60
Verslag der handelingen van den gemeenteraad t.e Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1891.
Door de rapporteurs is niet weersproken de kans die dei
provincie op eene rijkssubsidie heeft bij eene uitvoering van het I
werk door haar. In de missive van 28 December 1889 ver
klaarden Gedeputeerde Staten, dat de verbetering van de vaar
waters Harlingen —Leeuwarden en Leeuwarden—Dockum—Nieu-
wezijlen ten doel had de bevordering van de communicatie tus-
schen twee provinciën en dat met grond eene rijkssubsidie mocht
worden verwacht. Later zijn Gedeputeerde Staten van inzicht
veranderd en zij noemen nu eene rijkssubsidie problematiek.
Is dit zoodan zal de kans nog veel geringer ja geheel geene
zijn wanneer de gemeente een kanaal graaftdat geen inter
provinciaal karakter heeft, en verder grond aankoopt om dien
als bouwterrein te exploiteeren. En toch is eene rijkssubsidie
lang niet onverschillig voor een werk als dit.
Spr. kan overigens met het amendement van den heer Hijl-
kema medegaan want z.i. mag de raad nooit lot uitvoering
van gemeentewege besluiten zonder zekerheid te hebben dat
het vaarwater Harlingen—Leeuwarden ook verbeterd zal wor
den want het belang bij het nieuwe kanaal zit niet in eigen
behoeftemaar in de doorvaartdus in het begin en het einde
van den geheelen waterweg. Hij blijft echter bij zijne beden
king om het gemeente-budget te verzwaren met de kosten voor
een provinciaal werk.
De heer Bökliuis zegtnaar aanleiding van de laatste
woorden van den heer van Sloterdijck dat deze in zoover ge
lijk heeftdat het nieuwe kanaal een provinciaal werk is om
dat zooals ook in het rapport wordt gezegd het kanaal is een
deel van den provincialen waterweg. Nu is 't de kwestiehoe
het zal tot stand komen.
De heer van Sloterdijck meentdat de provincie het moet
verrichten omdat het een provinciaal vaarwater is. Ook spr.
dacht in het begin zóo maar hij is er van teruggekomen om
dat uit de gevoerde correspondentie met Gedeputeerde Staten
blijkt, dat bij eene uitvoering door de provincie, deze een zóó
grooten hinderpaal in het kanaal zal opwerpen, n.l. de kanaal-
geldheffingdat daardoor de scheepvaart zeer zal worden be
lemmerd. Dit is door de groote meerderheid van den raad niet
gewenscht geoordeeld. Daarom hebben de rapporteurs opzette
lijk vermeden er melding van te makenomdat zij vreezen
datals dit punt weder op den voorgrond wordt gestelder
niets van het kanaal zal komen.
Het bezwaar van den heer van Sloterdijck acht spr. eigenlijk
eene vormkwestie. De vraagwie het werk zal uitvoeren
doet ter zake niets af. Wel, wie het zal betalen en dan is
spr. er van overtuigddat eene uitvoering door de gemeente
haar geen penning meer behoeft te kostendan hetgeen zij aan
de provincie als bijdrage had toegezegden bovendien is zij
dan in de gelegenheidin de bestaande of toekomstige behoef
ten te voorzien dit zou niet mogelijk zijn wanneer de pro
vincie het werk verrichttedie haar oog alleen gericht houdt
op het provinciaal belang. Daarom zal men wel doen ten
minste als men er overtuigd van is dat het gemeentebelang
bij het kanaal is betrokken om over dit vorm-bezwaar heen
te stappen en de conclusie van rapporteurs aan te nemen. De
verplichtingendie de gemeentede uitvoering opnemende
zal hebben te dragen worden niet verzwaard.
Rapporteurs zijn volgens den heer van Sloterdijck niet ge
lukkig geweestin de keuze van hunne woorden waar zij de
uitvoering door de provincie bestreden. Spr. daarentegen meent,
dat dit geachte lid niet gelukkig is geweest in het lezen. Im
mers de woorden „nu èn de provincie èn de gemeente één
eisch hebben" slaan niet op het financiëel belang maar uit
sluitend op hetgeen onmiddellijk daarop volgt„het verkrijgen
van een ruimen diepen vaarweg," dus alleen op de capaci
teit van het kanaal. Verder hebben rapporteurs gezegd „Waar.
om in de bestaande of toekomstige behoeften te voorzien in
het gemeentebelang speciale eischen moeten worden gesteld, daar
kan de gemeente daaraan gemakkelijk voldoen zonder in eenig
opzicht het provinciaal belang te schaden. Het eerste kanaal-
pand ligt in eene bebouwdegoed bevolkte buurtvoor de
bijzondere belangen moet dus met zorg worden gewaakt." Rap
porteurs hadden hierbij vooral het oog op de bruggen. Aan
de constructie en de ligging der bruggen moet de grootste
zorg worden besteedopdat de belemmering èn voor de land
bewoners èn voor de scheepvaart zoo weinig mogelijk zij."
Deze eischen kunnen door de gemeente in acht genomen wor
den, maar de provincie kan daarin niet naar eisch voorzien.
Bovendien, afgescheiden van de exploitatie van bouwterreinen, is
het noodig, dat een deel van het eerste kanaalpand wordt voorzien
van kaaimuren. Deze behooren bij de uitvoering van het ka
naal dadelijk te worden aangelegd; ook op dit onderdeel kan al
leen de gemeente met de meeste zorg letten.
Uit het rapport blijkt duidelijk, en door den heer van Sloter
dijck is niet het tegendeel aangetoonddat eene uitvoering dooi
de gemeente niets meer zal kosten. In Mei 1890 is door den
raad besloten aan de provincie eene subsidie van 125,000 te
geven en den niet voor het kanaal benoodigden grond tegen
den kostenden prijs over te nemen. Die overname werd toen
geraamd op 80,000. Volgens een berekening, in het voorstel
van burgemeester en wethouders opgenomen, moet het cijfer
van/"80,000 worden opgevoerd tot ƒ121,000. Wanneer men
die cijfers te zamen neemtdan blijkt er uit dat het kanaal
dan aan de provincie zou hebben gekost ƒ135,000. Welnu, geeft
de provincie die som als subsidiedan betaalt de gemeente
niets meer, dan zij vroeger heeft toegezegd. Ten overvloede
wil spr. er nog op wijzen dat in het rappoxt het geheele
kostenbedrag op ƒ400,000 wordt geraamd, waarcyider begre
pen het kanaaltwee bruggen kaaimuren en bestratingen ter
weerszijden. Niets belet echter omwanneer tot de uitvoering
in beginsel is besloten, een deel van die kaaimuren en bestra
tingen voorloopig te laten rusten. Spr. zegt dit alleen om
voor de tegenstanders wat van het schrikwekkende van dat hooge
bedrag weg te nemen.
De kwestie van onteigening door den heer van Sloterdijck
te berde gebracht zal spr. niet aanroerenmaar dit overlaten
aan zijn mede-rapporteurden heer Meijerdie op dat gebied
beter thuis is.
Spr. zal voorts de rijkssubsidie buiten beschouwing laten
want in geen geval kan de gemeente daarvoor in aanmerking
komen. Voor hem valt alleen te beantwoorden de vraag is
het financiëele offer, dat de gemeente zich voor dit werk moet
opleggen, Ie groot? Met volle overtuiging antwoordt hijneen.
Dat offer zou bij eene uitvoering door de provincie even groot
zijn, maar dan zou behalve andere bezwaren in den vorm van
eene kanaalgeldheffing een steen in het kanaal worden aange
legd waarvoor de meerderheid van den raad zóo zeer vreest
dat het geheele werk voor haar niet die beteekenis zou behou
den dat het dat offer waard is. Om die reden blijft spr. in
de aanneming van het voorstel van rapportenrs het eenige mid
del zien om de voltooiing van dit plan te verzekeren.
De lieer Moijör heeft het woord gevraagd speciaal om de
kwestie der onteigening te bespreken misschien zal hij ook
nog enkele andere punten aanroeren.
De heer van Sloterdijck heeft aangevallen de zinsnede in het
rapportdat „de gemeente zich door alle middelen gemakke
lijker kan verzekeren van den eigendom van alle noodige ter
reinen." Die geachte spreker zeidedat men wel volgens de
wet kan onteigenen ten behoeve van het kanaalmaar dat voor
bouwterreinen en grond voor particuliere industrie de wet niet
kan worden toegepast. Spr. geeft toedat hiervoor in de wet
geen ruimte is gelatenmaarvraagt hij is die onderschei
ding wel juist Z.i. niet. Wanneer de uitvoering door de
provincie geschiedde zou deze alleen voor het kanaal kunnen
onteigenen, maar verder niet omdat de aanleg van kaaimuren
en verbindingswegen buiten het provinciaal vaarwater om gaat.
Doch de gemeente heeft bij die werken wel degelijk belang
deze toch zijn ongetwijfeld noodzakelijk bij eene exploitatie van
aanliggende gronden als bouwterrein. Is 't al tot op zekere
hoogte waardat enkele terreinen bij minnelijke schikking zul
len kunnen worden verkregende overige kunnen volgens de
wet worden onteigendals bestemd voor een doeldat in het
algemeen belang is. Er zijn voorbeelden te over van onteige
ning van terreinen voor aanleg van openbare wegen of verbe
tering van het verkeer bestemd. Spr. handhaaft dus het ge
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 26 Mei 1891.
61
voelen van rapporteursdat de gemeente zich gemakkelijker
den eigendom van alle noodige terreinen zal kunnen verzekeren.
Er is nog een puntdat vooral spr. er toe geleid heeft om
aan de conclusie van het rapport mede te werken. Het komt
hem voor, dat het belang der gemeente meer dan dat der
provincie is betrokken bij de richting van het kanaal in ver
band met de spoorlijn. Bij vergelijking der onderscheidene
plannen zal men opmerken, dat de richting volgens het plan
door de provincie ontworpen te dicht langs het spoor was
om voldoende ruimte voor handelslerreinen te behouden. Het
is dus van overwegend belang dat de gemeentedoor het werk
zelve uit te voeren vrij blijve in het vaststellen der richting
van het kanaal juist met het oog op handel en nijverheid
deze zullen zich daar bij voldoend terrein kunnen ontwikkelen,
omdat zij te land en te water de grondstoffen kunnen aanvoe
ren en de producten per spoor afvoeren. Bij den tegenwoordi-
gen toestand van de nijverheid is dit van het grootste belang.
Spr. beroept zich hiertoe op hier en daar gehouden ingenieurs-
congressen 't laatst te Manchesterwaar gezegd is dat ieder,
die handel en nijverheid in de hand wil werkener op dient
te lettendat aanvoer van grondstoffen te water, en de afvoer
van producten ook per spoor kan geschieden.
De heer V&n Slotordijck heeft het woord gevraagd om
terug te komen op enkele zijner bezwarendie vorige spre
kers hebben getracht te weerleggen. Zoo heeft de heer Meijer
gezegddat de gemeente wel maar de provincie niet alle ter
reinen zou kunnen onteigenen maar naar spr. vermeentzal
de provincie behalve den grond alleen voor den vaargeul toch
ook terreinen voor aardberging moeten en kunnen onteigenen.
Spr. kan overigens volkomen zijne instemming betuigen met
hetgeen de lieer Meijer aanvoerde omtrent de behoeften voor
handel en nyverheid in het algemeen hetgeen trouwens ook
al in zijne sectie is besproken.
Spr. heeft verder tegen zijn denkbeeld om het werk door
de provincie te doen verrichten hooren aanvoerendat er dan
vrees bestond voor eene heffing van kanaalgeld. Hiertoe be
staat wel eenige aanleidingmaar wanneer de gemeente aan
de provincie eene subsidie verleende onder voorwaarde dat
geen kanaalgeld zal worden geheven dan kon zij zich in het
geval dat die heffing wel geschiedde ontslagen achten van
uitkeering der subsidie. Bovendien als de gemeente het werk
uitvoert, zal er wel geen tol op dit kanaal worden geheven
maar misschien wel op eene andere plaats. Hierover is niet
gesproken omdat er geen aanleiding toe bestondmaar niets
belet de provincie om later buiten dit kanaal een tol te hef
fen. Door eene uitvoering van gemeentewege kan men daar
aan niet ontkomen. De heer Bekhuis noemde spr's. bezwaar
een vormbezwaar. In zoover is dit juistdat spr. niet voor
rekening der gemeente een werk wil uitvoeren dat hoofdzake
lijk in het provinciaal belang is. Voert de provincie 't uit, dan
kan de gemeente volstaan met eene subsidie. Nu berekenen
de rapporteursdat de bijdragedan door de gemeente te be
talenniet minder zal zijn dan hetgeen haar eene eigene uit
voering zal kosten maar spr. is er van overtuigd dat die kos
ten zullen tegenvallen. Daarenboven is de toegezegde subsidie
als 't ware drupsgewijze van den raad verkregen eerst had
hij een kleiner bedrag vastgesteldmaar langzamerhand is hij
toeschietelyker gewordennaar mate de kans op eene uitvoe
ring door de provincie toenam.
De heer Hijlkouia vernam van den heer Bekhuis de ver
zekering, dat eene uitvoering door de gemeente deze op geen
grooter offers zou te staan komendan wanneer de provincie
het werk verrichtte hij drukte zich zelfs nog krasser uit en
zeide, dat het geen penning meer zou kosten, 't Is spr. aan
genaam dit te vernemen maar hij kan het niet in allen deele
gelooven De ervaring toch heeft geleerddat bij werken van
grooten omvang de kosten vooraf niet geheel kunnen worden
overzien en meestal tegenvallen. En wat is dan het geval
Hijdie eene vaste som daartoe bijdraagtis in behouden ha
ven, terwijl hij, die het werk uitvoert, de meerdere kosten moet
dragen.
Spr. is evenwel op de straks ontwikkelde gronden voor eene
uitvoering door de gemeente met eene subsidie van de provin
cie. Over het bedrag dezer subsidie hebben in de sectiën de
meeningen uiteengeloopen. Welk bedrag zal men nu moeten
vaststellen Spr. acht de subsidie-kwestie niet het eigenlijk we
zen der zaak hij zal dus de vraagof het iets hooger of lager
moet zijnter zijde laten en voorshands het door rapporteurs
voorgestelde cijfer aannemen.
De heer Bekhuis zeide naar aanleiding van de toelichting op
spr's. amendementdat in het rapport wel gewezen is op de
verbetering van het vaarwater naar Harlingen. Spr. geeft
dit toemaar hij heeft alleen bedoeld dat die verbetering niet
als voorwaarde in de conclusie voorkwam waarom hij die dan
ook onvolledig noemde. Hij wil gaarne gelooven dat de Pro
vinciale Staten die verbetering met dit kanaal en de verbetering
van het vaarwater naar Garijp als één geheel beschouwen
maar hij wil er zekerheid van hebben. Bestaat het voornemen,
tot die verbetering over te gaandan kan er geen bezwaar
tegen zijn om die als conditie te stellendoch laat men dit na
en bestaat het voornemen niet dan zit men er meè.
De heer van Sloterdijck wees er nog opdat men geen zeker
heid kan verkrijgendat niet te eeniger tijd hier of daar bui
ten dit kanaal door de provincie tol zal worden geheven maar
spr. kan dat zeker niet verwachten waar de provincie nu slechts
eene vaste som heeft te betalen en het leeuwendeel in de kos
ten komt ten laste der gemeente.
De heer Bekhuis gelooftdat de heer Hijlkema zich ver
gist, als hij meent, dat de kosten van dit werk zullen tegen
vallen. Alle groote werken worden in den regel aanbesteed en
uitgevoerd voor een lager cijferdan er voor was geraamd.
Ook zal niet de gemeente het leeuwendeel in de kosten hebben
te dragen worden de voorstellen van rapporteurs aangenomen,
dan betaalt de provincie voor het kanaal en de bruggen het 2/3,
de gemeente het 1/3 gedeelte.
De heer Reeling Brouwer verheugt er zich in dat de
commissie van rapportenrs tot de conclusie is gekomenom de
uitvoering van dit werk door de gemeente te laten doen. Den
tegenstanders wil hij er op wijzendat het niet mogelijk
is terug te komen op eene uitvoering door de provincieom
dat aan het verleenen van de subsidie door de gemeente de
voorwaarde zou worden verbonden geen tol te heffen op het
kanaalen aangezien op dergelijke werkendoor de provincie
uitgevoerdaltijd tol wordt gehevenis eene uitvoering van dit
werk door de provincie op deze voorwaarde onmogelijk. In het
begin van de onderhandelingen met Gedeputeerde Staten is reeds
uitdrukkelijk verklaard, dat de gemeente tegen kanaalgeldhef
fing is en beschouwde men deze kwestie als afgedaante meer
omdat Gedeputeerde Staten er later over zwegen. Dat zij er
toch weer op terug zijn gekomen ligt niet aan burgemeester en
wethouders.
Hoewel aan de uitvoering groote kosten voor de gemeente
zijn verbondenlaten de financiën toeover te gaan tot de
uilvoering van een werk, dat in de toekomst belooft zoo rijk
vruchten te zullen afwerpen.
Het verwondert spr. dat de heer van Sloterdijck zoo vast
houdt aan eene uitvoering door de provincie. In de geheime
zitting van 25 Februari 1890 zeide hij „Het is dus van veel
belangte wetenof er nog hoop bestaatdat de werken door
de provincie zullen worden uitgevoerd met subsidie van de ge
meente. Hij wenscht gaarne een antwoord op die vraag te
vernemen niet omdat hij daarvan zijne stem afhankelijk zal
stellenwant hij is voorshands vóór het voorstel van burge
meester en ivethouders gestemdmaar omdat hij eene uitvoering
van het werk door de provincie beter acht." Nu zullen Gede
puteerde Staten nooit aan de Provinciale Staten een voorstel
kunnen doen om tot het graven van een kanaal over te gaan
met subsidie van de gemeente op voorwaardedat geen tol zal
worden geheven. Jazegt menals de gemeente het uitvoert,
dan kan door de provincie buiten het kanaal toch wel tol wor
den gehevenmen kan daar niet tegen waken. Hiertegen kan