50
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdeg 26 April 1898.
wijziging voor te stellen, zoolang de gemeenteschool no. 2
een zes-jarigen cursus had. Nu er echter een zevende
leerjaar bij is gekomen, is het een andere zaak en is het
wel een overwegend bezwaar, dat kinderen, die eerst op
63/* jarigen leeftijd op de school no. 2 worden toegelaten,
te laat op het gymnasium of de hoogero burgerschool
komen. Spr. betwijfeltof niet reeds vroeger klachten
ook bij burgemeester en wethouders, zouden zijn inge
komen, indien het zevende leerjaar had bestaan.
De heer ÏÏaverschmidt wees op de ontwerp-wet op den
leerplicht, waarin eene halfjaarlijksche toelating van leer
lingen is opgenomen. Wordt dit ontwerp tot wet verheven,
dan zal het onderwerpelijk bezwaar vervallenzoo niet, dan
zal indien het amendement van den heer van Kctwieh
Verschuur niet wordt aangenomen, een toestand, waartegen
bezwaren bestaan, onnoodig worden bestendigd. Hoe het
intusschen zij, men weet bij ervaring, dat er in ons land heel
wat jaren na de vaststelling van eene wet kunnen ver-
loopenvóórdat ze in werking treedt. Zoo zal hetqasu
quoook wel gaan met de wet op den leerplicht.
De heer van Ketwich Verschuur heeft den heer Wolft'
hooren beweren dat op paedagogische gronden meer te
zeggen is voor het voorstel van burgemeester en wethouders,
dan voor spr.'s amendement. Hij heeft alle respect voor
het paedagogische inzicht van den geachten jongsten
wethoudermaar hij moet er toch op wijzendat het
voorstel der commissie van toezicht tot wijziging der
verordening is ontworpen en vastgesteld door allo leden
dier commissie, en dat daartoe dus hebben medegewerkt
de vorige en de tegenwoordige directeur der rijks hoogere
burgerschool en de rector van het gymnasium. Deze des
kundigen op paedagogisch gebied nu hebben tegen eene
eventueele wijziging geen enkel bezwaar.
Wat het ontwerp van wet op den leerplicht betreft
dit heeft meer speciaal de kinderen der kostelooze scholen
op het oog. Bovendien is in dit ontwerp eene halfjaarlijksche
toelating voorgesteld.
De heer Wolft' meent, dat nimmer bezwaren tegen de
bestaande regeling der toelating zijn vernomen vóórdat
op gemeenteschool no. 2 een zevende leerjaar was in
gesteld. Dit is echter niet juist; de heer Wolff, eerst
sedert enkele maanden wethouder van onderwijskan
natuurlijk niet geheel op do hoogte zijn van het vroeger
voorgevallene, maar spr. kan hem verzekeren, dat de
commissie reeds tal van jaren met die klachten te
strijden heeft.
Spr. acht derhalve de argumenten, voor zijn amendement
aangevoerd, niet ontzenuwd. De strijd voor jongelingen
om zich spoedig eene positie in de maatschappij te ver
werven, moet zoo gemakkelijk mogelijk worden gemaakt,
hierbij te rade gaande met paedagogiek en hygiëne. En
volgens zijn oordeel en dat van deskundigen strijdt het
amendement met geen van beide.
De heer Troelstra ziet niet in, dat de leerlingen bij
ongewijzigde verordening eerst op 19-of 20-jarigen leeftijd
het gymnasium of hoogere burgerschool zullen kunnen
verlaten. De eerste inrichting heeft een zes- de tweede
een vijfjarigen cursus. Zij zullen dus 18 ii 19 jaar oud
zijn als zij hunne studie voor een of ander vak gaan
voortzetten.
Er moet een leeftijdsgrens zijn. De adressantendie
hunne jongens het onderwijs op de gemeenteschool no 2
willen doen volgenwillen die grens nog een maand
inkorten, omdat waarschijnlijk hunne kinderen in December
verjaren. Kinderen van andere ouders verjaren misschien
in Januari; deze zouden dus niet in de gunstige bepaling
vallen en eerst na een half jaar worden toegelaten.
Spr. acht het van belangdat kinderen niet te vroeg
aan het stelselmatig leeren worden gezethij is geen
paedagoog noch hygiënist, maar het komt hem voor, dat
het onderwijs vroeg genoeg voor het kind begint.
Juist het uitstekende bewaarschoolonderwijs, dat,
zooals door alle sprekers wordt erkendthans in deze
gemeente wordt gegeven, is oen argument tegen vroegere
toelating op de lagere school. Laten de kinderen wat
langer op de bewaarscholen blijven, waar zij behoorlijk
kunnen ontwikkelen en spelende leeren. Waarom die
scholen te ontvolken ten behoeve van enkelen
Het oorspronkelyk denkbeeld van de commissie van
toezicht wasom den door hen gewenschten maatregel
niet alleen op school no. 2maar op alle scholen der
eerste klasse en tweede klasse a toe te passen. Spr. weet,
dat bijv. op gemeenteschool no. 4, die 9 leerjaren heeft
ook leerlingen worden geprepareerd voor het middelbaar
onderwijs en er bestaat dus vrees, dat er ook al spoedig
aandrang zal komen om voor die school den leeftijdsgrens
te verlagen.
Voor verlaging van de grens bestaan geen noodzaak,
noch goede gronden. De grens is nu reeds drie maanden
beneden den zesjarigen leeftijd, dit is voor spr. eigenlijk
reeds drie maanden to veel.
De heer Wolff hoorde de opmerking van den heer
Duparc, dat in 1881 burgemeester en wethouders oor
spronkelijk van een andere meening waren en eene on
beperkte toelating hadden voorgesteld. Dit is juist, maar
burgemeester en wethouders en de geheele raad hebben
zich toen bij het denkbeeld van de commissie van toezicht
neergelegdomdat haar inzicht ten slotte hun juister
voorkwam.
De heer van Ketwich Verschuur zeide respect te heb
ben voor spr.'s paedagogisch inzicht. Spr. moet er echter
op wijzen dat hij niet op zich zeiven een beroep heeft
gedaan, maar op het besluit van den raad van 1881, op
de ontwerp-wet op den leerplicht en op hetgeen door des
kundigen op paedagogisch gebied van grooten naam over
dit ontwerp is geschreven.
Indien het amendement van den heer van Ketwich
Verschuur wordt aangenomen, dan zou het niet onmoge
lijk zijn, dat later een voorstel werd gedaan, om nog een
achtste leerjaar aan de gemeenteschool no. 2 toe te voegen.
Dit zou hierop wellicht kunnen worden gebaseerd, dat
de kinderen, die te vroeg op de school komen, do leer
stof niet in 7 jaren kunnen verwerken.
Door te vroege toelating van leerlingen zal het gevaar
ontstaan dat in eene klasse de kinderen, die door hun
jeugdigen leeftijd niet het onderwijs kunnen verwerken en
dus niet met de anderen meekomen, dezen zullen tegen
houden. Dit is een vaak voorkomend verschijnsel, dat
sommige klassen, in tegenstelling van anderen, zoo slecht
zijn, omdat de goede elementen lijden onder hen, die het
gegeven onderwijs niet kunnen volgen.
De heer Kolff wenscht, naar aanleiding van het door
deu heer Troelstra gesprokene, eene enkele opmerking te
maken. Deze berekendedat de leerlingen der lagere
scholendie na afloop van het lager onderwijseene
hoogere burgerschool of een gymnasium bezoeken deze
inrichtingen op 18- a 19-jarigen leeftijd kunnen hebben
afgeloopen. Dit is in het algemeen juistmaar voor de
leerlingen, die reeds in December zes jaar worden, niet.
Deze moeten tot na de vacantie van het volgend jaar op
toelating tot de gemeenteschool no. 2 wachten en kunnen
dus eerst op bijna 19-jarigen leeftijd de hoogere burger
school en op bijna 20-jarigen leeftijd het gym nasi urn
verlaten. Dit is met het oog op het krijgen van eene
betrekking later wel wat laat.
De heer Wolft' vreesde, bij eene toepassing van den
voorgestelden maatregelvoor de noodzakelijkheidom
later nog een leerjaar aan school no. 2 te voegen. Die
geachte spreker verkeert in eene dwaling. De verlenging
van den cursus vond niet hierin voor de commissie haar
gronddat de toegelaten leerlingen te jong zijn voor
verwerking der leerstof, maar dat de leerstof te uitgebreid
is voor een cursus van 6 jaren, en vele leerlingen twee
jaren in de hoogste klasse moesten doorbrengen doordat
ze niet slaagden bij het examen voor toelating op de
hoogere burgerschool.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1898.
51
De heer Duparc zou, naar aanleiding van de opmerking
van den heer Wolft, willen vragen, waarom dan in 1881
de raad met eenparige stemmen heeft aangenomen het
voorstel der commissie van toezicht, om in de verordening
een leeftijdsgrens voor de toelating van leerlingen te stellen
Hij is er van overtuigddat de raad dit deed, omdat hij
geloofde in de commissie van toezicht en in haar op
ervaring gegrond inzicht. Nu zijn sedert 17 jaren verloopen
en in dezen tijd heeft de commissie alweder ervaring
opgedaan. De raad zal daarom verstandig doen, met den
zelfden weg als in 1881 te volgen. Gelooven op gezag
zal hier wel geen kwaad doen.
De heer Wolft zag er gevaar in, dat te jonge kinderen
de leerstof niet zullen kunnen verwerken en dus de andere
kinderen in de klasse tegenhouden. Zoo iets komt op alle
scholen voor; veel meer echter lijden de vluggen er onder
als de minder vluggen niet kunnen medekomen.
De heer Troelstra heeft tegen aanneming van het
amendement van den heer van Ketwich Verschuur een
formeel bezwaar. Het betreft eene wijziging der verorde
ning hiertoe zal de raad nu niet incidenteel kunnen
besluiten, maar moet daartoe een anderen weg volgen.
Wat de zaak zelve betreft, spr. zeide reeds, daarmede
niet te kunnen instemmen. De vatbaarheid van een kind
voor het met vrucht ontvangen van het onderwijs hangt
af van den leeftyd. Het komt hem voor, dat de leeftijd
van 5jaar in den regel nog niet geschikt moet worden
geachtom in alle opzichten geregeld onderwijs te ont
vangen. Hij heeft in gemoede medelijden met kinderen
die zoo vroeg reeds naar de lagere school worden ge
zonden. Hij herhaaltdit is ook onnoodigomdat hier
zoo uitstekend bewaarschoolonderwijs wordt gegeven. Laat
men daar wat langer van profiteeren. Bij meerdere vat
baarheid doordat de leeftijd iets hooger iswordt dat
halfjaar ruimschoots ingehaald.
De Voorzitter doet den heer Troelstra opmerkendat
hier geen sprake kan zijn van een formeel bezwaar. De
adressanten vragen eene wijziging van de verordening.
Het amendement strekt, om aan dat verzoek te voldoen
zoodat aanneming daarvan niet eene incidenteele wijziging
der verordening medebrengt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer van Ketwich Verschuur
wordt in stemming gebracht en aangenomen met 15 tegen
4 stemmen, die van de heeren Troelstra, Bekhuis, Wolft'
en Hijlkema.
4. Voorstel vein burgemeester en wethouders om aan
S. li. Iiitman. huurder der woning Oldegalileën no. 32
en 4(1ontheffing op de huursom ie verleenen.
5. H. Ritman, huurder van een aan de gemeente be-
hoorend perceel gardeniersland met de woning plaatselijk
bekend Oldegalileën no. 32 en 40, heeft verzocht, hem
eenige ontheffing van de huur te verleenen.
De huur is aangegaan voor vijf jareningegaan den
5 Maart en 12 Mei 1897.
Hij had in 1896 verzocht, na expiratie van den toen
loopenden huurtijd, de huur te mogen continueeren tegon
een lager bedrag, doch burgemeester en wethouders meenden
geen vrijheid te hebbeneen voorstel te doen tot onder-
handsche verhuring, dan tegen dezelfde huursom.
De adressant verzocht daarop, hem het land en de woning
onderhands te verhuren op dezelfde voorwaardenomdat
hij op zijn hoogen leeftijd vreesde dat, indien bij eene
publieke verhuring eene hoogere som op dit land werd
geboden, hij bezwaarlijk eon ander perceel gardeniersland
in de nabijheid der gemeente zou kunnen huren en hij
dan in het geheel geen middel van bestaan zou hebben.
Het was hem echter bij ondervinding bekenddat de
huursom te hoog wasom het land met voordeel te ge
bruiken, althans daarin een middel van bestaan t.e hebben.
Bij de vorige huurovereenkomst was hem vergunning
verleendeen gedeelte van de bij het land behoorende
woning te verhuren.
Het was burgemeester en wethouders echter gebleken
dat dit verhuurde gedeelte een klein kamertje van te
geringen omvang en te gebrekkige inrichting wasom
als afzonderlijke woning te worden gebruikten daarom
stelden zij voor de nieuwe huur als voorwaardedat dit
kamertje niet moer tot woning mocht worden verhuurd.
Door deze voorwaarde moest de adressant het voordeel
van f 45, dat hij vroeger genoot, derven, op welke om
standigheid destijds door burgemeester en wethouders
niet is gelet.
Daar hij nu nog eenig voordeel heeft van het kamertje
als bergplaats als anderszinsachten burgemeester en
wethouders het billijkdat hem eene ontheffing op de
huursom van f 30 worde verleend.
Zij stellen derhalve voor, te besluiten:
aan S. H. Ritman op de huursom voor de bij hem in
gebruik zijnde woning Oldegalileën nos. 40 en 32 voor
het loopende huurjaar en de vier volgende huurjaren eene
ontheffing te verleenen van f 30 per jaar.
Zonder discussie wordt hiertoe besloten.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van eenige perceelen grasgewas.
Zonder discussie wordt besloten
burgemeester en wethouders te machtigen behoudens
goedkeuring van Gedeputeerde Staten, het grasgewas van
de gazons der plantsoenenvan den verschwatervijver
aan den Oostersingelvan de bermen langs de wegen
van het Lekkumerdijkje, van de schietbaan, van de bermen
langs de wegen van het 2e gedeelte van het Nieuwe
Kanaal en van gazons op het niet verkochte terrein aan
de noordzijde van het Nieuwe Kanaalonderhands te
verpachten aan daarvoor geschikte personen, voor sommen
en onder voorwaarden, door burgemeester en wethouders
te bepalen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot her
stelling van de Lange pijp.
Conform de conclusie van dit voorstel wordt besloten:
a. burgemeester en wethouders te machtigen tot het
doen herstellen van de Langepijp
b. burgemeester en wethouders uit te noodigente
zijner tijd een financieel voorstel te doen tot vinding der
voor het sub a bedoeld werk benoodigde kosten.
7. Adviezen van de reclame-commissie omtrent be
zwaarschriften tegen aanslagen in de H. O. dienst 1897.
Vóór dat de vergadering, in verband met de behande
ling van dit punt, met gesloten deuren wordt voortgezet,
verkrijgt de heer Duparc, op verzoek, verlof tor bespreking
van eene zaak buiten de orde van den dag.
De heer Duparc heeft het woord gevraagd, om tot bur
gemeester en wethouders eene vraag te richten betreffen
de het adres aan den Raad van den heer inr. T. van
Hettinga Tromp en andere ingezetenen en van de Ver-
eeniging ter bevordering van volksgezondheid, houdende
verzoek tot het leggen van een dam in de Potmarge
ten einde de verontreiniging der publieke wateren tegen
te gaan. Dit adres werd ter tafel gebracht in de ver
gadering van 14 Dec. 1897 en toen aan burgemeester en
wethouders verzonden om bericht en raad. Sedert zijn
47, maand verloopen, doch het advies van burgemeester
en wethouders is nog niet ingekomen. Spr. acht het
onnoodig in een broed betoog te treden van de wensche-
lijkheid ja hoogo noodzakelijkheiddat aan de bedoelde
verontreiniging een einde kome. Op dit oogenblikof
schoon de maand April nog niet is afgeloopen, begint de