Verslag der handelingen van den gemeenteraad
Na heropening der vergadering
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van de linnenbleekerij aan den Iloek-
t er sin gel.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor, te
besluiten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten de
woning en bleek, staande aan den Hoekstersingel, voor
den tijd van twee jaren, in te gaan den 12 Mei 1897,
onderhands in huur af te staan aan T. Lubberts, bleeker
alhier, tegen ƒ450 per jaar en op door burgemeester en
wethouders vast te stellen voorwaarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Haverschmidt betreurt het feit, dat de linnen
bleekerij steeds minder huur opbrengt. Vroeger was het
855, daarna 805, toen 600 en nu wordt het 450 gulden,
en hooger eisch schijnt men ook niet te kunnen stellen.
Bij spreker rijst nu de vraag, of men niet op andere
wijze meer voordeel van het terrein kan trekken.
De geheele oppervlakte te verkoopen voor woningen
acht hij niet dienstigmaar een strook langs de Oldega-
lileën is voor de stichting van burgerwoningen als het
ware aangewezen. Zijn de woningen in den tuin van
den heer Ter Horst eenmaal gereeddan heeft men een
reeks huizen, die alleen stuit op de leelijke schutting van
de bleek. Verkoop van een stiook en stichting van
huizen zal tengevolge hebben, dat men de bleek veiliger
maakt, dat men geen schutting heeft te onderhouden, dat
men de rooilijn kan verbeteren en een paar vuilo slooten
moet dempen ook stelt men zich na den verkoop wat
eerder tevreden met den geringen huurprijs. Vooral nu
de huurder maatregelen verzoekt tegen het overklimmen
van de schutting en tegen het stelen van zijn vruchten
achter spreker zijn plan gewenscht. Een voorstel maakt
hii er niet van, alleen brengt hij zijn denkbeeld onder de
aandacht van burgemeester en wethouders.
Hij zou echter wel willen weten, of burgemeester en
wethouders in de voorwaarden, die hem niet bekend zijn,
ook een artikel hebben opgenomen, dat hun ten allen
tijde de vrije beschikking geeft over een deel van het
gehuurde.
De Voorzitter deelt mededat de door den heer Ha
verschmidt besproken verkoop van het terrein ook bij
burgemeester en wethouders uitvoerig is besproken zij
achten echter dit tijdstip voor den verkoop van het ge
heele terrein ter bebouwing niet geschikt en zij vreezen
dat de opbrengst dan ook zóó gering zou zijn dat het
grootste deel of het geheel zou versmelten in de dan
noodige uitgaaf voor rioleering, bestrating en het in orde
brengen van het terrein. In den laatsten tijd werd reeds
veel bouwterrein in deze gemeente aan de markt gebracht.
De heer Haverschmidt opperde evenwel het denkbeeld
om slechts eene strook langs Oldegalileën van het terrein
dezer bleekerij te verkoopen. Burgemeester en wethou
ders hebben over dit denkbeeld niet gedacht en spr. zal
het gaarne bij hen ter sprake brengen.
Intusschen kan tot verhuring worden besloten en in
het huurcontract de bestaande bepaling worden gehand
haafd, dat het gemeentebestuur zich het recht voorbehoudt,
te Leeuwarden, van Dinsdag 12 Januari 1897.
over het geheel of een gedeelte van het verhuurde op
andere wijze te beschikken.
Het voorstel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging van de verordening op de school van Middelbaar
onderwijs voor meisjes.
(Zie bijlage no. 30 tot het verslag van 's raads han
delingen, over 1896).
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt be
sloten
den aanhef van alinea 5 van artikel 11 der verorde
ning op de school van Middelbaar onderwijs voor meis
jes met vijfjarigen cursus in de gemeente Leeuwarden
vastgesteld bij raadsbesluit van 15 April 1875 (Gemeen
teblad 1875 no. 7), zooals die met de wijzigingen in
haar geheel is opgenomen in het Gemeenteblad van 1885
no. 14 en is gewijzigd bij raadsbesluiten van 13 April
1886 (Gemeenteblad 1886 no. 10) en van 8 Augustus
1893 (Gemeenteblad 1893 no. 11) aldus te lezen:
Het onderzoek naar de bekwaamheid geschiedt in de
maand Juli en in de eerste week van September door enz.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het
zenden van een adres aan de Tweede Kamer der Stcten-
Generaalom niet aan te nemen het wetsontwerp tot
wijziging der gemeentewetvoor zoover betreft de splitsing
van de gemeente in kiesdistricten.
Door burgemeester en wethouders van Arnhem, is aan
het dagelijkseh bestuur dezer gemeente, bij missive dd. 17
December 1896 no. 1799, toegezonden een afdruk van
een door hen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
gericht adres, betreffende het aanhangige wetsontwerp tot
wijziging der Gemeentewet.
Zij geven in overweging, indien burgemeester en wet
houders zich met de strekking van het adres kunnen
vereenigenhieraan bij de Tweede Kamer adhaesie te
betuigen of wel een zelfstandig adres in gelijken geest
in te dienen.
De strekking van het adres is, aan de Tweede Kamer
te verzoeken, het bedoelde wetsontwerp, zooals het is in
gediend, niet aan te nemen op grond van de bij het
voorloopig verslag over het wetsontwerp in het midden
gebrachte en door hen gedeelde bezwaren tegen art. 2
van het ontwerp, waarbij wordt voorgesteld om de ge
meenten boven de 15000 zielen (met uitzondering van
Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht) voor
de verkiezing van leden van den gemeenteraad in drie
kiesdistricten te splitsen.
Burgemeester en wethouders deelen die bezwaren tegen
de voorgestelde splitsing en stellen den raad, onder ver
wijzing daarnaar, voor, te besluiten
Burgemeester en wethouders te machtigenaan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal een adres te richten
tot ondersteuning van het adres, den 15 December 1896
door burgemeester en wethouders van Arnhem aan de
Tweede Kamer gezonden.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt hiertoe
besloten.
De vergadering wordt door den voorzitter gesloten.
Boek- en Steendrukkerij van N. MIKDEMA Sc Co.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 20. Januari 1897.
3
Tegenwoordig 21 leden.
Afwezig de heeren Mr. J. C. Meijer en S. II. Hijlkema.
Voorzittor: de heer Mr. J. S. baron van Harinxma
thoe Slootenburgemeester.
I- De notulen van de vorige op 12 Januari j.l. ge
houden vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. het proces-verbaal van de opneming der kas van
den gemeente-ontvanger op 25 Januari j.l.;
2. dat door Gedeputeerdo Staten is goedgekeurd het
raadsbesluit tot verhuring van de linnenbleekerij aan den
Hoekstersingel.
III. Wordt ter tafel gebracht:
1. een adres van den heer F. H. Schefïelaar Klots
om eervol ontslag als leeraar aan en directeur van de
Burger dag- en avondschool.
Wordt gesteld in handen van burgemeester en wet
houders ten fine van praeadvies.
2. een voorstel van burgemeester en wethouders tot
het verleenen van eervol ontslag aan de onderwijzeres
Mej. T. Flierir.ga.
3. alsboven tot onttrekking van een gedeelte der
Rochebrunesteeg aan den publieken dienst en tot wijziging
van den staat van openbare waterstaatswerken
4. voorstel der commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen tot vaststelling van eene verordening,
regelende de politie op de openbare vermakelijkheden enz.
De voorstellon sub 2, 3 en 4 worden ter visie gelegd,
om in een volgende vergadering te worden behandeld
terwijl dat sub 4 zal worden gedrukt in de bijlagen tot
hot raadsverslag.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van de bovenwoning Zuiderplein no. 99.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan
den heer H. Taconis alhier onderhands voor den tijd
van één jaar, in te gaan den 12 Mei 1897, te verhuren
de bovenwoning plaatselijk bekend Zuiderplein no. 99
met uitzondering van het aan den brugwachter in ge
bruik te geven kamertje, tegen een huurprijs van 215,
en op voorwaarden, nader door burgemeester en wet
houders vast te stellen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het
verleenen van eervol ontslag aan den onderwijzer J. van
Zuijlen.
Conform dit voorstel wordt besloten
aan den heer J. van Zuijlen met ingang van l Maart
1897 op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen uit zijne
betrekking van len onderwijzer aan de gemeenteschool
no. 10, onder dankbetuiging voor de goede diensten, door
hem aan de gemeente bewezengedurende een tijdvak
van 42 jaren.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging van verordeningen betreffende het openbaar lager
onderwijs.
(Zie bijlage no. 3^ tot het verslag van 's raads hande
lingen over 1896).
Daar geen der leden over het voorstel in het algemeen het
woord verlangt, wordt overgegaan tot de behandeling
der onderdeelon.
Onderdeel I van het voorstel wordt zonder discussie
aangenomen.
II. De verordening ter uitvoering van de nieuwe
regeling van hel openbaar lager onderwijsvastgesteld bij
raadsbesluit van 16 Maart 1889 (Gemeenteblad no. 5 van
1889), gewijzigd bij raadsbesluiten van 4 September 1894
(Gemeenteblad no. 16 van 1894) en van 28 Januari 1896
(Gemeenteblad no. 3 van 1896) nader te wijzigen, door
a. in art. 8 de woorden „bij het Koninklijk besluit
van 30 Augustus 1880 (Staatsblad no. 167)" te doen
vervangen door de woorden „bij den algemeenen maat
regel van inwendig bestuur, bedoeld in art. 4 der wet
tot regeling van het lager onderwijslaatstelijk gewijzigd
bij de wet van 13 September 1895 (Staatsblad no. 159)".
b. in art. 12 nieuwe alinea 1 het woord „bovendien"
te doen vervangen door „behalve het getuigschrift, bedoeld
in art. 11".
De heer van Ketwich Verschuur leest in de toelichting
op dit voorsteldat burgemeester en wethouders de aan
haling van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1883
(Staatsblad no. 1)juncto dat van 30 Augustus 1884
(Staatsblad no. 197), tot uitvoering van art. 4 der wet
op het lager onderwijs, in art. 8 der verordening, zooals
die door de commissie van toezicht wordt in overweging
gegeven niet wenschen over te nemenmaar ter ver
mijding van herhaalde wijzigingen der verordening hunne
redactie meer aanbevelenswaard achten.
Spr. ziet dit bezwaar niet in en geeft de voorkeur aan
de redactie van de commissie van toezicht. Hij acht dit
punt echter niet van dat gewicht, om daarover nader in
discussie te treden en hij zal zich bij het voorstel nederleggen.
Alleen wijst hij er op, dat de wet op het lager onder
wijs niet den 13 September 1895, maar den 28 December
1896 voor het laatst is gewijzigd, zoodat eene verandering
in dien zin noodig is.
Ten slotte vestigt spr. er de aandacht nog opdat
volgens de in 1887 gewijzigde Grondwet sedert dien tijd
niet meer gesproken kan worden van algemeene maat
regelen van inwendig bestuur. Die wet kent thans alleen
algemeene maatregelen van bestuur. Het woord inwendig
zal dus moeten vervallen.
De Voorzitter deelt mede, dat ook hij voornemens was
te wijzen op de laatste wijziging der wet op het lager
onderwijs. De opmerking van den heer van Ketwich
Verschuur hieromtrent was dus zeer juistzoomede dio
omtrent het woord „inwendig".
In verband met een en ander stelt spr. voor, de
wijziging van art. 8 te doen luidenbij den algemeenen
maatregel van bestuur, bedoeld in art. 4 der wet tot
regeling van het lager onderwijslaatstelijk gewijzigd bij
de wet van 28 December 1896 Staatsblad no. 230).
Dienovereenkomstig gewijzigd wordt het voorstel aan
genomen.
Do onderdeelen sub III, IV en V worden zonder
discussie vastgesteld.
Al zoo is besloten
I. De verordening tot regeling van het openbaar lager
onderwijs in de gemeentevastgesteld bij raadsbesluit van
4 September 1894 (Gemeenteblad no. 15 van 1894) te
wijzigen door
a. in art. 5 als vakken van onderwijs te doen ver
vallen de beginselen der vormleer en die der algemeene
geschiedenis.
b. in art. 8 het woord „ontstentenis" te doen ver
vangen door „tijdelijke verhindering".