20
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 Maart 1388
De heer van dor Schoor neemt nu zijn amendemenl^te-
rug en stelt voorin de tweede alinea tusschen de woorden
«gebouwen" en „ten minste" te voegen de woorden „in den regel.''
Dit amendement wordt niet ondersteund en blijft dus buiten
behandeling.
Art. 1 wordt nu in stemming gebragt en aangenomen met 13
tegen 3 stemmen, die van de heeren Dirks, Bekhuis en van
der Scheer.
Artt. 2, 3 en 4 worden onveranderd overeenkomstig de na
dere redactie der commissie vastgesteld.
Art. 5. Bij het stichten of imigten van nieuwe of het ver
bouwen van bestaande woningen moeten de volgende voorschrif
ten in acht worden genomen
a. Waar de bodem vochtig is, ter beoordeeling van burge
meester en wethouders, moet de grond tot eene diepte van ten
minste 0.50 meter uitgegraven en de gemaakte uitdieping met
zand of kolencintels aangevuld worden. Voor ophooging zonder
voorafgaande uitgraving mogen geene andere dan de genoemde
stoffen worden gebezigd.
b. Onder houten vloeren van den beganen grond, waaronder
geen kelders zijn moet over de geheele oppervlakte eene ruim
te van ten minste 0.20 meter hoogte worden opengelaten, welke
met eene laag kolencintels, ter dikte van ten minste 0.10 me
ter of met een dubbele steenlaag van geen mindere hardheid
dan die van middelbonte mop in slappe basterd tras bevloerd
en door open roosters in gemeenschap met de buitenlucht ge
bragt moet worden.
c. De bovenkant van den vloer van den beganen grond moet
ten minste 0.15 meter boven de stoep of, als er geen stoep
isten minste 0.25 meter boven den weg langs de woning wor
den aangebragt.
d. Bij verdiepingen beneden den beganen grond deel uitma
kende van eene woning, moet de onderkant van de balklaag ten
minste 0.60 meter boven den weg langs de woning worden
aangelegd.
De heer Bokhuis heeft bezwaar tegen het tweede cijfer sub
c genoemd. Reeds in de vergadering der bouwcommissie heeft
hij dit punt besproken en toen te kennen gegeven, dat de eisch
van 25 centimeter voor de hoogte van den vloer boven den weg
te hoog was en het cijfer 15 centimeter, zooals in de bestaande
verordening staat, beter is. Bij eene hoogte van 25 centime
ter zal men noodzakelijk een trede moeten aanbrengen. Spr.
wenschte wel te weten, om welke reden de commisssie het
cijfer 25 heeft behouden.
De Voorzitt0r zegtdat liet streven der commissie is
voor alle woningen hetzelfde peil te verkrijgen. De bovenkant
van den vloer in den gang zal 0.15 meter boven de sloep, die
0.10 meter hoog is, dus als er geen stoep is0.25 meter boven
den weg langs de woning worden aangebragt. Werd dit laatste
cijfer 15, dan zou men woningen naast elkaar met verschillend
peil kunnen bouwen. Spr. gelooft ook niet, dat de voorgestelde
hoogte eenige moeijelijkheid zal opleveren»
De heer Bokliuis vermeentdat het bestaande voorschrift
nooit tot een belangrijk verschil van niveau heeft aanleiding
gegeven. Hij kent ook geene straat, waar sommige huizen eene
stoep andere niet hebben. In sommige buurten loopt een
pad langs de woningen bij anderen liggen de bleeken direct
tegen de huizen aan, zoodat van den verkeersweg een paadje
naar de woningen leidt. Waarom moet men, vraagt spr., bij deze
en dergelijke woningen den vloer op eene hoogte van 0.25 me
ter boven den weg leggen een maatregel, die met noodig is
en daarentegen groote kosten medebrengt
De Voorzittor acht dezen maatregel wel gewenscht, om
dat men daarvan met eenige zekerheid het verkrijgen van droge
woningen kan verwachten. Immers, bij het vervloeren van de
straat komt deze steeds hooger te liggenwat ook liet geval is
bij grindwegen, zoodat van lieverlede de vloeren beneden den
weg langs de woning zouden komen liggen indien zij niet een
behoorlijke hoogte hadden.
De heer Oost0rlioff wijst er op, dat in dezelfde bepaling
der bestaande verordening gesproken wordt van geheel verbou
wen terwijl in dit artikel alleen van verbouwen sprake is. Spr.
vraagt, of de weglating van het woord „geheel" wel eene ver
betering is, daar er toch verbouwingen kunnen voorkomen
waarbij deze voorschriften bezwaarlijk in acht kunnen worden
genomen.
De Voorzitt0r deelt mede, dat de commissie het woord
„geheel" heeft weggelaten om onduidelijkheid te voorkomen.
Eene woning geheel verbouwenis haar eerst afbreken zoodat
geen steen op de andere blijften haar dan weêr opbouwen.
Daarop zag de bestaande bepaling volgens hare bewoordingen,
maar de commissie wenscht eene ruimere toepassing ook op
verbouwing van een gedeelte eener woning, en niet alleen op
geheele verbouwing.
De heer Duparc kan aan het laatstgesprokene toevoegen,
dat bijv. het optrekken van eene verdieping geene verbouwing
is in den zin van de verordening en derhalve niet valt onder
deze bepaling evenmin als het afbreken en vernieuwen van een
dak. Alleen indien zoodanig gedeelte van eene woning wordt
verbouwddat in den grond moet worden gewerkt en de fun
damenten verlegd of uitgebreid moeten worden moeten de be
palingen van dit artikel worden toegepast. De bestaande be
paling ziet alleen op geheele verbouwing, art. 5 strekt zich ook
over eene gedeeltelijke verbouwing uit.
De heer B0kliuis stelt nu voor sub c in plaats 0.25 meter
te lezen 0.15 meter.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en in behan
deling genomen.
De heer Monalda die straks met den heer Bekhuis niet
konde medegaanzal zich nu bij diens voorstel aansluiten en
wel om dit bezwaardat die hoogte van 0.25 meter een trapje
of trede noodzakelijk maakt en dit niet wenschelijk is voor hui
zen in buurten, waar de kinderzegen zelden uitblijft. Die hooge
opstap geeft natuurlijk aanleiding tot ongelukken.
Door den voorzitter is als argument tegen het amendement
aangevoerddat de straten door het telkens vervloeren langza
merhand hooger worden en zoodoende de vloeren van den be
ganen grond in de woningen eindelijk beneden den weg zouden
komen te liggen. Spr. zou evenwel deze omstandigheid juist
als argument voor het amendement wenschen te gebruiken. Er
bstaat in deze gemeente een streven om de straten steeds
hooger te leggeneen streven naar spr's. oordeelaan vele
bedenkingen onderhevig. Ook als protest tegen de gedurige
verhoogingzal spr. zijne stem geven aan het amendement.
De heer van Slotordijck zal er zich tegen verklaren.
De toelichting heeft hem niet kunnen voldoen. Het hoofdargu
ment n.l. tegen de bepaling sub c, althans tegen de hoogte
van 0.25 meter voor den vloer van den beganen grond is
dat deze maat het bouwen duurder zal maken. Te dien aan
zien moet hij nogmaals herhalendat men geene verordening
voor bouwmeesters onderhanden heeft, maar eene, die de be
vordering van de openbare gezondheid ten doel heeft. En waar
nu de kruin van den weg in den regel wel 0.25 meter boven
de straat langs de huizen zal liggen, daar is het een gebie
dende eisch in het belang van de gezondheiddat de vloer
minstens op gelijke hoogte met de kruin ligt. Dat mag geen
overdreven eisch worden genoemd.
De heer Menalda heeft nog gewezen op de belangrijke op
stap die het gevolg van de aangegeven maat zoude zijn.
Is dat bezwaar werkelijk zoo grootvraagt spr. Is het ver
schil met eene gewone trededie 0.20 meter hoog is zóó
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 Maart 1888.
21
rootdat men nu als 't ware er met eene trap bij zal moe-
en klimmen Moet er niet juist in naam van dien kinderze-
-enwaarop de heer Menalda zich ook heelt jberoepen voor
ewaakt worden, dat de kinderen, voordat zij het tot dien stap
unnen brengenop droge vloeren worden groot gebragt
Wat de verhooging der stratenf betrefthet schijnt noodig te
ijn de kruin niet te verlagenmaar al stemt spr. toe dat dit
soms van eenige overdrijving niet is vrij te pleiteneen protest
daartegen acht hij nu niet op zijne plaats en in dezen vorm niet
gewenscht.
De heer van Btarinxma'thoo Slooton moet den heer
Menalda er opmerkzaam op makendat deze geheel voorbij
zietdat men hier bij het leggen van straten niet te doen heeft
met een rotsachtigen bodem, maar met een weeken, men zou
haast kunnen zeggenmoerasachtigen kleigrond. Als wethou
der weet spr. bij ervaringdatwil men eene jaarlijksche uit
gaaf voor vervloering van straten vermijden, de kleilaag bij eene
bestrating eerst met eene dikke zandlaag moet worden over
dekt en eerst daardoor eenige vastheid worden gegeven aan
den ondergrond. Doet men dat niet, dan zijn binnen korten
tijd na het bestraten verzakkingen waar te nemen, omdat de
steenen geene stabiliteit hebben. Het is van groot belang voor de
gezondheid, dat naast eene goede, gezonde woning een goede
weg wordt gelegden dit is niet mogelijk zonder veel zand te
gebruiken.
- De heer Bakhuis vernam van den heer van Sloterdijck
dat de kruin der straten in den regel 25 centimeter boven den
kant van den weg ligt. Spr. is op dit oogenblik met het juiste
cijfer niet bekendmaar wel kan hij verzekerendat hij me-
nigen weg ook ter breedte van 8 a 10 meter heeft aangelegd,
waarvan de tonrondte slechts 12 a 15 centimeter bedroeg. Hij
blijft dus bij zijne meeningdat met eene hoogte van 25 cen
timeter voor den vloer te veel geëischt wordt. De heer van
Sloterdijck beweert dat dit weinig verschil maakt met de ge
wone trededie 20 centimeter hoog is. Dit is wel het geval
bij treden van eene trap binnenshuis doch een trede van eene
stoep is niet hooger dan 16 a 17 centimeter. Spr. gelooft dat
25 centimeter zelfs door volwassenen haast niet is te beklimmen.
Spr. had de herhaalde verzekeringdat deze verordening niet
ten behoeve van bouwmeesters strektniet noodig. Ook wil
hij gaarne medewerken om de verordening zoo goed mogelijk
te makenopdat er goedegezonde woningen verrijzen. Maar
men moet dan ook practisch blijven en zijne eischen niet te
hoog stellenwant anders zal men het bouwen eerder tegen
gaan dan bevorderen en zullen er vele slechte woningen blijven
staan. De ondernemers zien natuurlijk in het bouwen eene
geldbelegging en moeten eene billijke vergoeding vinden voor
de vele moeiten en zorgen wordt nu bet bouwen duurder ge
maakt, dan zullen zij de huurprijzen moeten verhoogen. Spr.
is er dus voor, om eenige verzachting in de voorschriften aan
te brengen.
De heer Duparc gelooftdat de heer Bekhuis ten onrechte
beducht isdat een opstap van 25 centimeter het bouwen te
duur maken en dientengevolge tegenwerken zal. Het zal
met deze verordening evenzoo gaan als met de thans bestaande,
in 1874 vastgestelde verordening. Bij de behandeling daarvan
stelde men zich allerlei schrikbeelden voor den geest; men uitte
den vreesdat als dit of dat voorschrift werd gegevener
niet meer zou worden gebouwd. Wat heeft men echter zien
gebeuren Na dien tijd zijn er honderde arbeiderswoningen
gebouwd. Spr. is van meeningdat men met grond mag ver
wachten, dat ook onder de werking van de nieuwe verordening
aan het bouwen van flinke arbeiderswoningen geen hinderpaal
in den weg zal worden gelegd.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het amendement van den heer Bekhuis wordt in stemming
gebragt en verworpen met 12 tegen 4 stemmen. Vóór stemden
de heeren DirksMenaldaBekhuis en Plantenga.
Het artikel wordt nu zonder hoofdelijke stemming onveran
derd vastgesteld.
Art. 6. Bij het stichten of inrigten van nieuwe of het ver
bouwen van bestaande woningen moeten
a. de muren en vloeren van den kelder of van de verdie
ping beneden den beganen grond van waterkeerende materialen
worden gemaakt
b. de fundamentenonmiddellijk aan en ter diepte van ten
minste 0.10 meter beneden het trasraam geheel gemetseld wor
den met slappe basterd tras, van steen, die geene mindere hard
heid heeft dan die van middelbonte mop. Meerdere diepte
daarbeneden kan in zand worden gewerkt
c. op elk fundament een trasraam worden gemaakt van klin
kertsteen in basterd tras, ter hoogte van ten minste 0.40 meter,
waarvan ten minste 0.15 meter beneden de straat of het voet
pad langs de woningen en ten minste 0.10 meter boven den
beganen grond in de woning worden gemetseld
d. de steenen voor de buitenlagen van de buitenmuren ten
minste de hardheid hebben van ondergele mop.
De heer Bokhuis heeft eene enkele opmerking te'maken
ten aanzien van het onderdeel sub c. Naar aanleiding van zijne
vroegere bespreking zegt de commissie„ten einde overeen
stemming te brengen tusschen de hoogte van het trasraam ad
0.40 meter en de overige in deze bepaling voorkomende afme
tingenmoet 0.25 in 0.15 en 0.15 in 0.10 worden veranderd."
Het komt spr. voor, dat er nog geene overeenstemming is, want
voegt men bij deze afmetingen de hoogte ad 0.25 meter van
den vloer boven den beganen grond dan komt men tot het cijfer
0.50. Spr. zou daarom willen voorstellen in de plaats van 0.40
te lezen 0.50 meter of wel de woorden „ter hoogte van ten
minste 0.40 meter" weg te laten.
De commissie erkent de juistheid dezer opmerking en neemt
het voorstel van den heer Bekhuis over.
Het art. wordt nu aldus gewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Art. 7 blijft onveranderd.
Art. 8. Ieder woonvertrek moet ten minste één lichtraam
hebben.
De grootte van de lichtdoorlatende gedeelten van dit licht
raam of van de meerdere lichtramen of lantaarns te zamen moet
ten minste een zevende van de oppervlakte des vertreks zijn.
Van de lichtramen moet ten minste één kunnen worden ge
opend.
Voor woningen met slechts één buitendeur moet boven, in of
naast die deur een draaibaar raam worden aangebragt.
Naar aanleiding van de laatste alinea wenscht de lieer
Th0uniss0 eene vraag te doen. Volgens de memorie van toe
lichting is aan art. 8 der bestaande verordeninggelijkluidende
aan de eerste twee leden van dit artikeleene nieuwe zinsnede
toegevoegd in verband met een schrijven van een geacht ge
neesheer alhier, den heer Dr. N. Lobry de Bruijn. Deze zin
snede is door de commissie weder gewijzigd, door achter het
woord „boven" in te lasschen de woorden „in of naast", naar
het schijnt in verband met een nader schrijven van dien ge
neesheer. Sedert is echter bij den raad en bij ieder der leden
afzonderlijk een derde schrijven van Dr. Lobry de Bruijn inge
komen waarin hij eene nadere aanvulling en eene, uit een sanitair
oogpunthoogst belangrijke uitbreiding van die alinea aanbe
veelt.
Spr. wenschte gaarne te vernemen zoo de commissie althans
geen bezwaar heeft op zijne vraag te antwoordenof dit laatste
schrijven bij de commissie een punt van gedachtenwisseling heeft
uitgemaakt, waaraan hij wel niet twijfelten op welken grond
zij gemeend heeft, aan dien wenk geen gevolg te moeten geven.
De heer Plantonga had dezelfde opmerking willen maken.
Bij een tweede schrijven van den heer Dr. de Bruijn zijn er