64
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 26 Mei 1891.
Wat de uitvoering betreftde heer van Sloterdijck, die een
kanaal wel in het belang der gemeente achtwenscht die
door de provincie te doen geschieden ook omdat de uitvoering
dan in de meesterhaud zal zijn. Maar ook de werken aan de
Willemskade en de verlenging van die gracht zijn buiten de
provincie om door de gemeente uitgevoerd. Zijn bezwaren be
treffen meer den vorm dan het wezen der zaak.
Spr. acht het voldoende aangetoonddat eene uitvoering
door de gemeente te verkiezen is; men zal dan geheel vrij zijn
in het bepalen der richting van het kanaalwaarvan de be
langen der gemeente zoozeer afhangen. Bovendien is de zaak
in zoodanig stadium gekomendat van eene uitvoering door
de provincie wel geen sprake meer kan zijn.
De heer Hijlkema beoogt met zijn amendement om zekerheid
te verkrijgen omtrent de verbetering van het kanaal Harlingen—
Leeuwarden. Dit is op zich zelf reeds van groot belang, maar
spreker acht het overbodigdaarvan expres te gewagen. Ge
deputeerde Staten zullen aan de Provinciale Staten wel niet
het voorstel doen tot het verleenen van eene subsidie aan de
gemeente alleen voor dit kanaalbuiten verband met de ver
betering van het vaarwater naar Harlingen. Overigens acht
spr. de vergelijking van den heer Hijlkemadat het kanaal
Leeuwa.len—Harlingen de kop van het werk zou zijn, min
der juist. Het grootscheepsvaarwater van Stroobos -Stavoren
Lemmer is gereed; hieraan zal zich aansluiten de verbetering
van Garijp naar de Tijnjevervolgens het nieuwe kanaal en
daarna de verbetering van het kanaal Leeuwarden—Harlingen.
Dit laatste vaarwater zal dus de staart zijn.
De heer Plantenga lieeft straks geen argumenten meer
aangevoerd voor zijne zienswijze omdat die voldoende in het
rapport zijn opgenomen en hij hiernaar verwijzen kanmaar
na de woorden van den voorziter moet hij toch nog een enkel
woord in het midden brengen.
De voorzitter zeide dat de raad niet behoefde te wachten
totdat van buiten de raad er de aandacht op gevestigd werd
en zelf het initiatief kan nemen. Dit is niet altijd geschied,
want het beurs- en waaggebouw is gesticht op aanhoudenden
aandrang van den handel. Indien het al waar is, dat dit gebouw
meer opbracht dan de rente die voor het kapitaal moet wor
den betaaldhetgeen spr. evenwel niet kan toegevenwant
7000 is geen genoegzame rente van 300,000, men vergete
niet, dat daarbij de opbrengst van de oude waag is verloren,
welk gebouw vroeger ook zijne revenuen gaf. In allen gevalle,
de handel is door de beurs niets toegenomenhetgeen toch
bij hare stichting het doel is geweest.
Nog is door den heer Duparc gewezen op de uitbreiding van
de stad en het monster-adres daartegen ingediend. Het is
zeer goed mogelijkdat spr. dat adres indertijd mede heeft
onderteekenden het zou wel dwaas zijnniet te erkennen
dat die uitbreiding de verwachtingen heeft overtroffen, wat de
spoedige bebouwing aangaatmaar welvaart heeft zij toch niet
aangebracht, want de vastigheden zijn in 't algemeen wel
25 pCt. gedaald.
Spr. geeft toedat het Vliet een nauw vaarwater ismaar
men heeft daarvan alleen des Vrijdags last en dat de Pot-
marge geen volmaakte toegang tot de stad ismaar dan ook
al lang had kunnen worden verbeterd.
Als men 30 jaren terugzietmerkt men op dat Leeuwar
den kalm en langzaam is vooruitgegaan men zou blind moe
ten zijnom dat niet te zienmaar spr. heeft alleen er voor
willen waarschuwendat de nu voorgestelde plannen z. i. voor
de gemeente te gevaarlijk zijn. Hij ziet gaarne het vertier en
ontkent den bloei dezer gemeente niet, maar wel de nood
zakelijkheid om de gemeenteschuld te bezwaren met de groote
kosten van een kanaaldat toch van eene provinciestad geen
handelsstad zal maken. In het vorige jaar gaf hij wel zijne
stem aan eene subsidie voor den locaal-spoorweg omdat hij
daarin een voordeel zag voor de gemeente.
De Voorzitter wees er ook opdat de rente en aflossingen
jaarlijks verminderen, maar de voorspellingen op financieel ge
bied zijn altijd illusoir. Spr. herinnert -zich dat bij de bespre
kingen van de stichting van een beurs- en waaggebouw werd
gezegd dat in 1910 de gemeente geen schuld meer zou heb
ben. Dit is ook gebleken eene illusie te zullen zijn. Nog
moet spr. de opmerking maken dat de voorzitter den tegen-
woordigen bloei van de gemeente zoodanig heeft in het licht
gestelddat men niet kan nalaten zich te verwonderendat
hij het kanaal nu nog zoo noodzakelijk acht.
De heer Menalda had na de uitstekende verdediging van
het kanaalplan niet het voornemen om het woord te voeren,
maar nu de Kamer van Koophandel in het debat is gebracht
en de verwondering is uitgesproken dat deze het gemeente
bestuur niet attent heeft gemaakt op de wenschelijkheid van
het kanaalmoet hij als voorzitter der Kamer met een enkel
woord toelichten waarom zij dat niet heeft gedaan. Hij dankt
den heer Plantenga voor de eer aan de Kamer bewezen door
haar zooveel invloed toe te schrijven op een plan als hetwelk
aan de orde is. De Kamer is echter te bescheiden in hare
eischendenkt te bescheiden over haren invloeddan dat zij
in dezen spontaan wilde optreden. Spr. durft wel de verzeke
ring gevendatware haar advies gevraagd zij eenstemmig
gunstig zou hebben geadviseerd.
De heer Oosterhoff ziet tegen de kosten opomdat hij geen
zekerheid heeftdat de voordeelen geëvenredigd zullen zijn aan
de uitgaaf. Ja, indien alleen onder waarborg van dergelijke
zekerheid zaken als deze tot stand moeten komen, dan gelooft
spr. dat er al heel weinig zou gebeuren. Die zekerheid is niet
te geven. Eéne zekerheid kan hij den heer Oosterhoff wel
gevendeze datals het kanaal niet tot stand komtde ener
gieke handelarenwaarvan hij spreekt zich zeer zeker hier
niet zulJen nederzetten. Men zit hier tusschen de provinciale
waterwegen van 2,10 ii 2 meter diepte met twee toegangs
kanaaltjes, Vliet en Potmarge van hoogstens 1,70 meter diep,
volkomen ongeschikt en niet te verbeteren. De heer Plantenga
meent van welmaar die eenigszins op de hoogte van de scheep
vaart zijn, zullen hem dat niet toegeven. Daarom is het ka
naal noodzakelijk en hoopt spr. dat de conclusie van rappor
teurs met groote meerderheid zal worden aangenomen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Hierop wordt overgegaan tot behandeling van de onderdee-
len der conclusie.
I. Niet aan te nemen het voorstel van burgemeester en wet
houders d.d. 7 April 1891.
Wordt besloten eerst onderdeel II te behandelen omdat
het voorstel van rapporteurs van wijdere strekking is dan dat
van burgemeester en wethouders.
II. Voor rekening van de gemeente te doen uitvoeren de
ontworpen verbinding van de Zuider-stadsgracht met de Tijnje
en alle daarmede onmiddellijk verband houdende werken.
Dit wordt in stemming gebracht en aangenomen met 17 te
gen 4 stemmendie van de heeren Oosterhofl, Plantenga, van
Sloterdijck en Kuipers.
III. Tot de uitvoering van de bij sub II bedoelde werken al
leen dan over te gaan wanneer de provincie Friesland bereid
zal worden gevonden
a. aan de gemeen'te eene subsidie te verleenen van f 135000.
Dit wordt aangenomen met 18 tegen 3 steramen, die van de
heeren Oosterhoff, Plantenga en Kuipers.
b. voor hare rekening uit te voeren het verbeteren van het
vaarwater van de Tijnje tot Garijp op de afmetingen noodig
om het als grootscheepsvaarwater dienst te laten doen-
De heer Hijlkema stelt nu voor, deze voorwaarde te doen
lezen alsvolgt
gelijktijdig met het graven van het verbindingskanaal voor
hare rekening uit te voeren het verbeteren van de vaarwaters
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1891.
65
van Harlingen tot Leeuwarden en van de Tijnje tot Garijp
beide op de voor grootscheepsvaarwaters vereischte afmetingen.
De heer van Harinxma thoe Slooten vindt deze re
dactie minder gelukkig, omdat het woord gelijktijdig misschien
een onoverkomelijk bezwaar bij het provinciaal bestuur kon op
leveren. Beter ware 'tom daarvoor in de plaats te stellen
bijv. „binnen een jaar na de voltooiing van."
De heer Hijlkema zegtdat dit bezwaar kan worden op
gehevendoor het woord gelijktijdig weg te laten.
De heer Meijer zegtdat rapporteurs zich aan de zijde
van burgemeester en wethouders scharen, die meenen, dat het
nieuwe kanaal onafhankelijk is van de verbetering van het
vaarwater Harlingen—Leeuwarden. Wel gelooven zij dat deze
zal tot stand komen want de Provinciale Staten zullen niet-
anders kunnen, dan hiertoe over te gaan. Met opzet hebben
zij het besluit dier Staten van 16 Juni 1885 gereleveerd, dat
met algemeene stemmen is genomenhetgeen wel een zeld
zaamheid is. Dat besluit luidt „heeren Gedeputeerde Staten
uit te noodigen om wanneer de uitvoering van het plan tot
verbetering van den binnenlandschen waterstaat zijne voltooiing
nadertdeze vergadering in de gelegenheid te stelleneen
voorstel tot verbetering van het kanaal van Leeuwarden naar
Harlingen in overweging te nemen." Met het oog hierop kan
men het amendement van den heer Hijlkema overbodig ach
ten.
Nu moge men zeggen, dat het overtollige niet schaadt,
maar hier zou het wel kunnen schaden omdat het gemeen
tebelang bij het nieuwe kanaal niet alleen in de richting naar
Harlingenmaar ook in die naar Garijp is betrokken
want verbetering van het grootscheepsvaarwater in de laat
ste richting zal voor Leeuwarden eene betere verbinding met
Stavoren en aan grootere schepen de gelegenheid geven om
tot Leeuwarden te komen. Om die reden dit in antwoord
aan den heer Dijkstra hebben rapporteurs in de conclussie
geen melding gemaakt van het vaarwater Harlingen—Leeu
warden.
Die geachte spreker had de opneming van de verbetering der
vaart Harlingen—Leeuwarden in de conclusie van het rapport
verwacht op grond van hetgeen rapporteurs op pagina 3,
„andere ledenhoezeer ook overtuigd" enz., hebben gezegd.
Deze verwachting steunt op een misverstand immers de aan
gehaalde zinsneden van pag. 3 van het rapport bedoelen juist,
te betoogen het belang der gemeente bij het tot stand komen
van de verbinding tot Garijpafgescheiden van de verbetering
van de vaart Harlingen—Leeuwarden. Duidelijk treedt deze
bedoeling aan het licht door vergelijking van pagina 3 met
het historisch betoog, op pagina 1 van het rapport geleverd.
Spr. vleit zich dat de heer Dijkstrana dit antwoord, met
rapporteurs zich zal kunnen verklaren tegen het amendement
van den heer Hijlkema.
De heer Hijlkoma wijzigt zijn amendementzoodat het
nu luidt
Voor hare rekening uitvoere het verbeteren van de vaarwa
ters van Harlingen tot Leeuwarden en van de Tijnje tot Garijp,
beide op de voor grootscheepsvaarwaters vereischte afmetingen.
De heer Dijkstra zal na de inlichtingen van den heer
Meijer tegen het amendement stemmen omdat hij nu is terug
gekomen op zijn primitief standpuntdat inderdaad de ver
betering van den waterweg Harlingen—Leeuwarden het uit
gangspunt is van het kanaalplan Leeuwarden—Tijnje—Garijp.
Na nog eenige bespreking door de heeren Buma en Dirks
die zich zeer voor het amendement verklaren wordt dit aan
genomen met 13 tegen 8 stemmen die van de heeren Meijer,
Bekhuis, v. EijsingaOosterhoff, Dijkstra, Troelstra, Plan
tenga en Kuipers.
c. Het sub II bedoelde kanaalmet uitzondering van de
bruggen en kaaimurente nemen in onderhoud en beheer.
Wordt aangenomen.
De onderdeelen sub IV en daarna sub I worden zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Het voorstel in zijn geheel wordt nu in stemming gebracht
en aangenomen met 17 tegen 4 stemmen, die van de heeren
Oosterhoff, Plantenga, v. Sloterdijck en Kuipers.
Alzoo is besloten
a. Voor rekening van de gemeente te doen uitvoeren de
ontworpen verbinding van de zuiderstadsgracht met de Tijnje
en alle daarmede onmiddellijk verband houdende werken.
b. Tot de uitvoering van de bij sub a bedoelde werken al
leen dan over te gaan, wanneer de provincie Friesland bereid
zal worden gevonden
1. aan de gemeente eene subsidie te verleenen van f 135,000.
2. voor hare rekening uit te voeren het verbeteren van de
vaarwaters van Harlingen tot Leeuwarden en van de Tijnje tot
Garijpbeide op de voor grootscheepsvaarwaters vereischte af
metingen.
3. het sub a bedoelde kanaalmet uitzondering van de
bruggen en kaaimurente nemen in onderhoud en beheer.
c. Burgemeester en wethouders uit te noodigen met Ge
deputeerde Staten onderhandelingen aan te knoopen die kun
nen leiden tot het sluiten eener overeenkomst, bedoeld bij 1
2 en 3 sub b.
d. Niet aan te nemen het voorstel van burgemeester en
wethouders d.d. 7 April 1891.
4. Benoeming van een onderwijzer met acte Bransch aan
de gemeenteschool no. 4. (vacature W. F. van der Werff).
De voordracht is samengesteld uit 1. D. Vundermk alhier;
2. J. Raaderstna te Wormerveer en 3. R. W. Heemstra te
Medemblik.
De uitslag der gehouden stemming is dat D. Vunderink
met alle (21) stemmen wordt benoemd onder toekenning van
eervol ontslag als onderwijzer aan de gemeenteschool no. 9
een en ander met ingang van een nader door burgemeester
en wethouders vast te stellen datum.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden