32 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1907. Hij wachtte zich er voor dit direct als zijn vaste meening uit te spreken, maar sprak bescheiden van „twijfel", stelde zijn medeleden hiermee in kennis en verzocht 14 dagen te wachten met uitbrengen van het rapport. Willen de heeren in dien tijd den heer Koopmans namens de commissie in overweging geven voor het lidmaatschap der Beurscommissie te bedanken, dan was de zaak in orde. In ieder geval was er dan gelegenheid tot behoorlijk onderzoek. Het verzoek om uitstel is door zijn mede-commissieleden geweigerd en toen van den twijfel der minderheid in 't rapport blijk gegeven. De heer Du pare zegt, dat, indien hij den heer Besuijen zou gaan volgen, het al spoedig op een staatsrechtelijk debat zou uitloopen over het be grip „ambtenaar". De heer Besuijen beroept zich op professor Buijs. Er zijn echter nog tal van andere mannen van gezag waarop een beroep zou kunnen worden gedaan. Over genoemd begrip zijn bladzijden volgeschreven, óók tegenover de meening van prof. Buijs, wiens gezag spreker voor het overige wil eer biedigen. Spreker heeft echter vóór zich art. 23 let ter der gemeentewet. En nu is het hier alleen de vraagIs een lid van de beurscommissie ambtenaar in den zin van deze wetsbepaling? De meerderheid van de Commissie is nu van meening, dat leden van de beurscommissie geen ambtenaren zijn in den zin der wet. De beurscommissie is slechts een Commissie van advies. Als de leer opgaat, die de heer Besuijen verkondigt, dat iemand, door het gemeentebestuur benoemd, reeds daardoor gemeente-ambtenaar is, dan zouden curatoren van het gymnasium, leden van de Commissie van Toezicht op het lager, vroeger ook van het middelbaar onderwijs, die in den Raad zitting hebben, ook gemeente-ambtenaren zijn alléén omdat zij door den Raad zijn benoemd. Het is echter nooit, iemand in de gedachte gekomen, hier evenmin als elders, dezen te beschouwen als ambtenaar in den zin van art. 23 letter der gemeentewet. En hooger gezag is ook nooit van deze leer uitgegaan. De heer van Ketwich Verschuur en spreker nu zijn van oordeel, dat deze kwestie heden moest worden behandeld. Daarom wenschten zij niet in te gaan op het denkbeeld van uitstel. De heer Besuijen zal het spreker zeker wel ten goede willen houden, als hij hem onder het oog brengt, dat iemand, wiens meening verschilt van die zijner medeleden, beslagen op het ijs moet komen. De heer Besuijen zegt: Er bestaat bij mij twijfel, als hij echter een rapport heeft uit te brengen moet hij kunnen zeggen ja of neen, maar niet twijfel opperen en daarom willen uitstellen. Spreker weet wel, dat bij uitstel van behandeling de belangen der gemeente er nu niet onder zullen lijden. Men moet intusschen niet vergeten, dat de kiezers uitspraak hebben gedaan en dat het in den geest der wet ligt, dat iemand, gekozen tot lid van den Raad, zoo spoedig mogelijk zitting kan nemen, om aan het hem opgedragen mandaat te kunnen voldoen. De heer Besuijen heeft de meerderheid der commissie niet overtuigd, dat zijn twijfel gegrond is. Er is gesproken over brandmeesters, ook ten op zichte van dezen zijn de meeningen zeer verschillend. Meer dan één brandmeester is in den loop der jaren niet toegelaten als raadslid, terwijl er ook beschikkingen en koninklijke besluiten bestaan, waarin de tegen overgestelde meening wordt gehuldigd. De heer Besuijen gelieve de administratieve rechtspraak hier over van 1851 af, maar eens na te zien. Een feit is het voorts, dat een brandmeester hiërarchisch geheel anders tot Burgemeester en Wethouders staat dan een lid van de beurscommissie. De heer van Ketwich Verschuur wil nog mededeelen wat de vader der Gemeentewet, minister Thorbecke betrekkelijk art. 23 bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gezegd. Thorbecke zeide „Artikel 23 wil enkel uitsluiting „van al de ambtenaren vanwege het gemeentebestuur aangesteld en aan het gemeentebestuur onder geschild „(spreker onderstreept). Het S3Tsteem van het wets ontwerp op dit punt is er moet volkomen vrijheid „van toezicht zijn. Het toezicht van het gemeente bestuur op de goede vervulling van de ambtsplichten „zijner onderhoorigen, moet door niets worden belem- „merd of beperkt. En dat toezicht is niet meer zoo „vrij, zoo gewaarborgd, wanneer de man over wien „dat toezicht zich almede uitstrekt, tevens lid is van „de gemeentevertegenwoordiging zelve". Onder ambtenaar in art. 23 litt. fis dus te verstaan, de ambtenaar die gemeente-dienst praesteert, dat is dus een gemeente-ambtenaar. Spreker ontkent dat een lid der beurscommissie ondergeschikt is aan Burgemeester en Wethouders of aan den Raad. De heer Besuijen beroept zich op de brandmeesters. Deze worden echter volgens ait. 179 litt. o der gemeentewet door Burgemeester en Wet houders benoemd en ontslagende leden der beurs commissie worden volgens artikel 6 der betrekkelijke Verordening slechts door Burgemeester en Wethouders benoemd de beursmeester wordt echter volgens art. 3 door hen benoemd èn ontslagen. Toezicht over de beurscommissie draagt die verordening aan niemand op. Bovendien is over de brandmeesters in verschil lenden geest geoordeeld. Spreker is van oordeel, dat niet kan gezegd worden dat een lid van de beurscommissie een gemeenteambtenaar is en daarop komt het toch aan. Bij resolutie van 19 Juli 1857 is dan ook reeds beslist dat een commissaris van de korenbeurs lid van den Raad kan zijn. De heer Burger doet opmerken dat als er uit het debat iets gebleken is dan is het wel dat, dat wij hier te doen hebben met een ernstig vraagstuk, dat- niet zoo in een oogenblik is op te lossen. Spreker is overtuigd, dat er een verschil bestaat tusschen de betrekking van brandmeester en lid van de beurscommissie. Waar echter de heer Besuijen, van wien spreker weet, dat hij de stukken eerst voor enkele dagen heeft ontvangen, zegt dat hij nog geen tijd heeft gehad zich een idéé te vormen, is het alleen om zijnentwille wenschelijk de behandeling uit te stel len. Spreker heeft de eer daartoe het voorstel te doen. De heer Besuijen zegt dat hem door den heer Duparc verweten wordt dat hij niet behoorlijk beslagen ten ijs komt. Dat was juist de reden van sprekers voor stel tot uitstel. Pas Zaterdag heeft spreker de stuk ken gekregen, is dus niet in de gelegenheid geweest behoorlijk beslagen ten ijs te komen. Spreker heeft zijn twijfel te berde gebracht opdat, voor het geval Gedeputeerde Staten de geloofsbrieven niet goedkeu ren, hij geen deel zal hebben aan het standje. De heer van Ketwich Verschuur beweert dat een lid der beurscommissie niet ondergeschikt is aan Burgemeester en Wethouders, maar kan men dan aan zijn meerdere of zijn gelijke iets opdragen? of alleen aan ondergeschikten (zie art. 7 der Beursverordening.) Dat raadslid leest art. 23/ verkeerd. Er staat niet en ondergeschikt, maar of ondergeschikt. Bij spreker staat het vast dat de beurscommissie ondergeschikt is. Of zij door Burgemeester en Wethouders ontslagen worden doet niets tot de zaak af, in de wet is alleen sprake van aanstellen. De beurscommissie wordt door Burgemeester en Wethouders benoemd en dat is voldoende, om te vallen onder het eerste zindeel van art. 23/. Er is opgemerkt dat een lid van de beurs commissie geen gemeente-ambtenaar is. Het woord gemeente kan worden weggelaten, want do wet zegt alleen ambtenaar. Dit is de kwestie en waar kan men dan beter zoeken als bij prof. Buijs waar deze zegt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1907. 33 „Het criterium van het begrip ambtenaar ligt in de bijzondere publiekrechtelijke machtsverhouding." Welnu de machtsverhouding tusschen Beurscom missie en Gemeentebestuur is toch een publiekrech telijke. Als prof. Buijs juist is concludeert spreker te doen te hebben met een ambtenaar. Sprekers twijfel gaat nu over in zekerheid en zoolang hem niet door het tegenoverstellen van andere specialiteiten met goedo ar'gumenteering wordt bewezen dat hij ongelijk heeft, zal spreker stemmen tegen de conclusie van de com missie. De hoer Burger heeft tot nu toe zijne mooning over de zaak zelve voor zich gehouden. Do vraag is alleen: is een lid der beurscommissie ambtenaar? Vast staat, dat hij door Burgemeester en Wet houders wordt benoemd. De heer Besuijen heeft een beroep gedaan op professor Buijs. Deze echter be handelt "een bepaalde zaak, n.l. deze of het begrip ambt en ambtenaar elkaar dekken. In sprekers oogen is een lid der beurscommissie geen ambtenaar, per soonlijk geeft noch ontvangt hij bevelen en dat is voor spreker de reden voor die meening. De beurscom missie is een beraadslagend lichaam en niet eene vergadering van ambtenaren. Zij neemt en bloc besluiten. Do commissie en bloc kan volgens de verordening met zekere werkzaamheden worden belast; zij verricht dus functiën, die door een ambtenaar zouden kunnen worden verricht, doch hare loden, die persoonlijk zulke functiën niet verrichten, kunnen niet daardoor ambtenaren worden, De lieer Besuijen kan zich op professor Buijs niet beroepen, deze roert do kwestie in het geheel niet aan. Ook kan een brandmeester niet met een lid der beurscommissie worden vergeleken. Een brandmeester toch oefent persoonlijk gezag uit, treedt handelend op. Dit is niet het geval met een lid der beurs commissie. De heer Duparc meent te mogen constateeren, dat de heer Besuijen in zijn tweedon termijn niets nieuws heeft bijgebracht, maar slechts hoeft herhaald dat do Raad heden geen beslissing moet nemen. Wordt echter de behandeling uitgesteld, dan durft spreker beweren, dat de Raad in een volgende vergadering niet veel wijzer zal zijn, maar zal blijven stuiten op hot verschil van meening bij meer dan één beslissing over het begrip „ambtenaar" in den zin van art. 23/ der Gemeentewet. Spreker is het geheel eens mot wat door den hoer Burger in het midden is gebracht. Het zij spreker intusschen vergund, nog eens te doen uitkomen het verschil tusschen een brandmeester en een lid der beurscommissie. Een brandmeester oefent, volgens de verordening op de brandweer, tot op zekero hoogte gezag uit in geval van brand en is volgens de verordening, zelfs bovoegd proces-verbaal op te maken. Reeds hierin ligt het groote verschil. Wat echter alles afdoet, is, dat zelfs over het al of niet toelaten van een brandmeester als lid van den raad, uitspraken van verschillenden aard bestaan. De door Burgemeester en Wethouders, uit kracht van art. 179o der Gemeentewet benoemde brandmeester werd, als aan het gemeentebestuur ondergeschiktbe schouwd in de termen van art. 23/ te vallen, niet echter aldus indien hij, ingevolge verordening, is aan gesteld. Dit laatste nu is het geval met de leden der beurscommissie. De klacht van den heer Besuijen eindelijk, dat hij eerst Zaterdag do stukken heeft ontvangen, heeft spreker zich niet aan te trekken. Een paar dagen na de laatst vorige raadsvergadering, ontving spreker de stukken van het stadhuis en reeds den volgenden dag, misschien twee dagen daarna, dit weet spreker zich op het oogenblik niet te herinnoren, verzond hij de stukken met het door hem opgemaakt rapport verder aan zijn medeleden der commissie. In elk geval had de heer Besuijen dan toch twee a drie dagen voor het onderzoek der zaak, volgens spreker, tijd genoeg, om heden hier te komen met een vaste meening. Het voorstel van den heer Burger, in stemming ge bracht, wordt verworpen met 11 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de hoerenLautenbach, Menalda, Oosterhoff, Beerends, Burger, Besuijen, Zandstra en Koopmans. Tegen de heeren Beucker Andreae, Wilhelmij, van Ketwich Verschuur, Schoondermark, Feddema, Feitz, Duparc, Haverschmidt, Baart de la Faille, Tigler Wijbrandi en van Messol. De heer Besuijen is blij, dat hij in staat is geweest den heer Duparc iets nieuws te hebben verteld. Ge woonlijk als iemand hier iets nieuws meent te zeggen dan is het door dat raadslid al in 1860 enz. beleefd en zegt hij„schon da gewesen." Spreker is het niet eens met den heer Burger. Deze toch zegt do commissie is de ambtenaar. Spreker vraagt hoe is het dan in de Beroopswet. De Centrale Raad van beroep is een college, dat slechts handelt als een lichaam. Elk lid staat echter aangeschreven als ambtenaar, blijkens de eedsformule in art. 51 der Beroepswet. De Beurscommissie is een analoog geval, ook daar dus voor ieder lid afzonderlijk de titel ambtenaar. De conclusie der commissie wordt in stemming gebracht en aangenomen met 17 tegen 2 stemmen, Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, Lau tenbach, Menalda, Wilhelmij, Oosterhoff, van Ketwich Verschuur, Beerends, Burger, Koopmans, Schoonder mark, Feddema, Feitz, Duparc, Haverschmidt, Baart de la Faille, Tigler Wijbrandi en van Messel. Tegen de heeren: Besuijen en Zandstra. De Voorzitter sluit, wegens het vergevorderde uur, de vergadering. I

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 7