TifUMi m Dinsiai 11 SgsmH 1898.
f,1
01
1
1
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 September 1898. 113
Tegenwoordig 20 leden.
Afwezig de heeren A. Vlaskamp en J. Theunisse. Eene
vacature.
Voorzitterde heer Jhr.
I. De notulen van de
Mr. A. Röellburgemeester.
van de vorige op 13 September j.l.
gehouden vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. eene missive van Jonkvr. Q. J. van Eijsinga
houdende bericht, dat zij de benoeming tot voogdes van
het nieuwe stads-weeshuis aanneemt
2. eene resolutie van Gedeputeerde Statenhoudende
mededeeling, dat het besluit op de heffing van havengeld
en dat op de heffing van schoolgeld aan de gemeentelijke
bewaarscholen door de Koningin zijn goedgekeurd.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. eene missive van J. W. de Vries en andere be
woners van perceelen in de Oosterbuurtdie daarbij
verzoeken aldaar straatverlichting aan te brengen.
Wordtals niet op zegel gesteld ter zijde gelegd
2. een adres van L. en A. Eisma tot aankoop van
gemeentegrond op den hoek van de Maria Louisastraat.
Wordt om praeadvies gesteld in handen van burge
meester en wethouders
3. de begrooting van de dienstdoende schutterij
voor 1899.
Wordt ten fine van onderzoek en rapport gesteld in
handen van de heeren Bekhuis, van Ketwich Verschuur
en Menalda
4. de begrooting van de stadsbank van leening
dienst 1899.
Wordt gesteld in handen van de heeren Hijlkema
Kolff en van Eijsinga
5. de begrooting van het nieuwe stads-weeshuis voor 1899.
Wordt gesteld in handen van de heeren Dijkstra, Vlas
kamp en Haverschmidt
6. eene voordracht voor de benoeming van eene onder
wijzeres aan de gemeenteschool no. 2
7. een voorstel van burgemeester en wethouders om
het college van brandmeesters te machtigen tot verkoop
van buiten werking gestelde brandspuiten
8. alsboven om aan den heer D. Boomsma vergunning
te verleenen tot aanbrenging van een stankvrije kolk in
de openbare straat vóór perceel Oldehoofster Kerkhof no. 2
9. alsboven om aan den heer B. J. Bekhuis vergunning
te verleenen een stankvrije kolk aan te brengen in de
openbare straat vóór perceel Kelders no. 187
10. rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek
van eene wijziging van de gemeentebegrooting, dienst 1898.
De stukken sub. 6 tot en met 10 worden ter visie ge
legd om in eene volgende vergadering te worden be
handeld
11. een voorstel van den heer W. J. Oosterhoff en
andere raadsleden strekkende om burgemeester en wet
houders uit te noodigen, in den loop van dit jaar den
raad ter behandeling en vaststelling aan te bieden eene
nieuwe verordening omtrent het verleenen van pensioenen
aan ambtenaren bedienden en werklieden in dienst der
gemeente of van gemeentelijke instellingenwaarin als
basis worde opgenomen dat de voor deze pensioneering
in de termen vallende personen op billijke wijze bijdragen
voor het hun eventueel toe te kennen pensioen.
De voorzitter stelt voor, dit voorstel in eene volgende
vergadering te behandelen.
Den heer Troelstra komt het voor, dat dit voorstel in
den vorm, waarin het is gedaan, niet in behandeling kan
worden genomen. Gesteld, dat de raad besluit, het in
eene volgende vergadering in behandeling te nemen, wat
zal er dan gebeuren De raad zal een debat voeren
over het beginsel om den ambtenaren te doen bijdragen
voor een eventueel hun overeenkomstig de verordening
uit te keeren pensioen. Geen der leden van den raad is
dan echter a mêmeom deze kwestie te beoordeelen
want men mist de uitwerking van het beginsel. Beter
waie het geweest, dat de voorstellers waren gekomen met
een bepaald voorstel en eene uitgewerkte verordening.
Het bezwaar, dat zij in hun voorstel hiertegen aanvoeren,
n.l. dat het hun aan de noodige gegevens ontbreekt, be
hoeft niet te gelden. Ook zij zijn in de gelegenheidter
secretarie alle gegevens te verkrijgen, die zij wenschen.
Nu willen zij op de schouders van burgemeester en
wethouders schuiven, wat zij zeiven dienen te doen. Dit
gaat niet aan.
De heer Du pare is het met den heer Troelstra volko
men eens. Hij is van oordeel, dat, indien raadsleden een
voorstel willen doen, zij zeiven goed beslagen op het ijs
moeten komen. Het ligt dan ook thans op hun weg, eene
verordening te ontwerpen, vergezeld van eene toelichting,
waarin zij de wenschelijkheid doen uitkomen, dat door de
ambtenaren worde bijgedragen voor een eventueel toe te
kennen pensioen. Het nu gedaan voorstel is te vaag,
dan dat het zoo rauwelijks kan worden aangenomen.
Hierdoor zou implicite worden uitgemaakt, dat eene wijzi
ging van de verordening in hun geest wenschelijk is.
De heer Bekhuis zegt, dat het juist op de principieele
vraag neerkomt, n.l. of op den thans gevolgden weg zal
worden voortgegaan, en deze vraag kan zeor goed in eene
volgende vergadering worden besproken. De raad kent
nu de strekking van het voorstel en kan dan uitmaken
of hot wenschelijk is, een anderen weg in te slaan. Het
komt aanvankelijk op het beginsel neer en het is niet
noodig, terstond ook eene verordening vast te stellen.
Mocht echter de raad van oordeel zijn, dat de voorstellers
eene ontwerp-verordening moeten indienen, zij zullen dan
hieraan voldoen.
De heer WolfF vermeent, dat de heer Bekhuis de argu
menten, door de vorige sprekers aangevoerl, niet heeft
weerlegd. Ook spr. is van oordeel, dat het op den weg
van de voorstellers lag, hun denkbeeld neer te leggen in
eene ontwerp-verordening, zoodat bij de behandeling daar
van het principe kan worden uitgemaakt. Anders krijgt
de zitting van den gemeenteraad wel iets van een deba
tingclub.
De heer Troelstra herinnert er aan, dat, bij de behan
deling van de voorlaatste bij den raad aanhangig gestelde
ontwerp-verordening op de pensioneering van ambtenaren,
art. 1, waarin het principe was neergelegd, werd aange
nomen met 1 stem meerderheid en de verordening in
haar geheel toch werd afgestemd.
De raadsledendie het onderwerpelijk voorstel hebben
ingediend, moeten dus met een pertinent voorstel komen,
met eene gewijzigde verordening en eene behoorlijke
memorie van toelichting. Volgens het reglement van orde
hebben zij het recht van initiatieflaten zij daarvan ge
bruik maken. Een principieel besluit is nog niet voldoende;
er moet dan nog worden uitgemaakt, hoe groot de bijdrage
zal zijn, op welke ambtenaren de bepaling van toepassing
zal zijn, enz.
Eene opdracht, als nu door de voorstellers wordt bedoeld,
kunnen burgemeester en wethouders moeilijk aanvaarden.
De heer Hijlkema wijst er op, dat het wel meer ge
beurt, dat een raadslid een voorstel doet in den vorm
van een verzoek aan burgemeester en wethouders. De
onderwerpelijke zaak is meermalen besproken in de sectiën
en in de vergaderingen van den raad. De finantieele
bezwaren tegen de bestaande verordening op de pensioen
regeling zijn zoo groot, dat eene wijziging noodig is.
De voorstellers willen nu, om geen monnikenwerk te
verrichten, eerst wetenhoe de raad over hun denkbeeld
denkt. Spreekt de raad zich in principe uit, dat hij wijzi
ging der verordening in dien geest wenschelijk acht, dan
zullen de voorstellers of een deel er van wel bereid worden
i