TertafltriaE mDioste 22 iiostos 1899
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Augustus 1899. 83
Tegenwoordig 15 leden.
Afwezig: de heeren Mr. I. Wolff, Mr. C. Beekhuis, J.
Theunisse, Mr. W. Kolff, C. L. B. J. Feitz, A. Duparc,
Mr. H. i). van Ketwich Verschuur. Eéne vacature.
Voorzitterde heer Jhr. Mr. A. Röel, burgemeester.
I. De notulen van de op 8 Augustus j.l. gehouden
vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. een adres van S. van der Heide betreffende herstel
lingen aan den molen „De Arend."
Wordt in handen van burgemeester en wethouders ge
steld, ten fine van beschikking.
2. Een adres van M. Meijer e. a. om overdracht in
eigendom van 1700 M\ bouwterrein aan de Emmakade
Z. Z. en de Maria Louisa straat a f 4. - per M2..
Wordt in handen van burgemeester en wethouders ge
steld, ten fine van advies.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. een voorstel van burgemeester en wethouders tot
vaststelling van eene ontwerp-verordening tot het heffen
van waagreehten en eeno ontwerp-verordening voor de
invordering dezer rechten.
2. idem om aan J. H. Kuhlmann vergunning te ver-
leenen een stankvrije kolk te leggen vóór perceel Kleine
Kerkstraat no. 32.
Het voorstel sub l zal worden gedrukt als bijlage tot
's Raadshandelingen, om, evenals sub 2, in de volgende
vergadering te worden behandeld.
3. Rapport der commissie, belast geweest met het
onderzoek der geloofsbrieven van de heeren Dr. J. Baart
de la Faille, W. J. Oosterhoff Jz., J. F. H. Bekhuis, J. E.
Kiers, S. J. van Messel, D. Lautenbach en Z. Middelkoop.
Heeft ter visie gelegen, om heden te worden behandeld.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan
N. J. van der Wonde in eigendom af te staan een gedeelte
van de Doorgaande steeg, ter oppervlakte van ongeveer
35 c. A., en een gedeelte van het daaraan grenzend per
ceel sectie A no. 1240, ter oppervlakte van ongeveer 87 c. A.
Zal in de volgende vergadering worden behandeld.
IV. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op
den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstal van burgomaster en zoethouders tot hal
verlaanan van eervol ontslag aan mej. J. Zijlstra als on
derwijzeres aan de gemeenteschool no. 4.
Overeenkomstig het voorstel wordt zonder hoofdelijke
stemming besloten, aan inej. J. Zijlstra, met ingang van
18 September 1899 eervol ontslag te veileenen uit hare
betrekking als onderwijzeres in de handwerken aan de
gemeenteschool no. 4.
2. Rapport van de commisiebelast geweest met hal
onderzoek van den geloofsbrief van den heer S. Jansma.
De commissie (bestaande uit de heeren A. Duparc, jhr
mr. W. C. G. v. Eijsinga en mr. A. Menalda) deelt in
dat rapport mede, dat onder de stukken, gevoegd bij den
geloofsbrief van den heer S. Jansma, als lid van den Raad,
waarvan het onderzoek aan haar is opgedragen bij schrij
ven van den Voorzitter van 2 Aug. j.l. no 14/828, zich
eene door hem onderteekende verklaring bevindt, inhou
dende o. a.dat hij is „onderwijzer in het timmeren aan
de Ambachtsschool alhier". Naar aanleiding hiervan heeft
de commissie zich de vraag gesteld of deze betrekking
valt in de termen van art. 23 letter i der gemeentewet.
Zij heeft gemeend, deze vraag ontkennend te moeten be
antwoorden. Zij brengt in herinnering, dat in 1897 door
den Gemeenteraad van Leiden iemand niet was toegelaten
als Raadslid op grond, dat hij les gaf in het vak- en Jijn-
teekenen aan de scholen van de vereeniging „De prac-
tische ambachtsschool" en van het genootschap „Mathesis
Scientiarum genitrix", welk vak, gelijk door den Gemeen
teraad werd aangetoond, behoort tot de vakken van middel
baar onderwijs dat het daartegen door den belanghebbende
bij Ged. Staten van Znid-Holland ingesteld beroep door
dat college werd ongegrond verklaard en dat evenzoo ge
schiedde met het door den belanghebbende van het besluit
van laatstgemeld college bij de Koningin-Regentes ingesteld
beroep een en ander op denzelfden grond die den Ge
meenteraad tot niet-toelating van den gekozene had geleid
(Kon. besluit van 3 Jan 1898 Gemeentestem no. 2432).
De heer Jansma verkeert echter in een ander geval
daar hij alléén onderwijs geeft in het timmeren aan de
Ambachtschool, een vak, dat niet behoort tot de vakken
van middelbaar onderwijs.
De redactie van de Gemeentestem denkt er evenzoo
over. De commissie verwijst daartoe naar de nummers
van 22 Mei j.l. no. 2486 (3e bladz., 3e kolom) en van 5
Juni j.l. no. 2488 (4e bladz., Ie kolom onder de vragen).
Dat de Ambachtsschool, van welke de heer Jansma
salaiis geniet, door de gemeente wordt gesubsidieerd, doet
hier, gelijk de commissie genoemde redactie nazegt, niets af.
Naar het haar voorkomt, bestaat er dus geen grond om
den heer Jansmauithoofde hij onderwijzer is in het
timmeren aan de Ambachtschool, niet als Raadslid toe
te laten.
Daar vcor het overige de stukken in orde zijn bevonden,
stelt de commissie met eenparige stemmen voor te beslui
ten den heer S. Jansma als lid van den Raad dezer
gemeente toe te laten.
Nadat is gebleken dat geen der leden over dit voorstel
het woord verlangt, geeft de Voorzitter te kennen, dat hij
het betoog der commissie niet voetstoots kan aanvaarden
en dat hij derhalve zich* verplicht acht, dienaangaande
enkele opmerkingen te maken.
Hij kan niet aannemen, dat het vak, waarin de gekozene
onderwijs geeft, ten slotte beslissend is voor het antwoord
op de vraag, of hij al dan niet van het lidmaatschap van
den Raad is uitgesloten. Het schijnt hem ongerijmd, dat
van twee personen, die aan dezelfde inrichting van onder
wijs werkzaam zijn en die mogelijk zelfs bij verhindering
elkanders lessen waarnemen, de één wèl zou kunnen
worden toegelaten, omdat het vak waarvoor hij is aange
steld, niet wordt genoemd in de wet op het M. O., en
de ander niet, omdat het vak waarin het onderwijs hem
is opgedragen, daarin wel vermeld wordt. Spr. doet hierbij
opmerken, dat, waar de commissie op stelligen toon ver
klaart dat het timmeren niet behoort tot de vakken van
M. O., zij zich voorzichtiger zou hebben uitgedrukt, indien
zij had uitgesproken, dat dit vak als zoodanig niet in de
wet op het M. O. wordt genoemd. Immers uit art. 21
dezer wet blijkt, dat de plannen van inrichting van scholen
van M. O. kunnen worden gewijzigd, ingekrompen of
uitgebreidwaaruit z. i. volgtdat ook andere vakken
dan de in de wet genoemde en dus ook timmeren,
wanneer het aan eene middelbare school wordt onder
wezen tot de vakken van M. O. kunnen belmoren.
Deze meening vindt steun in art. 1 der wet, vermeldende
welke vakken „tot het M. O. worden gerekendeene
uitdrukking, die veel meer rekbaar is dan de in art. 3
der wet L. O. gebezigde„onder lager onderwijs begrijpt
deze wet het onderwijs in de vakken a
De zienswijze der commissie vindt trouwens, naar spr.'s
gevoelen, in de Gemeentewet geen voldoenden steun
art. 23 in deze wet sluit toch van het lidmaatschap van
den Raad niet uit (zooals in Gemeentestem no. 2486 wordt
beweerd en bij welke uitspraak de commissie zich aan
sluit) hem, „die onderwijs geeft in eenig vak, dat tot het
lager of middelb. onderwijs behoort", maar noemt het
lidmaatschap van den Raad onvereenigbaar met de betrek-