Vergadering yan Dinsdag 11 Juni 1907.
98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1907.
De heer Tromp heeft eene persoonlijke opmerking
te maken. Omtrent de kwestie van den klokkenstoel
acht spreker zich niet competent. Is zijne meening
juist, dat tegenover de overige leden der Commissie
van Openbare Werken en den Directeur der Gemeen
tewerken de heer Feddema behalve financieele, ook
nog technische bezwaren heeft, dan wordt het voor
spreker moeilijk zijn stem te bepalen. Heeft echter
de heer Feddema geen technische bezwaren indien de
klokkenstoel dichter bij het zwaartepunt der Olde-
hove geplaatst wordt, dan zal spreker over de finan-
tiecle bezwaren heenstappen.
De Voorzitter antwoordt dat de heer Tromp den
heer Feddema waarschijnlijk niet goed heeft begrepen.
De beteckenis, die spreker aan de woorden van dat
raadslid hecht, is ten minste deze, dat hij de inrich
ting van een klokkentoren een uitgaaf van weelde
acht, waarvoor hij geen geld wenscht beschikbaar te
stellen.
Spreker zal het voorstel van Burgemeester en Wet
houders gesplitst in stemming brengen; te beginnen
met het niet weder plaatsen en het niet weder op
hangen der klokken.
Dit voorstel wordt verworpen met 12 tegen 7
stemmen.
Vóór stemmen de heerenLautenbach, Wilhelmij,
G. W. Koopmans, Tigler Wijbrandi, Feddema, Ooster*
hoff en Zandstra.
Tegen de heerenSchoondermark, Komter, Haver*
schmidt, Beekhuis, van Ketwich Verschuur, J. Koop-
mans, van Messel, Tromp, Feitz, Burger, Menalda en
Baart de la Faille.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 15 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenSchoondermark, Komter,
Haverschmidt, Beekhuis, Tigler Wijbrandi, van Ket
wich Verschuur, Feddema, Oosterhoff, J. Koopmans,
van Messel, Tromp, Feitz, Burger, Menalda en Baart
de la Faille.
Tegen de heerenLautenbach, Wilhelmij, G. W.
Koopmans en Zandstra.
De openbare vergadering wordt geschorst ter be
handeling van
8. Rapport der Commissie voor de reclames omtrent
bezwaarschriftenzoo in eersten aanleg als in beroep
tegen aanslagen in den Hoofdelijken Omslag, dienst 1900
Na heropening wordt do vergadering, daar niets
meer te behandelen is, door den Voorzittsr gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1907. 99
Tegenwoordig 20 leden, te weten de heeren: Ooster
hoff, Komter, Tigler Wijbrandi, Lautenbach, Burger,
Schoondermark, Wilhelmij, van Ketwich Verschuur,
,1. Koopmans, Beekhuis, G. W. Koopmans, van Messel,
Beerends, Zandstra, Haverschmidt, Baart de la Faille,
Tromp, Feitz, Feddema en Menalda.
Afwezig met kennisgeving de heerenDuparc,
Beucker Andreae en Besuijen.
Voorzitter de heer A. E. Zimmerman, Burgemeester.
I. De notulen van de op Dinsdag 28 Mei 1.1. ge
houden vergadering worden gelezen.
De heer Burger meent te moeten terugkomen op
liet. in de vorige vergadering door hem gesprokene in
verband met de wijze, waarop dit in het verslag der
handelingen, bladzijde 95, is weergegeven. De Voor
zitter had nader aangedrongen sprekers opmerking,
dat het voorstel de motieven moest inhouden. Spreker
verklaarde daarop, het met den voorzitter volkomen
eens te zijn. Dit staat in het verslag en is juist.
Maar nu staat in het slot der rede van den Voorzitter
..Tot de opmerking van den heer Haverschmidt gaf
„spreker, die zich niet bewust is op onaangenamen
„toon te hebben gesproken, geen aanleiding". En
onmiddellijk daarop volgt: „De heer Burger is dit met
„den Voorzitter volkomen eens". Het heeft alzoo den
schijn alsof spreker zich vereenigde met die laatste
uiting des Voorzitters; hij stelt er prijs op uitdrukke
lijk te constateeren, dat zijne uitlating niet sloeg op
de laatste woorden des Voorzitters, doch op hetgeen
daaraan voorafging. Over het al of niet aangename
van den toon des Voorzitters heeft hij zich niet uit
gelaten.
De notulen worden hierna vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld
1. adres van onderscheidene vereenigingen ter be
vordering en tot beoefening van de toonkunst om bij
gebleken gebreken in het zangonderwijs aan de ge
meentelijke lagere scholen daarin te doen voorzien.
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders om prae-advies.
2. beschikking van den heer Staatsraad, Commis
saris der Koningin in deze provincie, waarbij mede-
deeling wordt gedaan van de benoeming van den
heer P. A. Silvergieter Hoogstad alhier tot lid van
het college van zetters der directe belastingen voor
deze gemeente, vacature-Swalue Asman.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
3. missive van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken, waarbij wordt ondersteund het verzoek van
J. de Haan e.a. om uitbreiding van het getal varkens
hokken op de Veemarkt.
De heer Wilhelmij vraagt het woord naar aanleiding
van het adres van de Kamer van Koophandel. Reeds
in 1904 is door verscheidene kooplieden aangevraagd
varkenshokken te willen plaatsen aan den noord
zoowel als aan den zuidkant der veemarkt. Den
14en Juni 1904 is besloten tot. het maken van var
kenshokken alleen aan den zuidkant. Sedert is de
varkenshandel enorm toegenomen en reeds meer dan
eens is aangedrongen op uitbreiding der varkensmarkt
o. a. bij missive van den marktmeester in 1906. Deze
uitbreiding echter laat op zich wachten.
In de vergadering van 9 April j.l. is nu een adres
ingekomen van J. de Haan e. a. om uitbreiding en
plaatsing van hokken aan den noordkant.
Door den heer van Ketwich Verschuur is toen bij
Burgemeester en Wethouders aangedrongen op eene
spoedige behandeling der zaak. De Voorzitter heeft
toen geantwoord, dat een prae-advies spoedig kon
worden uitgebracht, omdat Burgemeester en Wet
houders met de zaak bekend waren. Deze toestand
duurde tot 14 Mei, toen een nota van Burgemeester
en Wethouders den Raad bereikte, waarin werd
gezegd, dat Burgemeester en Wethouders, alvorens
prae-advies uit te brengen, eerst de drukke aanvoeren
wenschten af te wachten. Deze nota heeft adressanten
zeer teleurgesteld. Zij hebben zich, omdat uitbreiding
zoo dringend noodzakelijk is, gewend tot de Kamer
van Koophandel en vandaar het adres van dit lichaam.
Zooals de nota luidt is het een schuiven van de
zaak op de lange baan. Dit is echter niet mogelijk,
want dan zou gewacht moeten worden tot de maand
April van het volgende jaar. Dat er hoe langer zoo
meer varkens ter markt komen, blijkt wel uit het
volgende.
In de eerste 5 maanden van 1905 was de aanvoer
20389 varkens. In hetzelfde tijdperk van 1906,25482 en
in het overeenkomstige tijdperk van 1907, 35368 stuks.
In dien tijd werden gewogen in 1905, 12235, in
1906, 15826 en in 1907, 23591 varkens. Hieruit blijkt
dus wel ten duidelijkste, dat de ruimte voor de
varkensmarkt te beperkt is. Spreker is dan ook van
oordeel, dat er aan uitbreiding dringend behoefte is.
Laten Burgemeester en Wethouders er toch aan
denken, dat de veemarkt, die een gouden ei is voor
de gemeente, door er te weinig zoig aan te besteden,
kan veranderen in een zilveren, ja in een bronzen.
Indien Burgemeester en Wethouders te veel bezigheden
hebben, dan zou spreker wel een commissie uit den
raad willen benoemd zien teneinde Burgemeester en
Wethouders te dienon van advies. Spreker dringt aan
op eene spoedige uitbreiding der varkensmarkt.
De heer van Ketwich Verschuur zegt, dat het wel
niemand zal bevreemden, dat spreker het denkbeeld
van den heer Wilhelmij zeer toegedaan is. Spreker
had zich neergelegd bij de aan hem gegeven verklaring
van Burgemeester en Wethouders d.d. 14 Mei. Deze
verklaring echter heeft Spreker aanleiding gegeven
tot het instellen van een nader onderzoek. Uit dit
onderzoek is hem gebleken, dat het zeer onraadzaam
is langer met de aangevraagde uitbreidingen te wachten,
want de aanvoer van varkens is reeds sedert 't begin
van 1905 ontzettend groot en neemt nog steeds toe.
Spreker heeft speciaal op het oog den varkens aanvoer
na de laatste uitbreiding der marktruimte in 1904
alzoo in 1905, 1906 en 1907.
Deze bedroeg, zonder de tientallen
in Januari 1905, 3400 varkens
1906, 4400
1907, 6600
dus bijna het dubbele van 1905.
In Februari 1905, 3700 varkens
1906, 4700
1907, 6100
Maart 1905, 4600
1906, 5700
1907, 8000
April 1905, 3600
1906, 4900
1907, 6100
Mei 1905, 4800
1906, 5500
1907, 8400
Wanneer men, met deze cijfers voor oogen, weet,
dat de markt is ingericht naar den aanvoer in 1904,
dan blijkt daaruit duidelijk dat er nu ruimte te kort
moet zijn. Wanneer de verwachting van mindere
aanvoeren de reden is geweest van de nota tot uitstel
van Burgemeester en Wethouders van 14 Mei 1.1.,