146 erslag der haudelingeu van deu gemeenteraad te Leeuwardenvan den 28 December 1882. rland den 11 Sentemher ISfio QVUlUCUlCitt gemeente Opsterland den 11 September 1869, afgekondigd te Leeuwarden den 9 en in de gemeente Opsterland den 20 No vember 1869. 48. Besluit tot oprigting van een tweede beurtveer tusscben Stiens en Leeuwarden vice versa, vastgesteld bij besluiten van de raden der gemeenten Leeuwarderadeel den 13 Sep tember 1876 en Leeuwarden den 12 October 1876 afgekon digd te Leeuwarden den 17 November en in de gemeente Leeuwarderadeel den 18 November 1876. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der instructie voor den archivaris. Met goedvinden der vergadering wordt tot dadelijke behan deling van dit niet in eene vorige zitting aangebragt voor stel overgegaan. Conform de strekking er van wordt besloten de instructie van den gemeente-archivarisvastgesteld den 11 November 1880, te wijzigen, door achter artikel 11 te laten volgen art. 12. Ten aanzien van de oude regterlijke archieven welke ingevolge het koninklijk besluit van 8 Maart 1879 (Staatsblud no. 40) aan de gemeente tot wederopzeggens zijn toevertrouwdgedraagt hij zich naar de bepalingen vastge steld bij de beschikking van den minister van binnenland sclie zakend.d. 23 Mei 1879 lett. Dafd. K W (opgeno men in de Staats-Gourant van 24 Mei 1879, no. 119). Art. 13. Hij zorgt, dat geene stukken van de archieven in art 12 bedoeldzonder magtiging van den minister van binnenlandsche zaken worden openbaar gemaakt en dat geene stukken dier verzamelingwelke afgescheiden van de archie ven der gemeente bewaard blijftuit hunne bewaarplaats zonder gelijke magtiging weggevoerd worden. De bestaande artikelen 1213 en 14 worden hierdoor ge nummerd 14, 15 en 16. 11. Benoeming van een lid der commissie van bestuur over het stads ziekenhuis. Op de aanbeveling van de commissie van bestuur komen voor de heeren 1. J. v. Scheer, aftredend lid, en 2. dr. O. Schreuderterwijl zijn geplaatst op de aanbeveling door burgemeester en wethouders opgemaaktovereenkomstig art. 2 van het reglement op het bestuur van het stads ziekenhuis, de heeren: 1. dr. M. J. Baart de la Faille en 2. dr. N. Lobry van Troostenburg de Brnijn. Met 18 van de 19 stemmen wordt de heer J. v. d. Scheer tot lid der commissie van bestuur over het stads ziekenhuis herbenoemd. Een stem werd uitgebragt op den heer dr. O. Schreuder De benoemdedie zelf niet aan de stemming deelnam verklaart op eene desbetreflende vraag des voorzittersde herbenoeming aan te nemen. 12. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 8tot aanvulling van het onderwijzend personeel aan die school. Voorgedragen worden 1. Tjepke Nawijn te Wijtgaard Albert v. d. Schaaf te Iinsumen 3. Johs. Jacobus Tui ïjum. 2. V. V4. OU ninga te Comjum. Eerstgenoemde wordt met algemeene (20) stemmen tot de bovenvermelde betrekking benoemd. Met goedvinden der vergadering wordt in afwijking van de op den oproepingsbrief gevolgde volgordethans overge gaan tot behandeling van 13. Het rapport eener raadscommissie omtrent den staal van waterstaatswerken en de daartegen ingediende reclames. (Zie bijlage no. 21 tot het verslag van 'sraads handelingen.) De Voorzitter zegt, dat hij thans indient de motie, waar van de leden ingevolge ter vorige vergadering gedane toe zegging reeds kennis hebben kunnen nemenwijl ze bij de stukken heeft ter visie gelegen. Ze luidt als volgt De raad van oordeel zijnde, dat blijkens de gronden in het rapport van 9 November 1882 aangevoerdtwijfel kan bestaanof deze vergadering bevoegd is den staat van waterstaatswerken, door burgemeester en wethouders ontworpenop nieuw vast te stellenmaar tevens overwegende, dat deze laatstelijk ont worpen staat door volledigheid de voorkeur verdient boven dien, welke bij raadsbesluit van 24 April 1879 werd vastge steld Overwegende, dat tegen het intrekken van laatstgenoemden onvolledigen staat en het vervangen daarvan door een geheel nieuwen met inachtneming der voorschreven formaliteiten vastgesteld, alleen bedenking kan worden geopperd door ged. staten, aan wie de eerst ontworpen staat ter definitieve goed keuring was aangeboden. Besluit Alvorens over te gaan tot de behandeling vau het rapport bovenbedoeldonder mededeeling van dat rapport aan ged staten te vragen of hun collegie voor goed kan aanziendat de raad met intrekking van den in 1879 vastgestelden staat van waterstaatswerken die bij resolutie van 26 Februarij 1880, no. 37, met eene nota van aanmerkingen aan burgemeester en wethouders was gezonden ten fine van berigt, considera tion en advies, thans overga tot behandeling van den nieuwen door burgemeester en wethouders in 1881 opgemaakten staat en van de daarop ingediende reclames en dien nader vastge stelden staat aan hun collegie ter definitieve goedkeuring worde aangeboden." Breedvoerige toelichting vereischt deze motienaar de Voor zitter meent, niet. Het niet behandelen van den laatstelijk door burgemeester en wethouders aangeboden staat van water staatswerken die geheel volgens de voorschriften van het provinciaal reglement van 28 Mei 1878, Prov. Blad no. 76, is zamengesteldzal tengevolge hebbendat de onvolledige staat, die in 1879 door den raad werd vastgesteldbehoudens de daarin door ged. staten aan te brengen wijzigingen, de leg ger zal zijnwaaruit de werken voor de openbare dienst be stemd voor zoover bij de gemeenten of particulieren in onder houd kunnen worden gekend. Het groote belangdat er in gelegen isom dien staat zoodanig iu te rigtendat het pu bliek denzelve gemakkelijk kan raadplegenheeft er burge meester en wethouders toe geleid, om niettegenstaande de vele daaraan verbonden moeiteeene geheele omwerking van den eersten staat te beproeven. Door de aanneming van het voor stel der raadscommissie zou niet alleen al deze moeite voor een groot deel te vergeefs zijn aangewendmaar tevens de behandeling en de definitieve vaststelling van den staat voor geruimen tijd worden verschoven. Spr. schat deze bezwaren niet gering en zou het daarom wenschelijk achten dat de raad bij gedstaten de eenige daartoe op het oogenblik bevoegde autoriteit, eene poging aan wende, waardoor de formele bedenkingen tegen de behandeling van den staat van 1881 worden opgeheven. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 December 1882. 147 De motie van den voorzitter wordt ondersteund en dien tengevolge in behandeling gebragt. De heer Duparcrapporteur der commissie verklaart na mens haardat zij zich niet met de motie zal kunnen ver eenigen Die motie stelt op den voorgrondheeft tot uit gangspunt datblijkens de gronden in het rapport aange geven twijfel kan bestaan of de raad bevoegd isden staat van waterstaatswerken op nieuw vast te stellen. De com missie wenscht er op te wijzen dat nergens in het geheele rapport van zoodanigen twijfel sprake is. Juist het tegendeel is waar. De commissie meent zoo duidelijk mogelijk te hebben uiteengezetdat de raad met het oog op het pro vinciaal reglement van 1878, ten eenenmale onbevoegd is, den staat op nieuw ingevolge het door burgemeester en wethou ders gedaan voorsteltot zich te nemen En zoolang nu der commissie niet op goede gronden is aangetoond, dat zij dwaalt, kan zij de motie niet aannemen en meent zij tevens den raad ernstig in overweging te moeten gevenbaar in dezen te vol gen Bovendienwat zou de stap bij gedstaten baten Het geldt hier een stellig voorschrift van het reglementdat geen andere uitlegging toelaat dan diewaarop de commissie heeft gewezen. Hoe zouden ged. staten nu den raad kunnen dispenseren van de stipste naleving van dat reglement? Vol gens spr. is het zoo klaar als de dagdat de in 1879 een maal door den raad vastgestelde staat niet kan, niet mag worden ingetrokken. Die staat is, voor zooveel den raad betreft, als ware het, in staat van gewijsde overgegaan. In de motie wordt gewaagd van het groote belang om den staat zóó in te rigten dat het publiek hem gemakkelijk kan raadplegen. Spr. veroorlooft zich echter te doen opmerken dat, is de staat eenmaal definitief vastgesteld, van raadpleging door het publiek geen sprake meer kan zijnKrachtens art. 3 van het reglement heeft het publiek slechts regtvan den staat inzage te nemen1. nadat hij door burgemeester en wet houders, ingevolge art. 2 van het reglement is opgemaakt; 2. na de voorloopige vaststellingvolgens art. 3door den raad. Maar dan ook is de staat voor het publiek gesloten. Van eene nieuwe tervisielegging van den staat, als hij bij gedeputeerde staten ter definitieve vaststelling is geko men of later als de koning wordt geroepenuitspraak te doen op bezwaren tegen beslissingen van gedeputeerde staten ingebragt, is nergens in het reglement eenige sprake. Is de staat dan eenmaal definitief vastgesteld en heeft hij kracht van gewijsde verkregendan blijft hijbehoudens latere aanvulling of wijziging op de wijzebij art. 4 van het reglement voor geschreven de legger van de ten publieken dienste bestemde werken, tot onderhoud waarvan, hetzij de gemeentehetzij de op den staat vermelde eigenaars dier werken zijn verpligt. Dan begint het belang van de gemeente bij den staat; dan komt, krachtens art. 6 van het reglement, de verpligting van burgemeester en wethouders, om toezigt te houden op het regelmatig onderhoud eu zorg te dragendat de noodzakelijk bevonden herstellingen worden uitgevoerd. Namens de commissie moet spr. mede ontkennendat door aanneming van haar voorstel de door burgemeester en wethouders aan de omwerking van den staat bestede moeite voor een groot gedeelte vergeefs zou zijn geweest en de de finitieve vaststelling van den staat voor geruimen tijd zou worden verschoven. Noch voor het een noch voor het ander behoeft de minste vrees te worden gekoesterd. Of de raad thans den staat op nieuw zou vaststellenof ged. staten den pri mitieven staat met de later noodig gebleken wijziging defi nitief zouden vaststellen, maakt in het wezen der zaak geen verschil. In het laatste geval zal hij niet minder deugdelijk dan in het eerste geval zijndank zij ook den omvangrijken nade ren arbeid van burgemeester en wethouders, waaraan de commissie, afgescheiden van de kwestie zelvewelke het hier geldtin haar rapport reeds alle hulde heeft gebragteene hulde, welke spr. hier gaarne herhaalt. En nu de zaak zoo goed is voor bereid, zal er voor de definitieve vaststelling door ged. staten waarschijnlijk niet meer tijd noodig zijn dan in het geval door den geachten voorsteller der motie verlangd. Mogt het spr. ten slotte vergund zijn, burgemeester en wethouders een wenk te geven, het zou deze zijn, dat zij thans eenvoudig den primitieven staat, waarmede indertijd geheel is gehandeld naar de voorschriften van het reglement weder aan ged. staten inzonden, onder bijvoeging van den nader aan den raad overgelegdenbelangrijk aangevulden staat, nadat op dezen zullen zijn doorgehaald al de water staatswerken, die reeds op den eerstgemelden staat voorko men In dit tweede stuk zullen ged. staten dan al de in lichtingen vindendie zij bij hun besluit van 26 Februarij 1880 van burgemeester en wethouders vroegen. De heer van Sloterdijck wil niettegenstaande eene motie als de onderwerpelijke, strekkende tot uitstel der be handeling eener zaakin den regel veel kans van slagen heeft, toch hare aanneming met een enkel woord ontraden. De heer Duparc heeft reeds het gevoelen der commissie uitgedrukt. Hij kan zich geheel met de argumenten van dien spreker vereenigen. Alleen wenscht hij d araan nog iets toe te voegen. Bij de vorige behandeling der zaak is de raad op het punt geweest zich te vergissente handelen in strijd met het pro vinciaal reglement. En ofschoon daaraan ten vorigen jare niet gedachtveel min daarvan gesproken isis het euvel toch ontdekt, dank zij de scherpzinnigheid van den rappor teur der commissie. Spr. kan verklaren, niet alleen als lid der commissiemaar ook als lid van den raad dat de ont dekking hem genoegen doet. Het zou hem spijtenindien in strijd met het provinciaal reglement ware gehandeld en de raad eene dwaling had begaan. Wat wordt nu echter met de motie bedoeld Daarbij wordt nu voorgesteld om de dwaling maar te begaan en deze te doen dekken door ged. staten. Spr. vindt zoo iets hoogst bedenkelijk, ten eersten voor het collegiedat geroepen zou worden de over treding van het provinciaal reglement te dekkenen ten tweeden voor den raad zeiven. Als argument voor het voorstel is er op gewezen, dat ged. staten de eenigen zijndie bedenkingen kunnen opperen tegen eene niet stipte naleving van het provinciaal reglement, maar spr. wenscht te vragen wie heeft belang bij eene ge trouwe opvolging van tvettenvan provinciale of wel ge meentelijke reglementen Ieder immersdie prijs stelt en behoort te stellen op het gezag van de wetdat verorde ningen stipt worden nageleefd en niet het minst de autoritei-*- ten die bevoegd zijn die voorschriften vast te stellen Maar wat meer isspr&telt zich voor dat de te doene vraag stellig met „neen" zal worden beantwoordjuist om dat ged. staten niet zullen willen dekken eene afwijking van een reglement, dat in het algemeen belang is vastgesteld. In de tweede plaats heeft spr. bezwaar met het oog op den raad zelfen. Hij gelooft, dat het met de waardigheid van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 7