24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1907. De Voorzitter zal, bij afwezigheid van don Wet houder voor de financiën, het gesprokene beantwoor den en dan in de eerste plaats ophelderen, waarom voor de tijdelijk in gebruik afgestane graven geen wijziging van het bestaande stelsel is voorgesteld. Deze vorm om zich het recht op een graf te ver zekeren komt bijna niet voor en spreker had nog nimmer eene verordening onder de oogen waarin die vorm was opgenomen. Op het oogenblik zijn er op de algemeene begraafplaats dan ook nog slechts 4 zoodanige graven uitgegeven; het laatste ruim 6 jaar geleden. Volgens art. 6 der invorderings-verordening kunnen zij, die zoodanig graf in gebruik hebben ge kregen, desverkiezende het bedrag der voor het onder houd verschuldigde rechten over 10 jaren bij vooruit betaling kwijten, alzoo met f 2.Al is die vooruit betaling niet verplichtend, zij is toch mogelijk. Zoude men het recht ad 20 cent 's jaars, dat ook hier ver schuldigd is, in de koopsom van het graf willen op nemen, dan moest het worden gekapitaliseerd, hetgeen niet wel van te voren mogelijk is waar de gemeente geen eeuwigdurende verplichting, doch slechts eene tijdelijke op zich neemt. Bij de eigen graven is dat iets anders; men is ook daar een recht van 20 cent 's jaars verschuldigd en kan, dit kapitaliseerende tot 6.ineens, zeggen dat uit do rente van dat kapi taal eeuwigdurend de kosten van onderhoud kunnen worden bestreden. Waar het geheele voorstel zijn ontstaan dankt aan den wensch om de administratie te vereenvoudigen is echter, afgescheiden van deze overweging, reeds daarom geen wijziging van het bestaande stelsel ten opzichte der tijdelijke graven noodig, omdat dat stolsel hier geen werkzaamheden van eenige beteekenis met zich brengt. Den heer Feddema kan spreker antwoorden, dat het inderdaad de bedoeling is, dat de graven die voor 15 jaar zijn gehuurd, voor den vervolge niet binnen dien termijn zullen mogen worden geroerd. Eindelijk meende nog do lieer Zandstra, dat ook in het laatste lid van art. 11 der heffingsverordening het cijfer 10 in 15 jaren moest worden veranderd. De heer Besuijen getroostte zich de moeite deze zaak gisteren met spreker te behandelen, zoodat zij door hem onder de oogen is kunnen worden gezien. De in art. 11 bedoelde graven zijn de zoodanige, die slechts voor één begraving zijn bestemd. Ieder grafruimte biedt, naar art. 21 van de verordening op do inrichting der algemeene begraafplaats, ruimte aan voor 2 of 3 lijken, al naarmate de kisten verheven of plat zijn. j De graven in eene zelfdo grafruimte komen dus hier allicht in verschillende handen. Bij het onderwerpelijk artikel 11 wordt nu aan den gebruiker van de onderste of de middelste grafruimte do gelegenheid gegeven om door het betalen van een zekere som boven het reeds verschuldigd recht zich te verzekeren, dat zijn graf onaangeroerd blijft, ook nadat de geheele graf ruimte gevuld is en in verband met het bepaalde in 1 de Begrafeniswet zou mogen worden geroerd. Verband met het voleindigen van het ontbindingsproces bestaat hier, naar sprekers oordeel, niet. De heer Burger is in beginsel eigenlijk niet bevre digd, maar wil, nu hij het juiste aantal gehoord heeft van dergelijke graven, te dezen opzichte niet aan de verordening tornen. Spreker is echter van oordeel, dat het antwoord van den Voorzitter aan den heerFeddemaniet juist is. Er bestaan toch drie manieren om een graf te be zitten n.l. koopen, huren voor een bepaalden tijd en het recht huren voor één begraving. De menschen nu die voor 15, 20 of 30 jaar een graf gehuurd hebben kunnen er zooveel in begraven als zij willen, er uithalen voor zoover dit niet in strijd is met wet of verordening, en andore lijken inbrengen. Het antwoord zou juist zijn ten opzichte van die graven, die gehuurd zijn voor één maal begraven, maar is dit niet voor de andere, die voor 15, 20 of 30 jaar zijn gehuurd. De Voorzitter heeft de vraag van den heer Feddema zóó verstaan, dat deze wilde weten, of in den vervolge een graf nu in 15 jaren niet mocht worden geroerd. Die vraag heeft spreker zooeven bevestigend beant woord en hij doet dit nog. Daar men thans een be paald graf in gebruik kan krijgen voor 10 jaren, spreekt het van zelf, dat in zoodanig geval de gemeente na verloop van die 10 jaren er weder de beschikking over kan bekomen en het dus dan ook onmiddellijk kan worden geroerd. Iemand die in den vervolge een graf koopt voor minstens 15 jaren, is, dit is spreker met den heer Burger eens, gedurende dien tijd daarvan als het ware de eigenaar. Heeft hij de onderste ruimte gebruikt, dan kan hij dus over nog 2 ruimten, voor het geval in platte kisten werd begraven, beschikken. Maar spreker geeft dat lid niet toe, dat men willekeurig uit dat graf weder kan opgraven, naar eigen goedvinden, daar voor de opgraving van een lijk het verlof des Burgemeesters wordt vereischt. De heer Zandstra zegt, dat waar gebleken is, dat het rottingsproces binnen 15 jaar niet is afgeloopen, ook in artikel 11 de termijn van 10 jaar in 15 dient veranderd. In artikel 10 is dit toch ook geschied. Het is spreker niet duidelijk: als men toch over gaat tot do wijziging van 10 in 15 jaar. moeten ook de graven in art. 11 bedoeld er onder vallen. De Voorzitter herhaalt, dat er slechts 4 graven zijn die als tijdelijke in gebruik zijn genomen. Spreker begrijpt dat men nooit een graf voor zoo korten tijd wil hebben. Ook heeft hij dezen vorm nooit in een andere verordening aangetroffen. Hij bestond hier echter en is daarom gehandhaafd. De bedoeling van de voorgestelde wijziging is vereenvoudiging der administratie. Voor deze paar graven is geen admi nistratief werk te verrichten. De termijn van 10 jaar in art. 11 genoemd vangt eerst aan te loopen als de laatste verdieping bezet is. De eigenaar van de onderste grafruimte kan zich nu tegen betaling van een zekere som verzekeren, dat de rust van het graf zoolang mogelijk wordt bewaard. Hoe langer het duurt, voor de tweede begraving in hetzelfde graf plaats heeft, hoe langer hot onderste graf onaangeroerd blijft. Dit heeft niets te maken met de roering van het bovenste graf. De heer Besuijen zegt dat hij na de laatste woorden van den voorzitter, begrijpt dat de heer Zandstra volkomen gelijk heeft. Het kan toch ook gebeuren dat een dergelijk graf in één dag vol is en dan zal na 10 jaar dit graf kunnen worden geroerd, dus voor dat het rottingsproces geheel is afgeloopen. Wijziging- van art. 11 behoort dus in dit verband thuis. De Voorzitter zal de door den heer Zandstra be oogde wijziging van art 11 aan de beslissing van den Raad onderwerpen en stelt voor de algemeene beraadslagingen te sluiten en over te gaan tot artikels- gewijze behandeling. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Burger op art. 1 een amendement is ingediend n.l. om aan het tweede lid toe te voegen „de verplichting tot onderhoud vervalt, zoodra „de begraafplaats aan hare bestemming wordt onttrokken." De bedoeling van het amendement, zegt de heer Burger is doodeenvoudig. Vroeger was de kwestie van de overdracht van het onderhoud, zoowel van de Verslag van de handelingen van den gemeenteraac graven zelve als van de gedenkteekenen, geregeld in art. 6 en gold voor beide gevallen het laatste lid van dat artikeh Nu naar de voorgestelde wijziging de verplichting der gemeente tot onderhoud der graven naar art. 1 wordt overgebracht, zal do bepaling van dat laatste lid ook in art. 1 moeten worden opgenomen. Dit is eenvoudig en logisch. Het spijt den Voorzitter, nu de Heer Burger zijn amendement als logisch aanbeveelt, dat hij met dat lid van meening moet verschillen. Bij de quaestie van het door de gemeente overnemen van den onderhoudslast zijn twee zaken te onderscheiden, n.l. het onderhoud van het graf zonder meer en het onderhoud van de op dat graf geplaatste gedenk teekenen. De onderhoudslast van het graf kan ge makkelijk voor eeuwig worden overgenomen de ge meente weet dat zij met 20 cent per jaar dat onder houd kan bestrijden, zij kan dus dat bedrag kapitali- seeren en dit kapitaal rentegevend beleggen, waaruit zij, zonder dat eenige onverziene omstandigheid zich kan voordoen, ten eeuwigen dage aan de op zich genomen verplichting zal kunnen voldoen. Iets anders is het met het onderhoud der gedenkteekenen. Bij deze is niet te voorzien wat dat op den duur kan kosten ook al daardoor niet, omdat reeds de stich- tingskosten van die gedenkteekenen, die van zeer uiteenloopende waarde kunnen zijn, belangrijk kunnen verschillen en men ze dus van te voren niet kan taxeeren, hetgeen toch noodig is om de onderhouds kosten te kunnen kapitaliseeren. De gemeente is nu wel bereid den onderhoudslast van den eigenaar over te nemen, maar het door dezen daarvoor te be talen bedrag kan niet met zokerheid gezegd worden voldoende zijn. Wordt nu de begraafplaats gesloten en aan hare bestemming onttrokken, dan komen die gedenkteekenen al spoedig in zeer ongunstige con ditie en is het verklaarbaar dat de gemeente zich alsdan van hare verplichting ontslagen rekent. Zoo kan de overgenomen onderhoudslast dus niet voor beide gevallen gelijkgesteld worden en vervalt daarmede veel van het logische van het amendement. De heer Burger trekt hierop zijn amendement in. De heer Beerends wenscht eenige inlichting om trent het bepaalde aan het slot van art. 1. Daar staat: welke laatste bedragen te dien einde tot een afzonderlijk fonds worden gevormd, dat door Burgemeester en Wethouders wordt beheerd. Is het de bedoeling deze sommen te beheeren over eenkomstig art. 179e der Gemeentewet of wenschen Burgemeester en Wethouders dit fonds afzonderlijk to houden, waardoor het onttrokken zou zijn aan het toezicht van den Raad. Duidelijk is dit niet. Spreker is van oordeel dat het eerste bedoeld wordt, maar dan zijn de woordendat door Burgemeester en Wethouders wordt beheerd, overbodig. De Voorzitter antwoordt dat het bekend is dat be doelde gelden reeds vereenigd zijn tot een Grootboek kapitaal, dat natuurlijk onder toezicht van den Raad staat. Het is er om te doen dat duidelijk blijke dat de gekapitaliseerde bedragen niet zullen worden opgegeten. Zij worden belegd. Spreker is het met den heer Beerends eens dat de woorden„dat door Burgemeester en Wethouders wordt beheerd", gerust kunnen vervallen. De heer Beerends stelt voor deze woorden te doen vervallen. Dienovereenkomstig wordt besloten. van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1907. 25 Art. 1 wordt hierna met algemeene stemmen aan genomen. De Voorzitter deelt mede, dat bij hem is ingekomen een amendement van den heer Burger op art. 4, luidende om het eerste lid f te lezen „voor een metalen doos of trommel niet grooter „dan 60 X 80 waarin een krans of ander ge- denkteeken 1. De bedoeling van den heer Burger met dit amende ment is redactieverbetering in verband met de waar schijnlijke bedoeling. In een doos behoeft niet altijd een krans te zitten. Het kan ook zijn eene inscriptie of iets dergelijks. De woorden 60 X 80 cM. heeft spreker naar voren geplaatst om de duidelijkheid, anders zouden ze kunnen slaan op de krans en niet op de doos. En eindelijk is er geen reden om alleen van blikken doozen te spreken, waar men toch zeker niet bedoelt, ijzeren trommels uit te sluiten. De Voorzitter veroorlooft zich twee opmerkingen naar aanleiding van dit amendement. Ten eerste deze, dat blik geen metaal was in de dagen toen spreker scheikunde leerde. Nu zijn de hier bedoelde trommels als regel van blik vervaardigd stelt men daarvoor de woorden metalen trommel in de plaats, dan is het gevolg dat juist voor de eenige soort trommels die gebezigd worden, niet wordt be taald en dat kan toch niet de bedoeling van den voorsteller zijn geweest. De tweede opmerking is dat het woord gedenkteeken, gebezigd voor iets wat de inhoud van een trommel van 60 X 80 cM. uitmaakt, minder juist gekozen schijnt. Een gedenkteeken is vrijwel synoniem met monument. Spreker vindt het daarom beter om het woord blik ken trommel te behouden en voorts te spreken van een krans of dergelijke. De heer Besuijen wijst er op dat de mogelijkheid bestaat dat langzamerhand voor grafkranskisten e. d., aluminiumdoozen zullen worden gebruikt. Hier zou men dan in strijd met de verordening komen, waar men van blikken, d. i. vertind ijzeren doozen spreekt. Beter is het, zoowel het woord „metaal", als het woord „blik" weg te laten en eenvoudig te spreken van „doozen". In dien zin doet spreker een voorstel. De Voorzitter zegt dat deze kwestie ook door Bur gemeester en Wethouders is besproken. Het woord blikken is blijven staan omdat de mogelijkheid be stond dat er anders ook kartonnen doozen zouden worden geplaatst. Spreker geeft echter toe, dat hier voor het gevaar niet groot is, want karton is te spoedig vergaan. Hij wil voorstellen te lezeneen doos of trommel, niet grooter dan 60 X <80 cM. waarin een krans, of dergelijke. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aange nomen. De Voorzitter deelt mede dat bij hem van den heer Burger nog een amendement op dit artikel is inge komen. Het luidt om in het tweede lid in plaats van „met uitzondering van een houten bordje op do 4e „afdeeling hierboven bedoeld" te lezen „met uitzondering van de voorwerpen onder d, e „en f genoemd".

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 3