zij.
Aangenaam zou het hem derhalve zijnte worden ingelicht
of het de bedoeling van burgemeester en wethouders is dat
de raad zijne goedkeuring hecht aan de aanstelling der rijks
ambtenaren en of de benoemingmet het oog op de aanhan
gige wijziging der verordening op de keuring van levensmid
delen een tijdelijk karakter draagt.
De Voorzitter antwoordt, dat men wenscht dat de raad
de noodzakelijkheid uitspreke van de vervulling der bestaande
vacature van keurmeester, zooals dat behoort te geschieden
volgens de verordening van 1852, regelende de wijze van
benoeming van gemeenteambtenaren. Het dagelijksch bestuur
heeft echter gemeend, dat, waar het nu door de aan
stelling van de rijksambtenaren wat van den gewonen regel
afwijkt, den raad daarmede vooraf in kennis te moeten stellen
Spr. kan voorts mededeelendat het bij onderzoek is ge
bleken, dat er omtrent de benoeming enz. van de keurmees
ters geen bepaalde verordening bestaat.
Burgemeester en wethouders zijn dus tot eene handeling,
als waarvan zij nu den raad vooraf in kennis hebben gesteld
allezins bevoegd.
Spr. leit zich overigens, dat spoedig eene gewijzigde ver
ordening op het keuren van levensmiddelen zal tot stand
komen en acht het daarom wenschelijk, dat de benoeming
slechts een tijdelijk karakter hebbe.
Door de beoogde tijdelijke aanstelling wordt niets geprae-
judicieerd ten opzigte van het later vast te stellen reglement
op de keuring.
De heer Troelstra zegtdat hij afgaande op de erva
ringn.l. op het feit, dat de overleden keurmeester Wa-
ringa vroeger was veeschatter en de tegenwoordige de
Vries is gepensioneerd commies der belastingen, en dat
beider werkzaamheid zeer goede resultaten heeft opgeleverd
de aanstelling van de gezamenlijke rijks ambtenaren een goed
denkbeeld acht. Niet alleen toch hebben deze wegens hunne
rijks betrekking ook toegang tot de woningen der slagers
maar ook kan veilig worden aangenomendat zij even als
de overleden en de nog in functie zijnde keurmeester door de
ervaring geschikt zijn geworden om de kwaliteit van het vee
en vleesch voldoende te kunnen beoordeelen.
Toch heeft spr. eene kleine opmerking. De rijks ambte
naren kunnen somtijds zelf als belanghebbenden optreden, n.l.
in het geval van benadering. Wel gebeurt dit slechts zelden,
doch het kan ook uit nood geslagt vee betreffenHet schijnt
daarom in het publiek belang wenschelijkaan hunne aan
stelling de voorwaarde te verbindendat alle door hen als
rijks ambtenaar benaderd vleeschof vleesch van benaderd
veedat in deze gemeentehetzij regt9treeks door hen, hetzij
door verkoop aan een slagter of ander persoonin consumtie
wordt gebragtvooraf door een veearts moet worden gekeurd.
De Voorzitter verklaart, dat burgemeester en wethouders
op den gegeven wenk acht zullen slaan.
De heer Wiersma heeft enkel het woord gevraagd om nog
iets bij te brengen in zake de door den heer de la Faille be
sproken wijziging der verordening op de vleeschkeuring.
Door den voorzitter is in het vooruitzigt gesteld dat een
voorstel dienaangaande misschien binnen kort zal worden aan
geboden welke toezegging welligt is gedaan met het oog op
voorbereidende maatregelen door de commissie voor het ont
werpen van strafverorderingen genomen.
Spr. meent echter dat voorstellen omtrent eene nadere reg«-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 November 1882.
111
ling van de keuring van vleesch en visch ook in verband
staan met het rapportuit te brengen door de commissie
belast met een onderzoek omtrent de oprigting van een abat
toir van welke commissienaar hij meentde heer de la
Faille zelf lid is. Aangezien het al lang geleden is, dat die
commissie is benoemdwenscht spr. te vragen of misschien
van haar eerlang een rapport is te wachten. De zaak van
het abattoir staat toch in naauw verband met eene nadere
regeling der vleeschkeuring.
De heer de la Faille zegt, dat ofschoon hij het abattoir
niet bij name heeft genoemd hij daarop toch ook wel het oog
heeft gehadwaar hij sprak van voorstellen tot nadere rege
ling der vleeschkeuring. En wat nu de vraag van den heer
Wiersma betreft omtrent het rapport omtrent het abattoir
de commissie is daarmede nog niet gereed en spr. zou het
ook niet dienstig achtenom daarop eene voorziening der be
staande vacature als keurmeester te laten wachten. Voor die
voorziening bestaat thans toch dringende noodzakelijkheid.
Hij wil voorts den voorzitter dank zeggen voor de verstrekte
inlichtingen omtrent het tijdelijk karakter, dat de aanstelling
zal dragen. Door de daaromtrent gegeven verzekering kan
de door hem gemaakte opmerking vervallen. Er is echter
nog een puntwaarop hij even de aandacht wil vestigen
De rijks ambtenaren zullen worden tijdelijke keurmeesters van
vleeschvisch en vruchtenmaar nu meent hij dat de aard
hunner rijksbetrekking wel medebrengtdat zij de hoedanig
heid van vee en vleesch kunnen beoordeelenmaar minder
visch en vruchten. Daarom zou spr. gaarne worden inge
licht of de keuring van laatstbedoelde eetwaren op voldoende
wijze kan worden waargenomen door den eenigen keurmeester,
die thans in functie is. Is dit het geval, dan zou deze spe
ciaal met de keuring van visch en vruchten kunnen worden
belast en de rijks ambtenaren met die van het geslacht.
De Voorzitter gelooft wel de stellige verzekering te
kunnen geven, dat de tegenwoordige keurmeester, die nu
reeds een jaar of tien in functie iswel in staat is visch en
vruchten voldoende te keuren.
5. Benoeming van een lid der commissie van administratie
der stads bank van leeningin de plaats van den heer P
Zeper Dz.
Aanbevolen worden
a. door de commissie van administratie der stads bank
van leening de heeren
5. Draisma van Valkenburg en J. van Mesdag;
bdoor burgemeester en wethouderszulks in voldoening
aan art. 1 van het reglement voor de commissie, de heeren
R. Reijnders en Th. Ottema.
Met 15 van de 20 stemmen wordt de heer S. Draisma van
Valkenburg benoemd tot lid der commissie van administratie
der stads bank van leening.
Op den heer van Mesdag waren 4 stemmen uitgebragt en
op den heer Reijnders 1.
6. Benoeming van een lid der commissie van administratie
der stadsbank van leeningwegens periodieke aftreding van den
lieer F. C. Andrew.
Op de aanbeveling der commissie komen voor de heeren
F. C. Andrea?, aftredend lid, en dr. N. Reeling Brouwer,
en op dieopgemaakt door burgemeester en wethouderster
voldoening aan art. 1 van het reglement voor de commissie
de heeren H. Albarda Sz. en mr. 8. Salverda.
Met algemeene stemmen wordt het aftredend lid de heer
F. C. Andreas herbenoemd.
7. Benoeming van twee voogden der stads armer,kamer
Ter vervulling der vacaturete ontstaan met L Januarij
e. k. door periodieke aftreding van den heer A J. E Lucardie
worden aanbevolen de heerendr. S. Meiudersmamr. I.
Wolf en G. H. van der Meulen en voor de vacatureont
staande door gelijke aftreding van den heer T. B. Plantenga,
de heeren: T. B. Plantenga, aftredend voogd, mr. J. C.
Meijer en A. J. E. Lucardie.
De heeren dr. S. Meindersma en T. B. Plantenga worden
benoemd tot voogd der stads armenkamer, de eerste met 19,
de laatste met 18 stemmenzijnde de overige briHjes blanco
ingeleverd.
8. Benoeming van twee leden der commissie van toezigt op
het lager onderwijswegens periodieke aftreding van de
heeren G. Menalda en dr. O. Schreuderwelke heeren voor
eene herbenoeming niet in aanmerking wenschen te kamen
Op de aanbeveling voor de le vacature komen v >or de hee
ren 1. dr. N. Reeling Brouwer; 2. F. O. Bloemb :rgeuen
3. mr. A. Telling, en op die voor de 2e vacature >le heeren
1. H. Koppenol2. mr. J. C. Meijer, en 3. mr J. M. van
Hettinga Tromp.
De heer dr. N. Reeling Brouwer wordt met algemeene (20)
en de heer H. Koppenol met 16 stemmen tot bovenvermelde
betrekking benoemd. Bij de benoeming van laat tgenoemde
werden 2 stemmen uitgebragt op den heer mr. J. C. Meijer
en 1 op den heer dr. H. A. Middelburg, terwijl 1 briefje
blanco was gelaten.
9. Benoeming van eene voogdes en een voogd van het nieuwe
stads weeshuis.
Voor de vacature als voogdesontstaande door periodieke
aftreding van mevr. BumaPols worden aanbevolen mevr.
BumaPols, mevr. VisscherKolff en mevr. Zeper—Tromp,
en voor de vacature als voogdontstaande door gelijke aftre
ding van den heer mr. B. W. N. Servatiusde heeren mr.
B. W. N. Servatiusmr. D. v. d. Veen en W. Sprenger.
Beide aftredenden worden met 19 van de 20 stemmen her
benoemd. Wordt opgemerktdat bij de benoeming van eene
voogdes de heer mr. J. Minnema Buma zich van stemming
heeft onthouden en bij de benoeming van een voogd een stem
werd uitgebragt op den heer W. Sprenger.
10. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool
no. 6.
Voorgedragen worden: 1. S. Heringa te Dronrijp; 2. J.
Langeraap te Bovenknijpe, en 3. J. Waijer te Zaandam.
Met algemeene stemmen wordt eerstgenoemde benoemd.
11. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeenteschool
no. 6.
Op de voordragt zijn geplaatst1. W. Grosjean te Olde-
boom2. C. H. van den Bosch te Dedemsvaart, en 3. A.
v. d. Sluis te Appelscha.
Eerstgenoemde wordt met algemeene stemmen benoemd.
12. Voorstel tot het doen opnemen in de bijlagen van's raads
verslag eener missive van de commissie voor de gasfabriek.
(Zie verslag van 12 en 26 October).
De Voorzitter deelt mede, dat hij ingevolge de uitdruk
kelijke bepaling van het reglement van orde heropent de be
raadslagingen omtrent de door den heer van Sloterdijck ter