41 erslag der handelingen van den gemeenteraad to U:eu wardenvan Dinsdag 27 April 1897. De beer Oosterhoff meent dus goed te hebben begre pen dat het de bedoeling isom een gedeelte van eene week dat de leerling de school niet heeft kunnen be zoeken voor de ontheffing niet in berekening te nemen. Is dit juistdan geeft hij aan de door burgemeester en wethouders voorgestelde bepalingals beter de bedoeling weergevendede voorkeur boven het amendement van den heer van Ketwich Verschuur. De heer Beekhuis kan met het amendement van den heer van Ketwich Verschuur wel medegaan. Volgens het voorstel van burgemeester en wethouders zou een leerling, die twee halve weken ziek is geweest, geen reductie krijgen want hij heeft dan geen volle weekofschoon wel 7 dagen verzuimd. Het gevolg hiervan zou zijn dat bijv een leerling, die nu en dan enkele dagen, gezamen lijk ten getale van 50, doch nimmer een volle week achter elkaar ziek is geweestgeen reductie krijgtterwijl een andere leerling, die voel minder heeft moeten verzuimen, doch telkens een volle week achter elkaarwel in het genot van reductie wordt gesteld. De Voorzitter gelooft, dat in de toepassing van deze bepaling ten opzichte van de berekening der ontheffing zich geene moeilijkheden zullen voordoen. De heer Van Ketwich Verschuur wijst er nog op, dat volgens de toelichting op het voorstel in art 6 sub 2 geen achtereenvolgende dagen worden bedoeld en dus ook j in al. 3 van art. 7 geen sprake kan zijn van een ge- suiveerd getal van zeven dagen maar van een ziek zijn gedurende zeven etmalenwanneer dit dan ook plaats had. Daarom is het noodzakelijk, ten einde de harmonie tusschen artt. 6 en 7 te bewaren om de woorden „volle week" te doen vervangen door „zeven dagen." De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den beer Van Ketwich Verschuur wordt in stemming gebracht en aangenomen met 12 tegen 5 stemmen die van de heeren MeijerReeling BrouwerBekhuisTroelstra en Oosterhoff. De heer Beekhuis vraagt verlof, om, nu deze beslis sing omtrent art. 7 is gevallen, terug te komen op art. 6. Hij meentdat het voor verduidelijking aanbeveling ver dient, om in art. sub 2, in plaats van „langer dan 3D dagen" te lezen „meer dan 30 dagen". De heei Meijer erkent, dat de tirade in de toelichting, dat het niet noodig isdat de ziekte langer dan 30 achtereenvolgende dagen behoeft te hebben geduurdaan zijne aandacht is ontsnapt. Het hoofd zal dus voor eiken leerling eene rekening-courant moeten aanleggen waarin elke dag van verzuim wegens ziekte wordt opgenomen. Nu het de bedoeling is, de comptabiliteit te verge makkelijken, gaat het niet aan, om daarentegen den hoof den der scholen een last op te leggenterwijl burge meester en wethouders de lijsten der hoofden zullen heb ben te controleerenom na te gaan, over hoeveel dagen reductie zal zijn te verleenen. Hij wenscht daarom in art. 6 pertinent uit te drukken, dat de ziekte meer dan 30 achtereenvolgende dagen moet hebben geduurd. De Voorzitter heeft bezwaarom het denkbeeld van den heer Meijer aan de orde te stellen. Het gaat niet aan, om terug te komen op eene bepaling, die nu een maal door de vergadering is vastgestelddoor een in grijpend amendement. De voorsteller had dit amendement moeten indienen bij de behandeling van art. 6. Spr. stelt echter voorovereenkomstig het denkbeeld van den heer j Beekhuisom in art. 6 sub 2, het woord „langer" te doen vervangen door „meer", dat is slechts eene redactie-1 verbeteringdie zich ook aanbeveelt na de wijziging in art. 7 gebracht. De heer Meijer wil volstrekt geen inbreuk maken op de leiding van de vergadering door den voorzitter, maar hij moet toch verklaren datnaar het hem voorkomt het niet van willekeur is vrij te pleiten, als aan het eene lid dat de redactie in overeenstemming wil brengen met de bedoelingwordt geweigerd wat aan een ander lid dat hetzelfde beoogtwordt toegestaan. De discussie over art. 6 is heropend en er is dus plaats voor eene behandeling van eene door spr. nog wenschelijk geachte wijziging van dat artikel. De Voorzitter herhaaltdat hij op den wensch van den heer Meijer niet kan ingaan. Deze wil eene principi- eele wijziging. Spr. heeft echter geen bezwaar om alsnog eene geringe redactie-wijziging in art. 6 te doen aan brengen. Dit gebeurt meerdit doet men ook wol in de Tweede Kamervóórdat tot de eindstemming over een wetsontwerp wordt overgegaan. Het amendement van den heer Beekhuis wordt in I stemming gebracht en aangenomen met 13 tegen 4 stemmen die van de heeren MeijerBeucker Andrae Bekhuis en Hijlkema. Art. 8 wordt onveranderd aangenomen. De verordening wordt in haar geheel in stemming gebracht en aangenomen met 14 tegen 3 stammen die van de heeren Meijer, Beucker Andreae en Hijlkema. Aan de orde is do verordening op de invordering. Artt. 1 tot en met 4 worden onveranderd aangenomen. Art. 5. De schoolgelden uitgetrokken op de lijsten die in de maanden Januari en Februari voor het dan loopende jaar aan den gemeente-ontvanger ter invordering worden gezonden, zijn vorderbaar in tien gelijke termijnen. 1 De eerste termijn vervalt den laatsten Februari en zoo vervolgens den laatsten van iedere opvolgende maand één termijn. De schoolgeldenvoorkomende op lijsten die in de maanden Maart tot en met November ter invordering zijn verzonden, zijn vorderbaar in zooveel gelijke termijnen, als er na die toezending aan den gemeente-ontvanger nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn ver- I valt den laatsten dag van de maand volgende op die waarin de toezending hoeft plaats gehad, en zoo vervolgens I den laatsten van iedere opvolgende maand één termijn. De schoolgeldenuitgetrokken op lijstendie later aan den gemeente-ontvanger ter invordering worden ter hand gesteld zijn inééns vorderbaaréén maand na de ter handstelling. De heer van Ketwich Verschuur vraagtof burge meester en wethouders zouden kunnen goedvinden om in het laatste lid van dit artikel de uitdrukking „ter hand stellen" te doen vervangen door „toezenden". Men kan hier spreken van „in handen stellen", maar eene „terhandstelling" heeft niet plaats. Spr. geeft dan ook in overweging, het laatste lid aldus te lezen „De schoolgeldenuitgetrokken op de lijsten die later aan den gemeente-ontvanger ter invordering worden toe gezonden, zijn één maand daarna inééns vorderbaar," en in verband hiermede het laatste lid van art. 3 alsnog te lezen„Van die toezending geschiedt openbare kennis geving." De Voorzitter deelt mededat burgemeester en wet houders deze wijzigingen overnemen. Dienovereenkomstig worden de artikelen 3 en 5 vast gesteld. Verslag der handelingen van den gemeonteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 2i April 1MH. 45 Art. b. Bij nalatigheid in het tijdig aanzuiveren van vervallen termijnengeschiedt de invordering overeen- j jvomstig de voorschriften van de artt. 258 tot en met 1262 der gemeentewet. In dat geval zijn burgemeester en wethoudersde omrnissie van toezicht op het lager onderwijs gehoord (tevens bevoegd de toelating op de school van den leer-1 ling, die het betreft, in te trekken. Den heer van Ketwich Verschuur komt het voor, dat le laatste alinea van dit artikel niet voldoet aan het oorschrift der wet, noch overeenkomt met de billijkheid tegenover de kinderen. Art. 47 der wet op het lager onderwijs luidt: „Het gemeentebestuur bevordert zooveel mogelijk het school gaan der kindeken van bedeeldenonvermogenden en minvermogenden." Nu is hiermede in strijd de voorge stelde bepalingdat n.l., indien de ouders het door hen verschuldigd schoolgeld niet betalende kinderen van het onderwijs zullen worden verstoken. Want een kind welks toelating tot de school is ingetrokken kanindien daarin bij deze verordening niet voorzien wordt, tus- schentijds niet op eene andere school worden geplaatst (cf. art. 2 alinea 8 der verordening regelende het lager onderwijs, Gemeenteblad no. 5 van 1889). Spr. stelt daarom voor, als 3e aiinea aan art. 6 toe te voegen de volgende bepaling„Die leerling kan alsdan op eene school van eene andere klasse geplaatst worden." Spr. vindt voor zijn denkbeeld steun in het verslag van de commissie van rapporteurs over de ontwerp-verorde- ningen betreffende het lager onderwijs van 1881. Spr. leest toch in bijlage no. 2 van het verslag der handelingen van den gemeenteraad van dat jaar sub IX blz. 12 en 13 „In de 3e sectie had de meerderheid bezwaar tegen het laatste gedeelte van art. 6waarbij wordt voorgesteld, dat de leerlingen, voor welke de schoolgelden niet op den bepaalden tijd zijn voldaanniet worden toegelaten tot de lessen in de volgende drie- of twee- maandelijksche tijdvakkenvóórdat de voldoening heeft plaats gevonden. De kinderen zouden dus moeten boeten voor de schuld van de ouders. Deze straf werd onbillijk gevondeninzonderheid in gevallen waar het nalaten der betaling niet aan onwilmaar aan onvermogen is te wijten." Spr. is dan ook van oordeel, dat de thans voorgestelde alinea 2 van art. 6 alleen dan kan worden aangenomen en niet met de wet zal strijdenindien daaraan het door hem voorgestelde derde lid wordt toegevoegd. Het is een noodzakelijk correctief voor de in abstracto wel juiste doch thans onwettige en onbillijke 2e alineawaarmede de algemeene rapporteur van 1881, de heer Duparc zeer zeker zal kunnen instemmen. De heer Duparc heeft gaarne het amendement van den heer van Ketwich Verschuur ondersteund. Indien spr. het woord „reactie" zou mogen bezigenwat burgemeester en wethouders anders niet verdienenzou hij willen zeggen, dat zij nu reageeren tegen een in 1881 genomen besluit. Spr. zou de vraag tot burgemeester en wethouders willen richten of in de laatste jaren zich zooveel geval len hebben voorgedaan dat zij aanleiding hadden om de bepalingvervat in het laatste lid van art. 6 voor te stellen. Is dit niet het gevaldan zou hij dit laatste lidzelfs het amendement van den heer van Ketwich Verschuur, wel willen weglaten. Indien de ouders het schoolgeld bijv. voor eene school der 2e klasse b niet betalen, dan worden hunne kinderen van school gezonden. Gesteld, dat dit in den zomer voor valt. Nu komt Augustus en indien diezelfde ouders dan hunne kinderen van het uitgebreid lager onderwijs op school no. 4 willen doen profiteeren dan kan de toe lating van de kinderen wier toelating tot eene school van eene andere klasse is ingetrokkenop gemeente school no. 4 niet worden geweigerd met het oog op de wet. De ouders zouden dan in betere conditie komen dan vroeger het geval was. Den Voorzitter is hiervan niets bekendmaar hij herinnert aan de jaarlijks inkomende lijsten van oninbare posten wegens schoolgelden. Hieruit blijktdat nog al velen het schoolgeld niet betalen. En indien dit nu werkelijk onvermogenden zijn, dan bohooren de kinderen op de kostelooze scholen te worden geplaatst. Den heer Duparc is hetuit kracht van zijne vroegere betrekking als voorzitter van de commissie van toezicht op het lager onderwijsbekenddat men nog al vrijgevig is in de toelating van kinderen op de scholen voor kosteloos onderwijs. Er moet voor gezorgd worden dat de school gelden zooveel mogelijk binnenkomen. In de toelichting tot dit voorstel hebben burgemeester en wethouders de bepaling van art. 6, 2e lid, een heil- zamen prikkel genoemd. Het is niet hunne bedoeling om bloot op de mededeeling van den gemeente-ontvanger, dat door deze of gene het schoolgeld niet is betaald de toelating van diens kinderen terstond in te trekken maar zij zullen dit doen na de commissie van toezicht te hebben gehoord. En mocht het dan nog blijkendat bijzondere omstan digheden de wanbetaling veroorzakendan zal men ongetwijfeld nog niet overgaan tot dergelijke verwijdering. Spr. wil die bepaling dus handhavenen adviseert niet in te gaan op het denkbeeld van den heer Duparc. Hij heeft intusschon geen bezwaar tegen de door den heer van Ketwich Verschuur voorgestelde toevoeging. De heer Duparc kan ook wel met het amendement van den heer van Ketwich Verschuur medegaan maar nog liever zou hij ziendat het tweede lid van dit artikel verviel en daarmede ook het amendement. De voorzitter deed een beroep op spr.'s ervaring als voorzitter van de commissie van toezicht op het lager onderwijswaar hij zeidedat de commissie vrijgevig was in de toelating van kinderen tot de scholen voor kosteloos onderwijs. Spr. herinnert er aan dat de com missie geen beslissing neemt omtrent de toelatingdoch 1 alleen aan burgemeester en wethouders adviseertaan wie de beslissing is. De commissie ging altijd systematisch en bij iedere aanvrage na opzettelijk onderzoek te werk. Hij gelooft te mogen aannemen dat sedert hij heeft op- I gehouden tot de commissie te behooren deze evenzeer i op dezelfde wijze heeft gehandeld en dat zij dit ook verder zal doen. De Voorzitter weet weldat de commissie van toe zicht alleen adviseert, maar hij behoeft zeker niet te zeggen dat dit advies voor burgemeester en wethouders groot gewicht in de schaal legt. Hij deelt voorts mede, dat burgemeester en wethouders het amendement van den heer van Ketwich Verschuur overnemen. Art. 6 wordt aldus gewijzigd zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Art. 7 en daarna de verordening in haar geheelwor den zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Alzoo is besloten vast te stellen navolgende VERORDENING tot het heffen van schoolgelden voor het openbaar lager onderwijs. Art. 1. Het schoolgeld bedraagt per jaar voor de scholen der eerste klasse30. school tweede a 18. t scholen b3.— Het onderwijs op de scholen der derde klasse wordt kosteloos gegeven.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 4