124
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 22 November 1883.
den raad vertegenwoordigdemaar omdat hij kon geacht
worden meer met de zaak au fond bekend te zijn. Meer
dan eenig ander had hij zich toch daarmede ingelatenen
toch niettegenstaande ditheeft hij medegewerkt tot het raads
besluit, waardoor het contract van 15 December 1800 feitelijk
onuitvoerbaar werd.
Dat de heer ter Horst reden heeft gehad zich niet aan die
medewerking te onttrekken, ligt voor de hand. Welke deze
reden is geweest weet men niet. Wenschelijk zou het zijn,
dat hieromtrent eenig meer licht bestond, maar waar dit niet
het geval isheeft de commissie er zich slechts toe bepaald
het feit te constateren.
Spr. kan hier nog bijvoegen, dat dezelfde heer ter Horst
later nog secretaris bij het gemeentebestuur is geweest en hij
dus wel de gelegenheid heeft gehadom de zaak nog eens
te onderzoeken en daaromtrent nog eens zijne meening uit te
spreken. Spr. blijft overigens geheel bij zijne reeds zoo
even uitgesproken meeningdat alles niet zeer duidelijk is
maar dat men tot geen andere oplossing is kunnen komen
dan deze, daar de staatsregelingen van 1802, 1814 en 1848 de
uitvoering van het contract van 1800 onuitvoerbaar hebben
gemaakt.
De heer van Harinxma thoe siooten doet naar aan-
leiding der gevoerde discussie de vraag, of het, met het oog
op de mogelijkheid dat deze zaak tot een geding komt voor
den raad niet beter isom de conclusiewelke is voorge
dragen los te maken van de beschouwingenwaarop zij is
gegrond
Het komt spr. voordat men bij een eventueel regtsgeding
de beschouwingen en de conclusie wel eens kon beschouwen
als onafscheidelijk aan elkander te zijn verbonden. Men zou
daardoor in zijne conté nance eenigzins gedwongen zijn wat
minder gewenscht is.
De raad heeft alle reden der commissie dankbaar te zijn
voor de moeiten die zij zich heeft getroost en het licht dat zij
over deze zaak heeft verspreid maar dit sluit nog niet in zich
het vereischtedat men ook den adressanten dat licht moet
verschaffen
Spr. komen de woorden onder mededeeling van het voren
staande voorkomende in hetgeen door de commissie is voor
gesteld minder gewenscht voor
Men moet er wel op lettendatkomt het tot een regts
geding het proces door een jurist voor de gemeente zal
behooren te worden geleid en dat het niet wenschelijk is deze
door een of ander te binden. Spr. bedoelt hiermede niets
grievends voor de commissie. Het is slechts om bij een even
tuele procedure geheel vrij te zijn, dat hij meent navolgend
amendement te moeten indienen
De raad
Gezien het rapport van de commissie in wier handen om
prae-advies is gesteld het adres dd. 16 Januarij 1883 van de
zich kwalificerende successeurs der Roomsch Catholieke man
nen die in den jare 1800 met de commissiën uit de andere
kerkgenootschappen werden gecommitteerdom te reclameren
de niet nationaal verklaarde kerkelijke goederenin welk
adres de uitvoering wordt gevraagd van het raadsbesluit van
4 November 1800 en het daaruit voortgevloeid contract van
15 December 1800betreffende de overdragt dier goederen
aan de kerkgenootschappen
In het raidden latende de al of niet gegrondheid van de
beschouwingen der commissie
Besluit
aan de adressanten te kennen te geven datnaar 's raads
oordeel, de resolutie van 4 November 1800 en het contract
van 15 December 1800 in hun adres bedoeld, voor de door
hen verlangde verdere uitvoering onvatbaar zijn.
Dit amendement wordt ondersteund en dientengevolge in
behandeling gebragt.
De heer van Sloterdijck. wildaargelaten de bedoeling
van het voorsteleen enkele opmerking maken. De twee
leden waaruit het voorstel bestaatstrooken niet met elkan
der. De praemis8e is niet in overeenstemming met de con
clusie. Wanneer men in den aanhef zegtdat men de ge
grondheid der beschouwingen in het midden laatdan mag
men in de conclusie toch geen blijk geven aan die beschou
wingen te inhaereren. Doet men hetdan is de conclusie
niet gegrond op de overwegingen.
De heer Dirks komt tot dezelfde conclusie als de geachte
vorige spreker. Hij acht het niet goed de beschouwingen
der commissie geheel los te maken van hetgeen door haar
is voorgesteld. Juist op grond van die beschouwingen is het,
dat men niet kan voldoen aan het verlangen van adressanten.
De commissie en de raad staat op het standpunt van het
bekende „non possumus".
Hij kan voorts ieder, die omtrent de t-aucatie enz van
de kerkelijke goederen, bepaaldelijk de kerkgebouwen, iets meer
wil weten en speciaal den heer Bruinsmaverwijzen naar
een werkje, in 1810 alhier uitgekomen bij den boekhande
laar J. W. Brouwer, getiteld: Verzameling van alle de stuk
ken betrekkelijk de handelingen van de gecommitteerden der
gereformeerde Ned. gemeente binnen Leeuwarden.
De heer van Harinxma thoe Slooten kan de door
den heer van Sloterdijck gemaakte opmerking niet onvoor
waardelijk deeleia. Spr. gelooft, dat men in dezen zeer goed
langs twee verschillende wegen tot een en hetzelfde doel kan
geraken.
Hij wil er voorts nogmaals op wijzen, dat zijn amende
ment slechts dit ten doel heeftdat de gemeente nóch mo
reel nóch in regten door de beschouwingen welke aan het
door den raad te nemen besluit vooraf'gaan zal zijn gebonden.
Spr. gelooft gaarne dat die beschouwingen juist zijn hij
althans kan ze niet weersprekenjahij durft zich zelfs
haast niet vermeten een bepaald oordeel in deze zaak uit te
sprekenmaar toch acht hij de aanneming van zijn amende
ment in het belang der gemeente.
Mogt de commissie er zich echter beter mede kunnen ver
eenigen dat aan de adressanten bloot wordt te kennen ge
geven dat de raad hunne grieven ongegrond en dientenge
volge het contract van 1800 niet voor verdere uitvoering
vatbaar acht, dan is spr. genegen zijn amendement in dien
geest te wijzigen.
De heer Minnema Buma kon zich in den beginne wel
vereenigen met de overwegingen waarop het amendement
steuntmaar na het gesprokene door den heer van Sloterdijck,
heeft ook hij daarin iets vreemds iets abnormaals gevonden.
Hij meent echter dat èn de meeniug van den heer van Ha
rinxma èn die van den heer van Sloterdijck wel zijn te ver
eenigenen wel door uit de conclusie van de commissie te
ligten de woorden„onder mededeeling van het bovenstaande."
Ilij zal in dien geest een amendement aan den voorzitter indienen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 22 November 1883.
125
De heer van. Harinxma thoe Slooten erkent dat door
hetgeen de heer Minnema Buma wilvoor een groot deel
aan zijne bezwaren zal worden te gemoet gekomen. Niet
echter voor het geheel. Wel gelooft hij, dat men door weg
lating van de woorden: „onder mededeeling van het boven
staande" vrij zou zijn in regten, maar toch zou men moreel
nog in zijne coutenance gebonden ziju. Spr. wil ten op-
zigte der motieven welke den raad geleid hebben tot een
besluit als is voorgesteldgeheel vrij zijnDe raad moet
zich iu deze zaak waarbij een proces vrij zeker te voorzien
isin niets binden en daartoe strekt zijn amendement. Ein
delijk wil hij nog opmerkendat iu dat amendement ook
niet voorkomen do woorden, welke de heer Minnema Buma
thans voorstelt te doen vervallen
De heer Rengers begrijpt niet regt de bedoeling van den
heer van Harinxma thoe Slooten. De commissie heeft, zoo
als uit haar rapport blijktzoo getrouw mogelijk een over-
zigt gegeven van hetgeen ter zake is voorgevallen, van 1800
tot heden. Zij heeft medegedeeld hoe ket contract in de
wereld is gekomen, en hoe het onuitgevoerd is gebleven.
Geenzins is zij getreden in juridische beschouwingen over
de bepalingen van het contractneen bloot heeft zij een
historisch overzigt gegeven en nu kan spr. niet inzien, waarom
het gevaarlijk zou zijn om hetgeen tot de conclusie, waartoe
de commissie is gekomen heeft geleidook aan adressanten
mede te deelen. Het is hier niet de bedoeling om de zaak
duister te houden maar om eens duidelijk in het licht te
stellenwaarom het contract van 19 December 1800 wat
de hoofdstrekking aangaat, steeds onuitgevoerd moest blijven.
Het is de commissie ernst geweest met haar onderzoek en
ook dan wanneer zij de overtuiging had bekomendat het
contract alsnog behoort te worden uitgevoerd zou zij niet
geaarzeld hebben daartoe te adviseren. Een duidelijk in het
licht stellen der feiten acht zij veel beterdan een zorgvul
dig verzwijgen daarvan.
Iets anders is hetals een lid zich niet kan vereenigen
met de conclusiewaartoe de commissie op grond der geble
ken feiten is moeten komen maar is dat niet het geval, dan
bestaat er tegen de publiciteit der zaak geen het minste be
zwaar.
De heer v. Harinxma thoe Slooten wil den heer Ren
gers kortelijk beantwoorden Dat geachte lid is begonnen
met de opmerking, dat de commissie niet is getreden in
juridische beschouwingen der verschillende punten, maar toch
is de commissie wel getreden in eene beschouwing der feiten,
En nu is het toch waarde heer Rengers weet dit nog beter
dan spr.dat in regten vaak van eene enkele lacune veel
afhangt.
Spr. wil voorkomendat de bedoelde beschouwing der fei
ten, waarmede de conclusie geheel strookt, eenigen invloed
kan hebben op het eventueel regtsgpding.
Het is hem niet te doen om zorgvuldig iedere publiciteit
der zaak te vermijdenneenhij heeft zelfs geen bezwaar om
hét geheele rapport in druk voor het publiek verkrijgbaar te
stellen, indien de raad er maar voor waakt, dat men nóch
moreel, nóch in legten gebonden wordt, wat toch kan ge
beuren zoowel door eene juridische beschouwing der verschil
lende punten als door de beschouwing van feiten.
Juist het beweren van den heer Rengers. dat het hier esne
ingewikkelde zuak betreft, waarvan het onderzoek, zooals in
den regel gebeurt, aan èene commissie is opgedragen, die den
21 raadsleden zooveel mogelijk voorlicht, maakt het wensche
lijk dat de motieven en de conclusie van elkander worden
gehouden. Het gaat toch moeijelijk aan den raad over
de gegrondheid dier motieven een oordeel te laten uitspreken.
Daarentegen kan hij veel gemakkelijker over de conclusie
oordeelen. Zonder nu bepaald te letten op de door de commissie
gegeven beschouwing der feiten, zal hij zich zeer goed met
de conclusie kunnen vereenigen. Spr. acht de raad zelf
incompetent om over de historische beschouwing der commis
sie een oordeel te vellen.
Niet dat spr. die beschouwing onjuist acht, volstrekt niet
maar al is die juist, toch dient ze z i. in het belang der ge
meente van de conclusie te worden gescheiden.
De heer van Sloterdijck kan niet nalaten te doen op
merken, hoe de discussie, die hier thans wordt gevoerd
doet zien dat het minder goed isdat de zaak in handen
eener raadscommissie is gesteld geworden. Het ware beter
geweest dat de raad een regtskundig advies had doen in
stellen wat indertijd door spr. werd gewenscht Nu toch
staat de raad voor een besluit, waarvoor hij ook wel gron
den dient aan te geven. Dit was niet noodig geweest,
indien men enkel een regtskundig advies had ingewonnen.
Hierbij had de raad zeer goed een besluit kunnen nemen
zonder motieven te noemen.
Spr. zal zich niet verzetten tegen de weglating der woorden
„onder mededeeling van het vorenstaande", maar toch moet
hij opmerken, dat men hierdoor niets te kort doet aan de
motievenwaarop het besluit steunt en die niet nu voor het
eerstmaar vroeger reeds duidelijk zijn genoemd. In het
rapport toch van 1864, dat algemeen verkrijgbaar werd ge
steld, is reeds duidelijk vermeld wat, naar de conclusie van
de commissieaan adressanten »al worden medegedeeld en
daarom vooral kan spr. niet inzienwaarom de motieven aan
het besluit onttrokken moeten worden.
De heer Wiersma heeft de motie van den heer v. Ha
rinxma thoe Slooten ondersteund, omdat de voorzigtigheid
eischtdat men de partij geen wapen in handen geeft, waar
mede hij, in geval van procedure, ons zou kunnen bestrijden.
Spr. wenscht het gevaar, dat in dezen zou kunnen ontstaan,
niet te preciseren, maar een ding is toch zeker, dat, waar
de discussiën dezei vergadering in druk verschijnen, er voor
moet worden gewaakt, dat men door die publiciteit niet iu
eene mindere positie geraakt. De gemeente verkeert in dit
opzigt in delicater stelling dan de tegenpartij.
Het is voorts niet vreemd, dat adressanten de groote over
weging, die aan het voorstel der commissie ten grondslag ligt,
hebben voorbijgezien. Yan hun standpunt is dit volkomen
juist, want hadden zij die overweging op den voorgrond ge
steld, ook zij zouden vrij zeker hebben moeten komen tot de
onuitvoerbaarheid van het contract van 1800.
Het is echter volstrekt niet zeker, dat adressanten, al wor
den ze op die overweging gewezen, zich tevreden zullen stel
len. Spr. verwacht bepaald een proces. De zaak zal zeker
voor den regter komen en is het dan niet beter, dat het be
sluit van den raad geheel vrij is van de beschouwingen der
feiten, in het rapport nedergelegd. De praotisiju der partij
zou auders alligt het een aan het ander kunnen toetsen en zeker
zijn voordeel doen met hetgeen is gezegd. Hoe spoedig is