Ttiïataim me Dlosiai 21 Dmmr 1894
154 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 December 1898.
Art. 5.
De pont moet ter overvaart gereed zijn van 1 April tot
1 September, van 's morgens 6 tot 's avonds 9 uur
van 1 September tot I November en van 1 Februari
tot 1 April van 's morgens 7 tot 's avonds 9 uur
van l November tot 1 Februari van 's morgens 8 tot
's avonds 9 uur.
Bij verzuim ten dezen wordt telkens eene boete ver
beurd van vijfentwintig centterwijl voor eiken geheelen
of halven dag, dien de pont zonder voorkennis van den
burgemeester niet in de vaart is geweesteene boete
wordt verbeurd van drie gulden.
Art. 6.
Er mogen met de pont niet meer dan zeven personen
tegelijk worden overgezet.
Bij overtreding hiervan is telken reize eene boete ver
schuldigd van tien gulden.
Art. 7.
De scheepvaart mag niet worden belemmerd.
Art. 8.
Bij vriezend weer raag het overzetten van personen niet
worden gestaakt, dan met toestemming van den burge
meester, terwijl daarentegen die staking moet plaats vinden,
zoodra do burgemeester daartoe last geeft. Bij invallenden
dooi moet eene lastgeving van den burgemeester, om de
pont woder in de vaart te brengen, evenzeer worden op
gevolgd.
Elke overtreding in een dezer gevallen doet eene boete
van drie gulden verschuldigd zijn.
Art. 9.
Bij gladheid door vorst of sneeuw moeten de toegangen
naar- en de vloer in de pont met zand worden bestrooid.
Art. 10.
Behalve in de maanden Juni en Juli en wanneer de
pont om wettige redenen geen dienst doetmoet eiken
avond in de pont een helder lichtgevende lantaarn ten
genoegen van het gemeentebestuur brandende zijn als
volgt
in de maanden Januari en December van 4 tot 9 uur.
Februari November 5 9
Maart October 6 9
April September 7 9
Mei Augustus 8 9
Door elke overtreding van dit artikel wordt verbeurd
eene boete van vijftig cent.
Art. 11.
De pont met toe- en aanbehooren, trappen, leuningen
enz. moet, zoowel wat het timmer- als verf- en teerwerk
betreft, ten allen tijde in goeden staat van onderhoud, ter
beoordeeling van het gemeentebestuur, gehouden worden.
Art. 12.
De gestelde boeten zijn verschuldigd terstond na het
constateeren eener overtreding en moeten worden betaald
binnen tweemaal vier en twintig uren ten kantore van den
gemeente-ontvanger.
Art. 18.
Bij herhaalde overtreding van een of meer der gestelde
voorwaarden, is het gemeentebestuur bevoegd, de concessie
in te trekken, in welk geval de concessionaris verplicht
is, de ten behoeve van het pontveer gemaakte werken
binnen een bij de intrekking gestelden termijn op te rui
men, en zoo daartoe termen bestaan, aan de gemeente te
betalen zoodanige schadevergoeding, als het gemeentebe
stuur vermeent te moeten vorderen.
Art. 14.
Het gemeentebestuur behoudt zich het recht voor, om ten
allen tijde
a. de pont met toebehooren op tauxatie van deskundi
gen over te nemen, onder intrekking der verleende con
cessie
b. den persoon, door den concessionaris met de bedie
ning van het pontveer te belasten, te ontslaan, zonder
gehoudenheid tot opgave van de redenen, die daartoe aan
leiding hebben gegeven.
7. Voorstel van burgemeester en wethowlers naar aan
leiding van een adres van den heer f. Itakkers, houdende
klacht over den toestand van het water in het Alauw.
De heer F. Bakkers, goud- en zilversmid, wonende aan
het Nauw, heeft zich bij adres d.d. 29 September j.l. tot
den raad gewend met het verzoek, in den onhoudbaren
toestand, waarin het vaarwater vóór zijne huizinge ver
keert, zoodanige verbeteringen te willen doen aanbrengen,
als door deskundigen wenschelijk worden geacht, om dien
ondragelijken stank te doen wegruimen.
Burgemeester en wethouders herinneren, dat de uit
wasemingen van de stadsgrachten in den afgeloopen zomer
voor de ingezetenen zeer iiinderlijk zijn geweest.
De bewoners van buizen langs het Nauw ondervonden
daarvan een buitengewonen last, omdat die huizen nabij
het vaarwater staan en de stank bij velen door de kelders
naar binnen dringt.
Hierbij komt, dat ten gevolge van het plaatsen van
dammen aan weerszijden van de Lange pijp alle door
strooming in de gracht langs de Nieuwestad en het Nauw
verhinderd werd.
Reeds sedert jaren is zoowel hier als elders naar mid
delen gezocht, om in den ongewenschten toestand ver
betering te brengen.
In deze gemeente is de vereeniging tot bevordering
van volksgezondheid voortdurend bezig om na te gaan,
wat de wetenschap en de praktijk in deze vermogen.
De ondervinding heeft echter geleerd, dat de wegneming
van het kwaad in de bestaande omstandigheden niet is
te verkrijgen.
Wanneer bij lagen waterstand van het boezemwater in
deze provincie niet wordt gestroomd ontbreken tot nu
toe de middelen tot verbetering.
Waar burgemeester en wethouders evenwel overtuigd
zijn van den hoogst onaangenamen toestandwaarin do
grachten dezer gemeente gedurende een gedeelte van
het jaar verkeeren, zullen zij voortdurend hunne aandacht
blijven vestigen op middeleu tot verbetering.
Zij stellen derhalve voor, aan den adressant onder mede-
deeling van hot vorenstaande, te kennen te geven, dat
het gemeentebestuur niet in gebreke zal blijven, verbete
ring in den toestand van de stadsgrachten te doen aan
brengen, zoodra deskundigen daartoe afdoende, uitvoerbare
en met de belangen der gemeente overeen te brengen
middelen aan de hand doen
Overeenkomstig dit voorstel wordt besproken.
De vergadering wordt hierop gesloten.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co. Leeuwarden.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 December 1898. 155
Tegenwoordig 21 leden.
Afwezig de heeren Jhr. Mr. W. C. G. van Eijsinga en
A. Vlaskamp.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. A. Röell, burgemeester.
I. De notulen van de vorige op 13 December j.l.
gehouden vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. bericht van den heer P. H. van Eden, houdende
dankbetuiging voor zijne benoeming tot geneesheer-direc
teur van het stads-ziekenhuis
2. bericht van den heer N. T. Haverschmidt F.Jzn.
dat hij de benoeming tot voogd der stads-armenkamer
aanneemt
3. dat door burgemeester en wethouders is opgemaakt
een memorie naar aanleiding van het voorstel van den
heer W. J. Oosterhoff en zes andere raadsleden, tot vast
stelling van eene nieuwe pensioenregeling voor gemeente
ambtenaren, bedienden en werklieden.
Dit stuk zal gedrukt aan de raadsleden worden gezon
den, ten einde met het voorstel in eene volgende ver
gadering te worden behandeld
4. eene missive van de commissie van toezicht op het
lager onderwijs betreffende de benoeming van eene tijde
lijke onderwijzeres in de handwerken aan fchool no. 11.
De missive is van den volgenden inhoud
„In overeenstemming met het door de commissie van
toezicht op het lager onderwijs, na nauwkeurig onderzoek
en op goede gronden gevestigd gevoelen en daarop ge
nomen besluit, is door haren voorzitter in uwe vergade
ringen van 12 en 22 November 1.1. een en ander mede
gedeeld betrekkelijk eene voor de gemeentekas schadelijko
onregelmatigheiddie op gemeenteschool 11 was voor
gekomen.
Het hoofd dier school komt bij brief van 11 December
j.l. bij uwen Raad op die zaak nogmaals terug.
De leden der commissie van toezicht waren steeds en
blijven eenparig van oordeel, dat de geringe ambitie van
mej. W. voor het handwerkonderwijs, naast hare studie,
in do eerste plaats oorzaak was dat, door dc welwillend
heid van het hoofd der school ten haren opzichte, aan
burgemeester en wethouders is verzocht geworden, haar
van dat onderwijs te ontheffen.
Het verlangen, om aan dat haar onaangenaam onderdeel
barer taak te ontkomen, was, naar het oordeel der com
missie, het ware hoofdmotief tot het verzoek om onthef
fing van het geven van dat onderwijs en hare overplaatsing
in de 4e klasse, zoodat de f 100 belooning. voor de ver
vanging van mej. W. voor dat deel harer taak de ge
meentekas niet had mogen bezwaren.
Het hoofd der school beweert nu in dien brief o. a.
„in geen enkele klasse heeft zy bewijzen gegeven van
geringe ambitie en uit de resultaten van haar onderwijs
„is die allerminst gebleken."
Met erkenning van het vele goede, dat mej. \V. als
onderwijzeres heeftiswat bet hoofd van school 11
hier zegt, geheel onjuist.
Do lieer L. bij de Loij schynt geheel vergeten te zijn
wat betrekkelijk dezo zaak vroeger is voorgevallen.
De commissie doet daarom opmerken
dat de speciale sub-commissio van dames, met het toe
zicht op het onderwijs in de handwerken belast, voortdurend,
jaar in jaar uit, de meest ernstige klachten over dat
onderwijs van mej. W. had
dat dit ook telkens opnieuw door die dames aan die
onderwijzeres is' medegedeeld, terwijl het zeer slordige
en in alle opzichten onvoldoende van de resultaten van
dat haar onderwijs haar met de stujiken werd aangetoond,
over welke opmerkingen zij zich steeds in 't geheel niet
gesticht toonde
dat het hoofd der school van den beginne af aan van
die klachten niet onkundig kon blijven en ook niet is
gebleven
dat toch de heer bij de Leij zich herhaaldelijk tegen
over zijn schoolcommissaris er over heeft uitgelaten, dat
de dames-commissie hem meermalen over dat onderwijs
van mej. W. had geklaagd
dat de presidente en het toenmalig lid dier subcom
missie speciaal met dat toezicht op school 11 belast, beide
persoonlijk, op verschillende tijdstippen, de laatste zelfs
krachtens opdracht dier subcommissie, den heer bij de Leij
er met nadruk op hebben gewezen, dat mej. W. dat vak
met ioo weinig ambitie behandelde, en dat de resultaten
van dat haar onderwijs zoo bijzonder slecht waren.
Ook thans weder heeft het hoofd van school 11, door zijne
min juiste voorstellingen, de commissie genoodzaakt tot
het aan u mededeelen van enkele van de te dezer zake
bekende feiten en omstandigheden, die zij, om verschillen
de redenenen vooral met hot oog op mej. W.zeer
gaarne had ingehouden.
Doch de commissie, op wier adviezen uw college zoo
menigmaal moet afgaanmocht den indruk dien het
schrijven van het hoofd der school bij uw college kon
hebben doen ontstaandat hier n.l. sprake zou kunnen
zijn van een harerzijds onnauwkeurig onderzoek en daar
op gebaseerde ongegronde mededeelingen, niet laten voort
bestaan.
Onze commissie vertrouwten zij stelt daarop prijs
bij u ook wederom door dit haar schrijven de overtuiging
to hebben kunnen bevestigen, dat een zeer grondig onder
zoek aan de behandeling dezer zaak ter uwer vergadering
van 12 en 22 November 1.1. is voorafgegaan en tevens,
dat de voorstellingen door hot hoofd der school daarvan
gegeven, niet alle de afspiegelingen zijn van hetgeen in
werkelijkheid heoft plaats gevonden.
Aldus vastgesteld ter commissie-vergadering van 21
December 1898, alwaar tegenwoordig waren de heeren
Dr. E O. Houtsma, prof. Dr. C. I'. Burger, N. T. Haver
schmidt J.Hzn., Mr. W. Kolff, A. J. Brouwer en de on-
dergetoekenden.
De commissie van toezicht op het lager onderwijs
te Leeuwarden
(get.) van KETWICU VERSCHUUR, Voorz.
J. AR1ËNS KAPPERS, Secretaris.
De voorzitter stelt voor, deze missive ter inzage te
leggen voor de leden van den Raad en inmiddels voor
kennisgeving aan te nemen.
De heer Duparc zegt, dat, ook indien de pas voorge
lezen brief van de commissie van toezicht op het lager
onderwijs niet ware ingekomen, hij toch het woord zou
hebben gevraagd, niet over de zaak zelve, in dezen brief
behandeld maar over watin verband met deze zaak
in de laatste dagen is voorgevallen.
Hij heeft nl. gemeend, er tegen te moeten opkomen,
dat een ambtenaar der gemeentezooals een schoolhoofd,
in het openbaar, zelfs tot tweemalen toe, de mededeelingen
van een lid van den Raad als onvertrouwbaar en onjuist
heeft voorgesteld. Te meer, daar de geheele zaak recht
streeks dezen ambtenaar niet betrof. De heer van Ket-
wich Verschuur toch had niets anders gedaan dan bij de
behandeling van de gemeente-begrooting, zonder zelfs de
school aan te wijzende aandacht van burgemeester en
wethouders op de zaak vestigen ten einde voor het
vervolg onnoodige uitgaven voor de gemeente te voor
komen.
Meende intusschen dit schoolhoofd, als zijdelings bij de
zaak betrokken, zich te moeten verdedigen, waartoe niemand
hem het recht zou hebben kunnen betwisten, dan had bij
zich tot burgemeester en wethoudersen tot dezen alléén,
kunnen en behooren te wenden, evenals later door de
onderwijzeres, van wie in deze sprake is, is gedaan,