Verslag der handelingen van don gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 23 Februari 1897. 13
Tegenwoordig 19 leden.
Afwezig de heerenJ. Troelstra, Mr. J. C. Meijer,
C. L. B. J. Feitz en Jhr. Mr. C. van Eijsinga.
Voorzitterde heer Mr. J. S. baron van Harinxma
thoe Slooten, burgemeester.
I. De notulen van de vorige op 9 Februari j.l. ge
houden vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. dat aan den heer W. Boomsma op zijn verzoek
eervol ontslag is verleend als ambtenaar ter secretarie en
in zijn plaats is benoemd de heer B. Falkena, ambtenaar
ter secretarie te Slochteren
2. dat door burgemeester en wethouders tot lid der
Beurscommissie is benoemd de heer D. Tigler Wijbrandi,
ter vervanging van den heer S. Leopolddie ontslag
heeft genomen
3. dat bij Koninklijk besluit is goedgekeurd het besluit
tot heffing van bruggeld voor het afdraaien van de beide
kanaalbruggen
4. dat is ingekomen het verslag van het gymnasium
over 1896.
Dit verslag zal worden opgenomen in het verslag van
den toestand der gemeente.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. een voorstel van burgemeester en wethouders naar
aanleiding van een voorstel van de heeren A. Duparc c. a.
tot wijziging van het reglement van orde voor de ver
gaderingen van den raad.
Dit voorstel heeft voor de leden ter visie gelegen om
hoden te worden behandeld.
2. eene suppletoire begrooting van de stads-arinenkamer
voor 1896.
Wordt ten tine van onderzoek en rapport gesteld in
handen van de heeren Konter, Dijkstra en Beekhuis.
3. het rapport der raadscommissie omtrent een verzoek
om machtiging tot het doen van af- en overschrijvingen
op de begrooting van het stads-ziekenhuisdienst 1896
4. alsboveu omtrent de begrooting van de dienstdoende
schutterijdienstjaar 1896.
De stukken sub 3 en 4 worden ter visie gelegd, om
in eene volgende vergadering te worden behandeld.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van eene commissie tot onderzoek van
een voorstel van burgemeester en wethouders tot onbewoon-
baarverkluring van de perceelen Kloosterburen nos. ben 7.
De uitslag der gehouden stemming is, dat tot leden
dezer commisie worden benoemd de heeren J. F. H.
Bekhuis met 16. Dr. J. Baart de la Faille met 10 en
N. T. Haverschmidt met 10 stemmen.
De heer Beekhuis komt ter vergadering.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het
verleenen van eervol ontslag aan den lieer 11. Scheffelaar
Klots als directeur van en leeraar aan de Burger dag- en
avondschool
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten:
aan den heer F. H. Scheffelaar Klots, met ingang van
1 Augustus 1897 een eervol ontslag te verleenen als
directeur van en leeraar in de wis- en natuurkunde aan
de Burger dag- en avondschoolonder dankbetuiging
voor de gedurende vele jaren door hem aan die inrich
ting bewezen diensten.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van een verzoek van kerkvoogden en notabelen
der Herv. gemeente te Cornjumbetreffende niet-vervulling
eener voorwaardeverbonden aan legaten door den heer
Jhr. D. Vegelin van Claerbergen aan die gemeente gemaakt.
Burgemeester en wethouders herinneren er aan, dat in
de raadsvergadering van 12 Februari 1895 in behandeling
weid genomen een adres van kerkvoogden en notabelen
der Ned. Herv. gemeente te Cornjumbetrekkelijk de
legaten door Jhr. D. Martena van Burmania Vegilin van
Claerbergen aan die gemeente vermaakt, onder voorwaarde,
dat in de particuliere begraafplaats, in die legaten be
grepen niemand mag worden bijgezetnadat de erflater
aldaar zal zijn begraven en dat bij niet-nakoming dezer
voorwaarde de legaten zijn besproken aan de gemeente
Leeuwarden onder dezelfde voorwaarden.
Op grond van het recht van mevrouw A. Koppius wed.
Quaestius te Groningenom op die begraafplaats te
worden begraven van welk recht zij geen afstand heeft
willen doen, verzochten kerkvoogden en notabelen machti
ging van het bestuur dezer gemeenteom te zijner tijd
die bijzetting toe te laten, onder uitdrukkelijke voorwaarde,
dat dan door de gemeente Leeuwarden geen aanspraak
zal worden gemaakt op de legaten.
De raad beslootaan kerkvoogden en notabelen te
berichten dat hij vermeende zich te moeten onthouden
van elke inmenging in dezen, zoolang niet het recht der
gemeente op de legaten is verkregen door do niet-vervulling
der gestelde voorwaarde.
Bij het adres d.d. 16 Januari j.l. deelen kerkvoogden
en notabelen mededat mevrouw de weduwe Quaestius
den 14 Januari j.l. is overleden en dat hare bijzetting in
eene der graven op bovenbedoelde begraafplaats door hen
is toegestaan op grond van het door de overledene ver
kregen onbetwistbaar recht.
Aangezien de aan de legaten verbonden voorwaarde
hierdoor niet is nagekomen verzoeken adressanten ten
einde nu zekerheid te verkrijgen omtrent hunne rechts
positie tegenover de legaten, van den raad de verklaring,
dat naar zijne meening de door den heer Vegilin van
Claerbergen aan de Ned. Herv. gemeente te Cornjum
gemaakte legaten niet zijn vervallen en de gemeente
Leeuwarden alzoo thans geen recht daarop heeft verkregen.
Burgemeester en wethouders hebben tegen het afgeven
van deze verklaring geen bezwaar.
Uit de akten van 27 Juli en 4 Augustus 1825 blijkt
ontwijfelbaar het recht van mevrouw QuaestiusKoppius,
om op de particuliere begraafplaats van Martena-State te
Cornjum te worden begraven.
De erflater had niet de bevoegdheid, bij testament haar
dat recht te ontnemen en heeft dus aan zijne legaten
eene voorwaarde verbondendie door de legatarissen
onmogelijk kon worden nageleefd, nu mevrouw Quaestius
blijkens het exploit van 7 Februari 1895 onder geen
voorwaarde en tot geen prijs van dat recht afstand heeft
willen doen.
Krachtens de bepaling van art. 935 Burgerlijk Wet
boek moet dus deze voorwaarde als niet geschreven
worden beschouwd.
Burgemeester en wethouders stellen nu voor, te be
sluiten
behoudens nadere goedkeuring van Gedeputeerde Sta
ten, aan het college van kerkvoogden en notabelen der
Ned. Hervormde gemeente te Cornjumte verklaren, dat
de aan die gemeente door Jhr. Duco Martena van Bur
mania Vegilin van Claerbergen gemaakto legaten naar
's raads oordeel niet zijn vervallen door de bijzetting van
mevrouw wed. Mr. A. Quaestius Koppius in een der-
graven van de particuliere begraafplaats van Martena-
State te Cornjum en dat de gemeente Leeuwarden alzoo
thans geen recht op die legaten heeft verkregen.
De beraadslagingen worden geopend.